A". 1894. Woensdag 7 Februari N°. 8462. Tweede Blad. Achten veert gste Jaargang1. Binnenlandsche Berichten. Verschijnt dagelijks, uitgezonderd Dinsdag, UITGEjVEK: J. ODÉ. SC EDA»3 Abonnementsprijs, per kwartaal f 1.85. Franca per post, door het geheele Rijk 2.50. Afzonderlijke 0.10. BUREAU: BOTBRSf RAAT, B 3 7. Advertentieprijs: van 110 gewone regels met inbegrip van eene Courant. 1.10. Iedere gewone regel meer- 0.10. Driemaal geplaatst wordt tegen tweemaal berekend. TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL. H icswet. De minister van binnenlandsche zaken heeft, naar aanleiding van het verslag omtrent het af- deehngs-onderzoek van de amendementen, die voorgesteld zijn op het wetsontwerp tot regeling van5 de kiesbevoegdheid voor de Tweede Kamer en de Prov. Staten, aan de Tweede Kamer de wijzigingen medegedeeld en korte! ijk toegelicht, welke, naar aanleiding van de in de Kamer ge voerde gedachtenwisselingen, in dat wetiont- werp worden gebracht. Volgens den minister is het opnieuw duidelijk gebleken, dat belasting nimmer een maatstaf voor geschiktheid en maatschappel ijken welstand zou kunnen zijn. Niet gunstiger, zegt de min., was de uitkomst van het afdeeiingsonderzoek voor het denkbeeld, om de waarde der woning aan te nemen als grondslag voor de toekenning van kiesbevoegd heid, en hieromtrent deelt de minister mede dat bij het departement van financiën geene voldoen de gegevens aanwezig zijn, otn een opgaaf te verstrekken, zoo niet van de huurprijzen, dan toch van de huurwaarden van arbeiderswonin gen in verschillende deelen des lands. Het aannemen van het stelsel van capacitei ten zou eerst in aanmerking kunnen komen wanneer de regeling van de kiesbevoegdheid ingezetenen, wier geschiktheid en maatschappe lijke welstand niet betwist konden worden, van het kiesrecht uitslootbij aanneming van de regeeringsvoordracht is zulks niet het geval. Voorts ontkent de minister, dat geschiktheid en maatschappelijke welstand zouden afhangen van de omstandigheid, of iemand in het huis gezin van den hoofdbewoner veikeert, dan wel in diens huis een meer eenzelvig, afgezonderd leven leidt. Eindelijk betwijfelt de minister of, na den uit slag van het afdeeiingsonderzoek, alsnog hel bezit van eene bepaalde hoeveelheid geld of goed, van eene inschrijving op liet grootboek of van een spaarbankboekje, als grondslag zou kun nen worden aangenomen voor de toekenning van kiesbevoegdheid. Constateerende, dat het weinig bestrijding meer schijnt te ontmoeten, om het kiesrecht toe te kennen aan alle ingezetenen, die voorzien in eigen onderhoud en in dat voor het huisgezin, en aan wie 't niet om redenen van persoonlijken aard moet worden onthouden, zegt de minister, dat het verschil nog alleen loopt over de vraagof bedoeld criterium niet alleen als kenteeken van maatschappelijken welstand kan gelden, maar ook als kenteeken van ge- schik theid. En nu meent de minister zich 'e mogen vereenigen met het denkbeeld, om beide kenteekenen te combineeren tt het voorzien in eigen onderhoud en in dat 'an bet huisgezin. Waar dit gecombineerde ken teeken wordt aangenomen, mag volgens den minister de kennis van lezen en schrijven ook als het bewijs der aanwezigheid van het ken teeken bij den kiezer worden geëisciit. In over eenstemming hiermede zijn de bepalingen der voordracht omgezet, waarbij tevens voorgeschre ven wordt, dat de aanvrage waaruit het bezit der kennis van lezen en schrijven moet blijken, wordt ingericht overeenkomstig de bepalingen der wet. Het hebben van eene vaste woonplaats, aan te duiden door de inschrijving in de bevolkings registers, doet de minister niet gelden als een bewijs van welstand, maar als aanwijzing, dat voorzien wordt in eigen onderhoud en in dat van het huisgezin. Bij den daaromtrent geopperden twijfel wil de minister in de wet zelve uitdrukken wat met de verwijzing naar de bevolkingsregis ters te dezer plaatse werd beoogd. De huisvesting gedurende een tijdsverloop van drie maanden in een zelfde woning is daarom thans als uitdrukkelijke risch in de wet gesteld, terwijl tevens is bepaald, dat zij in de laatste drie maanden des jaars moeten verhuizen, de kiesbe voegdheid kunnen erlangen bijaldien zij gedurende liet afgeioopen burgerlijke jaar hoogstens een maal van woning zijn veranderd. Iri verband hiermede wordt de opname der bepalingen omtrent de bevolkingsregisters uit dit ontwerp gelicht, terwijl omtrent de ter visie ligging van en het reclamerecht togen de bevol kingsregisters de noodige wetsvoordracht in ge reedheid wordt gebracht. Voorts wordt eene opzettelijke bepaling in het ontwerp opgenomen, waardoor alle twijfel wordt opgeheven, dat de veroordeelden wegens bede larij en landiooperij en zij, die in eene rijkswerk inrichting worden geplaatst, niet voorzien in eigen onderhoud de termijn van drie jaar na de veroordeeling wordt aangenomen als grens voor de bewijskracht van het vonnit ten deze. Orn aan het grondwettig bezwaar daaromtrent te gemoet te komen, wordt wijders do redactie zoo gewijzigd, dat bepaaldelijk uitgesloten wor den de personen, die, overigens aan de gestelde kenmerken voldoende, de beschikking of het be heer over hnn goederen niet hebben zij, aan wie bij rechterlijke uitspraak het kiesrecht is ontzegd, in gevangenschap of hechtenis zijn, of niet voorkomen op de kiezerslijsten. Naar aanleiding van de deswege gemaakte bezwaren en in verband met de tot stand ge komen of aanhangige wijzigingen in de belasting wetten, heeft de minister hersteld de uitsluiting van de kiesbevoegdheid voor hen, die hun aan slag in de belastingen niet betalen, met dien verstande, dat, waar de schifting der redenen van wanbetaling onmogelijk bleek, maar de nood zakelijkheid daartoe ook grootendeeis zal verval len, de belastingbetaling, zonder meer, als voor waarde wordt geëischt voor het bezit van het konteeken van geschiktheid en maatschappelij ken welstand, In verband hiermede heeft de minister aan de Kamer medegedeeld eene opgaaf der man nelijke ingezetenen, aangeslagen in 's rijks directe belastingen, die hunne aanslagen op 31 Decem ber 1891 nog niet geheel hadden voldaan. De minister voegt er eciiter bij, dat die opgave slechts een geringe waarde heeft, met het oog op de voorgedragen wijziging in personeele be lasting en het vervallen der patentbelasting. Ten slotte handhaaft de minister zijne meeeing omtrent den leeftijd van de kiezers, daarbij opmerkende, dat het getal der tegenwoordige kiezers, althans beneden den leeftijd van 25 jaar, niet zeer groot kan wezen. SCHIEDAM, 6 Februari 1894. Prof. Snellen, te Utrecht, wiens meening gevraagd was, heelt als zijn gevoelen te kennen gegeven, dat het aansluiten van Nederland aan den Middeneuropeeschen tijd, inzonderheid ook met het oog op de scho len, een dadelijk voordeel zal aanbrengen. Er heeft ten onzent zoo betoogt hij een neiging gewerkt, om het dagwerk ten opzichte van de verdeeling van het daglicht te laat te doen beginnen en daarmede te doen eindigen. De scholen openen te 9 uur, d. i. 3 uur voor het middaguur, en sluiten eerst 4 uur na den middag. Het gevolg daarvan is, dat inonzenoord- sche korte winterdagen op de scholen, waar geen kunstlicht wordt aangebracht, het ontoereikende schemerlicht te zeer samen valt juist met het slot van den arbeid, als reeds de oogen door langdurige inspanning vermoeid zijn. Een verzetten van den klok- ketijd, indien dit om andere redenen uitge lokt wordt, zal tevens het meest geleidelijke middel zijn, om deze wanverhouding te lier- stellen. Het steeds toenemend internationaal ver keer door spoorwegen, post en telegrafen, doet ons vooral ia de centra van verkeer en van bedrijvigheid gevoelen, dat ons land, ten opzichte van den klokketijd, niet is eene afzonderlijke smalle zone tusschen West- Europa en Midden-Europa zal kunnen inge schoven blijven, en dat we reeds thans hebben te kiezen tusschen een aansluiting naar rechts of naar links. In de gegeven omstandigheden acht hij de keuze niet moeilijkhet is voor ons voordeeliger, dat we onze scholen en de daarmede zich aansluitende werkzaamheden feitelijk 40 minuten zien vervroegen, dan dat we door aansluiting aan den West- europeeschen tijd het einde van onze dag taak nog weder 20 minuten verschuiven in de richting der avondschemering. Het standbeeld van Thorbecke, zegt de Standaard, begint er derwijs verweerd, ver kleurd en verroest uit te zien, dat hij als een verbronsde shavelooze" op zijn voetstuk staat. Dit nu mag nietl Stellig had men beter gedaan met Groens raad van 1S74 te volgen, en met de oprich ting van liet standbeeld voor een erkend partijhoofd te wachten, tot de waardeering van zijn optreden meer algemeen, zoo mo gelijk nationaal ware geworden. Maar nu hij er eenmaal in brons staat, nu gaat het niet aan, zijn beeld tot een ergernis voor het oog te laten worden. En daarom wordt het hoog tijd, dat de roest er af ga en het brons zijn glans herkrijge. Ook al verkleurt en verweert de libera listische partij, daarom behoeft deze verva ling nog niet in Thorbeckes standbeeld ge symboliseerd te worden. ArnhCt.) De heer mr. J. Sickenga, lid van Gedepu teerde Staten van Friesland, heeft een circu laire het licht doen zien, waarin hij de werk loosheid ten plattelande bespreekt en het middel ter bestrijding. Al waardeert mr. S. het streven van armvoogden en gemeente raden, om door werkverschaffing in den nood te voorzien, z. i. mag de armvoogdij, nog veel minder de gemeente, dien weg bewan delen de eerste niet, wijl dan werkverschaf fing het karakter van bedeeling krijgt, de laatste niet, wijl zij dan nog meer financieel zal bezwaard worden. Bovendien zou het vrije werk, de vrije ontwikkeling der maatschappij, aan banden worden gelegd de vrije werk gever zou nog meer tegenover den vrijen, werkman staan. Daarenboven zjjn armbesturen en gemeente raden niet de aangewezen mannen om werk verschaffing te creëeren, na te gaan en daarop een degelijk toezicht, met kennis van zaken verdeelende, te oefenen. Eene vereeniging van deskundigen moet het roer in handen hebben, en volgens mr. S. zou deze gekozen moeten worden door de afdeelingen van in de provincie bestaande maatschappijen van landbouw. Men zal dan een betrouwbaar overzicht krijgen omtrent een en ander, waar uit dan wellicht zou blijken, dat er nog werk genoeg is voor de arbeiders op de geculti veerde gronden en beide-ontginning voorals nog niet noodig. Die commissie zou grond eigenaren van advies kunnen dienen en door hen aan liet werk gesteld worden. Mocht lieide-ontginning ten slotte noodig blij ken, dan zou de commissie ook daar kunnen op treden. Aan hulp van de zijde der gegoeden zou het de commissie niet ontbreken, ge tuigen de aanbiedingen van enkelen, nu reeds aan de commissie van raadsleden uit Opster- land gedaan. Den heer S. komt hel meest raadzaam voor, dat de zaak een onderwerp van bespre king zal uitmaken in de vergaderingen der Iandbouw-maatschappijen en hare afdeelingen. De heer S. dringt daarop sterk aanhet geschiede zoodra mogelijk, opdat ten platte lande voor een groot deel daardoor de werk loosheid kan worden opgeheven. In het Soc. Wil. bepleit H. B. de opname van de vrouw niet alleen in particuliere, maar ook in de officieele armbesturen.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamsche Courant | 1894 | | pagina 5