1
J
Maandag 18 Juli.
N°. 8058.
A". 1892,
Eerste Blad.
P 0 L I T I E~
Z e s n v r t g s t Jaargang.
Versch nt dagelijks, uitgezonderd Dinsdag,
UITGEVER: J. ODÉ.
BFBEAB! boteYitbaat, e ST.
Dezer dagen is door het departement der
«Maatschappij tot Nut van 't Algemeen" alhier
ter beschikking van den commissaris van
politie gesteld een aantal exemplaren, zoowel
in plano gedrukt als in boekjes, van de voor
schriften, bewerkt vanwege den, geneeskun
digen raad voor Noord-Holland, tet voorloo-
pige hulpverleening bij plotselinge ongevallen,
totdat de geneesheer aanwezig is. De exem
plaren iri plano zijn opgehangen in de brug
wachtershuisjes en in het havenkantoor aan
den Overschieschen straatweg, teneinde daar
in voorkomende gevallen te kunnen worden
geraadpleegd, terwijl de boekjes zijn ter hand
gesteld aan het politie-personeel, roet den
last die steeds bij zich te dragen en, waar
noodig, naar die voorschriften te handelen.
Schiedam, 16 Juli 1892.
Van «De Geschiedenis van Nederland in
onzen tijd" door J. A. de Bruyne ziet thans
het eerste deel het licht.
Dit eerste deel omvat het tijdperk tusschen
de jaren 1848 en 1853, dat wil zeggen van
de afkondiging der herziene grondwet tot
den val van het eerste ministerie Thorbecke,
tengevolge van de Aprilbeweging: een lijvig
deel van meer dan vierhonderd bladzijden.
Sprak professor Buys in 1888 den wenseh uit,
dat de parlementaire geschiedenis van ons
land na 1848, al mocht het een werk van
meer dan gewonen moed zijn, ter hand zou
worden genomen, de schrijver van «De Ge
schiedenis van Nederland in onzen tjjd" heeft
gedeeltelijk dien wensch vervuld. Hij geeft
meer en hij geeft minder dan professor Buys
wenschte. Minder, omdat hij geen volledige
parlementaire geschiedenis schreef; meer, om
dat hij, zich in de parlementaire geschiede
nis tot de hoofdzaken beperkende, tevens
ook den stoffelijken en geestelijken toestand
van ons volk en de gebeurtenissen in de
koloniën ter sprake brengt.
Het eerste deel bevat zeven hoofdstukken.
Het eerste beschrijft de laatste levensdagen
en de begrafenis van Koning "Willem II en
eindigt met de inhuldiging van Koning Wil
lem IIIhet tweede behandelt het ministerie
Donker CurtiusDe Kempenaer; het derde
de derde expeditie tegen Bali en de laatste
bestuursjaren van den gouverneur-generaal
Rochuisen; het vierde het ministerie Thor
becke en de uitvoering der Grondwethet
vijfde Van Bosse als minister van financiën
en de staatszorg voor de stoffelijke welvaart
het zesde Staat en Kerk. Het godsdienstig
levenhet zevende de Aprilbeweging en
hare gevolgen.
Het oordeel van de pers over dit eerste
deel is zonder uitzondering gunstig. Bladen
van de meest uiteenloopende richting hebben
slechts lof voor den schrijver, in wien men
wel terstond den echten liberaal, den vurigen
bewonderaar van Thorbecke erkent, doch die
gelijk licht laat vallen op gebeurtenissen van
verschillenden aard, of waarin allerlei richtin
gen haar rol spelen. In de hoofdpersonen,
waar die optreden, toont hij niet alleen hun
fouten, maar ook zonder partijdigheid hun
verdiensten aan. Daarom, zegt de Maaslode,
zal dit werk met veel nut door de verschillende
richtingen kunnen geraadpleegd worden.
De Nederlandsche Spectator erkent, dat de
schrijver zijn bronnen met oordeel heeft ge
kozen. De beoordeelaar in genoemd blad is
emand, die het tijdvak van 1848 tot heden
heeft medegeleefd, en blijkbaar bij het lezen
van De Bruyne's werk den ouden tijd nog
eens doorleefde. Daar komen ze hem voor de
oogen, de mannen van '48, en hij kan er
niet buiten, hen nog eens met een enkelen
trek te schetsen.
«De forsche ineengedrongen gestalte van
Donker Curtius, met zijn donkere flikkerende
oogen en zijn levendige gebaren wanneer
hij sprak. De slanke onaanzienlijke figuur
van De Kempenaer, met zijn bestudeerde stem
en phrasen. De stjjve hoekige Thorbecke, in
wiens hoog voorhoofd een hoefijzer zich plooide
wanneer hij zijn geciseleerde zinnen uitsprak.
De magere spichtige figuur van Groen van
Piinsterer, die, wanneer hij eens begonnen
was met fijne stem en al pikkend met het
kleine papier waarop zijne aanteekeningen
stonden, den machtigen overvloed van zijn
denkbeelden uit te storten, niet van uitschei
den wist. De nonchalante ongegeneerde Van
Bosse, met zijn korte gestalte, zijn forschen
kop en gegroefde trekken, sprekende als van
een leien dakje, zonder een oogenblik te hape
ren of te zoeken naar een woord. De hoog- en
breedgebouwde Van Hall met zijn belang-
vvekkenden grijzen kop, die niet vlot en niet
mooi het woord voerde, maar toch dwong tot
luisteren om zijn persoonlijkheid en zijn ante
cedenten. De groote, onbeholpen, stotterende
minister van buitenlandsche zaken Van Sons-
beeck uit liet eerste ministerie-Thorbecke.
De lange J. K. van Goltstein, die terwijl hij
op den uitersten hoek der linkerbanken zijn
ouderwetsche «te dien aanziens" en »is door
mij gezegd geworden" uitstiet, de voorslippen
van zijn jas voortdurend toehield. De groote
stoere Sloet tot Oldhuis, juist aan den recht
tegenovergestelden hoek met zijn kroeskop en
basstem. De ineengedrongen Van Höevell
met zijn door de Javasche zon gekleurd ge
laat, wiens welsprekende woorden langzaam
en met nadruk klonken door de zaal. Zij
allen en anderen meer, leefden weder op in
onze herinnering bij het doorbladeren van
De Bruyne's boek."
Zoo zal het meerderen gaan, wier haren
thans reeds grijzen, doch voor wie de jaren
van uitnemende politieke ontwikkeling nog
steeds een bron van waarachtig genot zijn, en
de jongeren zullen na de lezing van dit boek
eveneens een duidelijk beeld verkrijgen van
de politieke, maatschappelijke en kerkelijke
toestanden in ons vaderland, gedurende de
tweede helft dezer eeuw.
Men kan slechts achting hebben voorden
moed van den schrijver, om uit de schrifturen
der laatste veertig jaren het merkwaardige
na te sporen en weer te geven, en dat doet
hij met talent. Van Thorbecke zijn kostelijke
citaten opgenomen. Zoo b. v. waar deze handelt
over het onderwijs.
Het onderwijs, waarop wij later meer in
't bijzonder terugkomen, was het strijdperk,
waarin de minister niet alleen door Groen,
maar ook van vele andere zijdenhetzij
wegens de niet-indiening der onderwijswet
of om andere redenen werd aangevallen.
Zoo had den 7n October 1851 Gevers van
Endegeest, voor de daartoe benoemde com
missie rapport uitgebracht over het sehool-
verslag van 1849/50 en daarover een afkeu
rend oordeel uitgesproken, omdat het zijns
inziens veel te weinig gaf. In de vergadering
van den 24n October, toen de minister eenige
mededeebngen aan de Kamer deed, nam hij
tevens het woord over dit rapport, om het
op zijne eigenaardige heldere wijze te be
strijden. «Hierop slaat inzonderheid", ging
hij na eenige algemeene opmerkingen voort,
»hetgeen de commissie laat volgen: »»Uwe
Commissie blijft het gevoelen aankleven van
alle de vqorafgaande, dat men over den
eigenlijken gang en invvendigen toestand
van het onderwijs niet genoegzaam bij de
regeerings verslagen wordt ingelicht. Men
vindt er den materieelen toestand en dit in
de twee laatste verslagen met hare uitge
breide statistieke tabellen veel vollediger dan
vroeger; men leert er in vele opzichten
materieele uitbreiding uit kennen; maar de
richting en uitkomsten van het onderwijs,
den staat der scholen, zoekt men er te ver
geefs."" »Op mijne laatste reis in Friesland
te Franeker zijnde," antwoordt de minister,
«heb ik met bewondering een werktuig be
schouwd, dat ik tot dusverre als een lastpost
op de begrooting heb aangemerkt. Het is
het planetarium van Eysinga,
waar men aan de zoldering van een klein
vertrek de loophanen der planeten beschre
ven ziet, welke die daar afleggen in denzelf
den tijd, dien zij aan den hemel noodig heb
ben om hunne kringen te beschrijven. Men
ziet echter wel de planeten, maar de be
weging ziet men niet. Ja, wanneer men na
langen tijd terugkomt, dan zal men bemerken,
dat bijvoorbeeld Jupiter van plaats veranderd
is, maar een middag, een geheelen dag daar
vertoevende, ontwaart men niets vari de be
weging, ofschoon die inderdaad plaats vindt.
Mijne Heeren, zoo geloof ik, is het ook met
den staat van de scholen en het onderwijs
over een land, wanneer men zich bepaalt
binnen den tijdkring van een jaar. Uit den
tijd, toen ik een vorige betrekking bekleedde,
herinner ik mij, dat de hoogleeraren te Leiden
eene aanschrijving ontvingen, om aan de
curatoren jaarlijks een verslag te zenden
omtrent de resultaten van het onderwijs,
Wi] hebben gelachenhet was eene onmo
gelijkheid. Wie het onderwijs kent, wie het
weet te beoordeelen, weet ook vooreerst,
dat die resultaten moeten worden nagegaan
door menschen, buiten het onderwijs ge
plaatst; en vervolgens dat de resultaten
van een groote inrichting van onderwijs niet
over óen jaar kunnen worden medegedeeld,
althans niet zooals in een regeerings verslag
behoort te geschieden. Een regeeringsverslag
toch moet iets anders zjjn dan een verslag
van een toerist, die de scholen onderzoekt,
en bij alles wat hij ziet, bij alles, wat hij
mededeelt, reflecties maaktreflecties, die
zeer belangrijk kunnen wezen, maar toch
zeker niet zijn, wat door het gouvernement
kan of behoort te worden voorgedragen aan
de vertegenwoordiging van een land."
Een indertijd opzienbarend incident in de
Tweede Kamer is natuurlijk niet vergeten.
We nemen het hier te eerder over, omdat
wijlen onze geachte stadgenoot mr. K. A.
Poortman er in betrokken was.
In het eerste kabinet Thorbecke -was de
minister van oorlog Van Spengler afgetreden,
en als zoodanig opgevolgd door den generaal-
majoor H. F. C. baron Forstner van Dam-
benoy. Hierover deelt de heer De Bruyne het
volgende mede.
Het meeste opzien verwekte de benoeming
van Forstner van Dambenoy, lid van de anti-
revolutionnaire kiesvereeniging «Nederland en
Oranje" te 's-Gravenhage, en als zoodanig be
schouwd als aanhanger der beginselen van
Groen van Prinsterer en de zijnen. Bij het
adres van antwoord op de troonrede vroeg
Jongstra, of het waarheid was, dat, gelijk de
dagbladen meldden, de minister van oorlog lid
was der vereeniging «Nederland en Oranje",
en hoe hij met de denkbeelden dier veree
niging in dit ministerie plaats kon nemen De
minister antwoordde, dat het devies «Neder
land en Oranje" dat van zijn geheele leven
geweest was, en hij daarom er volstrekt geen
bezwaar in zag, lid van eene vereeniging onder
dien naam te worden. Dat antwoord bevre
digde natuurlijk niemand, en zoowel van Dam
van Isselt als Van Höevell eischten dadelijk
nadere verklaringendat devies kon iedereen
aannemen en, in plaats van zich daarachter te
verschuilen, moest de minister liever op open
terrein komen en verklaren, hoe hij dacht
over het programma dier vereeniging, wier
beginsel van het goddelijk recht in lijnrechten
strijd was met de beginselen van dit minis-
eOVMIT.
Abonnementsprijs, per kwartaal
1franco per post, door het geheele Rijk
Afzonderlijke nommers
1.85.
- 2.50.
- 0.10.
Advertentieprijs: san 110 gewone regels met
inbegrip van eene Courantt 1.10.
Iedere gewone regel meer- 0.10
Driemaal geplaatst wordt tegen tweemaal berekend