L&j
N°. 9293
Eerste Blad.
Ds Blonde Trouw van Ulmenried.
51s<e jaargang.
iondag 11 en Maandag 12 April 1897.
FEUILLETON.
S 1 s
Verschijnt dagelijks, uitgezonderd Zon- en Feestdagen.
UITGEVER" II. J. C. IiOELANTS.
KANTTEEKENINGEN.
Abonnementsprijs poor Schiedam, per kwartaal f 0.90
n omliggende plaatsen, p. kwart. - 1.05
franco par post, p. kwartaal. - 1.30
Afzonderlijke nommerso,02
BUREAUi BOTERtSTKAAT 70, Tclcplioon Sfo. 133,
ArvEnTisNTiErxujs: van 15 gewone regels met inbe
grip van eene Courantf 0.52
Iedere gewone regel meer- 0.10
Bij abonnement wordt korting verleend.
Naar aanleiding van de rede van mr. Smeenge,
gisteravond ia ue Officieren-Vereeniging alhier
gehouden en waarvan men elders in '.it
blad een uitvoerig verslag zal vinden, willen
wij een paar aanteekeningen maken.
Niet om hem te bestrijden, daarvoor zijn wij
het met den practischen, degelijken man te
zeer eens, maar om even aan te geven, wat
zijne woorden ons te denken gaven, om ze
hier en daar nog wat te onderstrepen. Er is
één ding, dat waarschijnlijk alle hoorders zal
getroffen hebbenhet overwegend deel dat er
van het gesprokene gewijd was aan de bestrij
ding van de protectionistische neigingen, die
speciaal de kerkelijke partijen en in den laat-
sten tijd ook enkele radicalen en liberalen
koesteren.
Dat de heer Smeenge in zijn rede, aange
kondigd als: wat hebben de kiezers in Juni
te doen", op zoo uitvoeiige wijze handelde over
het verderfelijke van een beschermende politiek,
zal zijn reden gehad hebben.
Heel ver is die niet te zoeken.
In de bladen kan men lezen, dat in sommige
streken van ons land bij uitstek het verkie
zingsparool weldra zal zijn^Bescherming of
geen bescherming," een parool, waarbij zelfs
die welke bij vroegere verkiezingscampagnes
de kiezers in vuur en vlam deden staan, bijna
tot nul zullen gereduceerd worden.
Dit verschijnsel is inderdaad merkwaardig
genoeg, dat de spreker er, al roerde hij boven
genoemd practisch gevolg er van ook niet aan,
wat lang bij verwijlde.
Nuis het vraagstuk der bescherming een
uiterst ingewikkeld; en hoewel wij beslist in het
algemeen een vrijhandelstelsel voorstaan mits
het dien naam dan ook inderdaad verdiene— ge-
looven wij, dat het wel eens mogelijk kan zijn,
in zeker tijdvak, dat maatregelen van bescher
menden aard, goede vruchten afwerpen.
Daarmede willen wij volstrekt niet gezegd
hebben, dat het oogenbiik daarvoor reeds ge
komen is, of ooit zal komen. Om echter onder
elke omstandigheid d priori bescherming te
refuteeren, gelooven wij dat evenmin van staats
manswijsheid getuigt.
Om evenwel in's blauo hinein, met het doel
den kwijnenden landbouw of achteruitgaande in-
Roman van
Eufemia gravin von AdlersfeldBallestrem
H.
Uit dan tijd van den ergen nood.
1630.
12)
Het was omstreeks den tijd, dat do dertigjarige
oorlog zijn derde tijdperk, de Dcensche-Saksische
peiiode, had beëindigd, dat de serge nood" met
zijn bioeiligen geesel ook het noorden van Duitsch-
land had getroffen, toen Tilly en Waüenstein ver
schrikkelijk op hunne zegetochten woedden, toen
het eerste tiental jaren van de heerschappij der
krijgsfurie verstreken was, en van uit Zweden een
nieuwe stormwind den brand op nieuw aanwakkerde.
Ijzingwekkende dingen waren reeds geschied, de
ongelukkige Winterkoning van Bohemen dwaalde
vervloekt en vernietigd rond graaf van Mansfeld,
zijn dappere partijganger, was overwonnen en zijn
leger afgedankt; hertog Chrisliaan van Brunswijk,
die als veldteeken de handschoen van de schoone
winterkoningin Elizabeth Stuart op zijn hoed had
gedragen, was dood en de bloedige veldslagen bij
den Witten Berg, bij Höchst, Lutter en Dessau
waren geleverd.
Rookende puinhopen, ellende, honger, jammer
en nood waren merken geworden aan den bioe
digen weg, dien de verschrikkelijke oorlog was
ilustrie te rugsteunen, invoerrechten te heffen,
zonder dat duidelijk vooraf voor den geest sta,
welke gevolgen het heffen dier invoerrechten
op andere industrieën hebben zal, en zonder
dat vooraf vaststa, hoe met de baten, door
die invoerrechten afgeworpen, dat deel der be
volking, dat daardoor in ongunstiger conditie
komt, kan geholpen worden, keuren wij be
slist af.
Zoodat wij resumeerende niet willen ont
kennen, dat er wellicht te eeniger tijd een
modus vivendi te vinden is, waardoor beide
belangen gebaat worden.
Dat dit oogenbiik thaus gekomen is, wij
herhalen het, weten wij niet beslist, en zelfs
wij gelooven het niet.
Terwijl wij van mr. Smeenge's rede thuis
gekomen, zoo eens de bladen inzagen die daar
lagen, viel ons oog op de Tijd.
Merkwaardig samentreffen.
»De mannen der theorie", luidde de titel
van het hoofdartikel van dezen avond.
En eene bestrijding werd daarin gegeven van
de anti-proteetionisten.
Reeds vooraf willen- wij zeggen, dat wij
door dit artikel niet naar de zijde der be
schermers gedreven zijnintegendeel. De argu
menten, daar geleverd, zijn zoo zwak en be
wijzen eigenlijk zoozeer het omgekeerde, van
wat zij wilden bewijzen, dat zeer zeker op de
aangehaalde argumenten het Nederlandsche
volk nog geen veroordeeling tot beschermende
rechten over zich zal behoeven te hooren uit
spreken.
Wat ons eigenaardig trof zijn de woorden
in het slot van het bewuste artikel ie lezen»Uit
beginsel protectionist zijn er onder onze heden-
daagsche protectionisten niet zoo velen. De
meeste tot welke politieke partij ook be-
hoorende zouden den vrijhandel verkiezen,
zoo wij niet waren ingesloten tusschen Rijken,
die voor onze producten hun grenzen hebben
gesloten."
Aldus de Tijd.
En vooraf gaan de argumenten, waarop de
conclusie, dat thans echter protectiegewenscht is.
Zij zijn zwak, uiterst zwak.
Luister o. a.
Met de zoo talrijke Leerlooierijendie
vóór jaren aan duizenden in den lande
een behoorlijk bestaan opleverden, is het
al niet beter gegaan. Op weinige na zijn
ze van den Nederlandschen bodem weg
gevaagd. En let welterwijl op de inland-
gevolgd, welke den welstand vernietigde, de men-
schon zedelijk en geestelijk verwilderde aan
het voortschrij'den der wetenschap paal en perk
stelde, en tucht en zedelijkheid tot eene iegefrie
maakte, waaraan bijna niemand geloofde. Doen
wie mocht tneenen, dat de ijselijkheid van dezen
ruwen tijd iedereen den lust had doen vergaan om
te huwen, hij zou dwalen. Alsof er geen oorlog
was, knoopten de Duitsche voistenhuizen echtver
bintenissen aan met elkaar, en naast de aktestukken
van de Liga en van de Unie lagen huwelijkscon
tracten, welke de staatslieden, die de poütieke
leiding hadden, dikwijls meer hoofdbiekens ver
schaften, dan gene.
Zoo had ook keizer Ferdinand II gedurende de
Phalzische krijgsperiode tijd gevonden om eene
tweede gemalin te kiezen en zijn voo»beeld volg
den in de vijfde, de zwaarste periode van den
oorlog zijne opvolgers keizer Ferdinand III en de
keurvorst van Beieren na, afgezien nog van de
vele aanzienlijke heeren, die bij het donderen der
kartouwen dachten aan hun huwelijksmuziek, want
gewoonte weikte krachtiger dan al het andere in
de wereld, en zelfs aan de grootste ellende, aan
het hevigste gevaar went men na verloop van tijd.
En ten slotte was het nog een geluk, dat zelfs
een zoo geweldige oorlog als de dertigjarige den
lust tot trouwen niet al te zeer verminderde, want
nog algezien van het overweldigende aantal oude
juffrouwen die deWestphaaische vrede heeft gebracht,
zoude er ook een onherstelbare leegte gekomen
zijn in alle huisgezinnen.
Jonker Frans Albrecht van Ulmenried was echter
ondanks al deze overwegingen en ondanks zijne
veertig jaar nog altijd ongehuwd gebleven, gelijk
sche rund- en kalfsvellen 10 pCt. van de
waarde' als accijns moet worden betaald,
zijn huiden en leder bij invoer in Neder
land aan geen recht onderhevig. Met
andere woordende landgenoot wordt be
last met 10 pCt. accijns op het geslacht,
en de buitenlander mag tegenwoordig hui
den en leder, zoowel als vellen en horens,
vrij van invoerrecht hier importeeren
Die achterstelling van het landskind hij
den vreemdeling schijnt ons meer dan
stuitend.
Zeer stellig een waar woord.
Maar moet dit tot protectie drijven Vol
strekt niet.
Slechts dient aan de gesignaleerde onbillijk
heid een einde gemaakt.
Reeds een volbloed anti-protectionist als de
heer Smeenge drong daarop aan.
Wij lezen verder in de Tijd:
Eenige cijters, die we aan de ofücieele
statistiek ontieenen, mogen hier spreken:
In 1875, toen op zoolleder en tuig- of
zaalleder bij invoer nog een recht van 4
pCt der waarde werd geheven, werden
hier ingevoerd 149,824 kilo.
En in 1895, toen deze artikelen van
invoerrecht waren vrijgesteld, en dit
zijn ze nu nog bedroeg de invoer riet
minder dan 427,745 kiiogram.
In 1875 werden, bij heffing van een
invoerrecht van 2 pCt der waarde, in
Nederland ingevoerd aan bereide huiden
en vellen van alle soorten en van verlakt
en zeemleder samen 1,072,022 kilo. Maar
ook deze artikelen werden sinds dien vrij
van invoerrecht verklaard, en nu bedroeg
in 1895 hun totale invoer hier te lande
het respectable cijfer van 5,208,174 kilo.
Het is de officieele statistiek, die dit
zegt, en nu vragen wij of het te ver
wonderen is, dat de werkloosheid in de
laatste jaren schrikbarend is toegenomen
en de bevolking al meer en meer verarmt?
Aan horens, huiden, leder enz., waar
op zooals we hierboven deden opmer
ken wij, Nederlanlers, 10 pCt der
waarde als accijns moeten betalen, werd
in 1895 samen voor meer dan twintig
rnillioen gulden geheel vrij in Nederland
ingevoerd!
Alweer hetzelfde. Onbillijk is het, dat de
buitenlander beschermd wordt ten koste der
Nederlandsche industrie, maar moet daaruit
nu zonder pardon volgen, dat liet omgekec-rde
gewencht is?
Een derde voorbeeld geeft de Tijd
Men hoore:
Ook over de conditie, waarin onze peper-
wmnf-fabrikanten verkeeren, wensclien wij
een woord te zeggen. Zooals men weet,
ook slot Uimenried in zijn ruischende woudeenzaam
heid onberoetd wasgeblevon van de verschrikkingen
i an den oorlog.
De tegenwoordige heer van dit trotsche familie-
goed, Frans Albrecht, was de eenige zoon van
dien jonker Christlieb, die de zoon was van Uraca.
Christlieb was zeer vroeg getrouwd, doch slechts
ééne dochter ontsproot aan dezen echt met eene
Oostenrijksche, welke dochter zich In het geboorte
land barer moeder in het huwelijk begaf. Later
toen hij, weduwnaar geworden, voor den twee
den maal gehuwd was, ontsproten aan dezen
nieuwen echt nog twoo zoons, van welke de
oudste in het leger dienst nam, de jongste zich
een toekomst ais staatsman zocht.
Toen de oudste, Fiederik, echter op den 27sten
Augustus 1626 bij Lutter viel, en slechts eene
bruid in de Pfalz naliet, trad Frans Albrecht in
zijne rechten, als naaste agnaat van het fideicom-
mis Ulmenried; slechts hadden hem de bezwaren
van dien tijd, of misschien ook zijn eigen wil de
oorzaken geweest nog niet voor de belangen van
zijnen naam te zorgen, welke belangen thans alleen
op hem konden rusten,
Aan gelegenheid om hart en hand weg te schon
ken, had het hem niet ontbroken, doch hij had
voor vrouwelijke schoonheid geen oog en het schoone
geslacht had hem dan ook tot nu toe zoo weinig
belangstelling ingeboezemd, dat tot nu toe geen
zijner vertegenwoordigsters de echtgenoote geworden
was van den met onwrikbaar plichtsbesef arbeiden
den jonker.
In het jaar 1630 was jonker Frans Albrecht
met zijnen meester, den keurvorst Johan George
I, naar den keurvorstendag te Regensburg gereisd
bestaat hun product voor 95 a 98 pCt.
dus bijna geheel uit suiker, en op dit
artikei zijn zij aan de Nederlandsche schat
kist 27 gulden per 100 kilo als accijns
v erschuldigd.
Dit neemt niet weg, dat buitenlandsche
pepermunt tegen een recht van 25 gul
den per 100 kilo mag worden ingevoerd.
Alzoo moet de Nederlandsche fabrikant
2 gulden per 100 kilo móór aan accijns
betalen dan het invoerrecht bedraagt, en
2 gulden op 25 gulden maakt een verschil
van 8 percent.
Meer nog!
Stel, dat de suiker, ongerekend den
accijns, f 13.50 de 100 kilo kost, dan
heeft de Engelsche fabrikant bij invoer
van 100 kilo pepermunt in Nederland
een directe uitgaaf van sleehts weinig
méér dan hem de 100 kilo suiker kosten.
Het invoerrecht toch wordt door den hoo
per in Nedeiland betaald.
De Nederlandsche fabrikant, daaren
tegen, moet, bij het fabriceeren van 100
kilo pepermunt niet enkel de f 13.50 aan
suiker, maar ook de f 27.aan accijns
betalen, waardoor zijn directe uitgaaf circa
driemaal grooter wordt dan die van zijn
Engelschen vakgenoot. De/e laatste kan
dus, door ons handelstarief gesteund, bij
even grooten afzet in Nederland, met Va
van liet bedrijfs-kapitaal volstaan en diens
volgens veel voordeeliger werken.
Is het niet duidelijk, dat onze pepermunt
fabrikant, zelfs voor den verkoop binnen
onze grenzen, op deze wijze bij zijn bui-
tenlandschen mededinger verre ten achter
staat?
Wie kan zulk een toestand rechtvaar-
vaardigen, en is hij houdbaar?
Uitvoerig meenden wij hier aan de Tijd liet
woord te moeten geven.
Voor steekhoudende argumenten hadden wij
ons gaarne gewonnen gegeven, doch deze zijn
dat niet.
Slechts het feit wordt geconstateerd, dat er
in enkele gevallen onbillijkheden gepleegd
worden jegens de Nederlandsche industrie, ten
voordeele van de buitenlandsche, waaraan zoo
spoedig mogelijk een eind gemaakt, doch waar
om men nog niet tot het protectionisme be
hoeft bekeerd te worden.
Anti-protectionist a tort - cl a travers zijn
wij nietreeds vonden wij gelegenheid het te
zeggen.
Misschien om eenige industrie te doen opleven,
is het noodig tijdelijk maatregelen van bescher
ming te nemen, die en dit is het groote
bezwaar, gelijk de geschiedenis in andere landen
leert eerder genomen dan weer afgeschaft
zijn.
en van daar neerslachtig teruggekeerd, want de
wijze waarop daar tot het ontslag van Waüenstein,
den generalissimus van hot keizeilijke leger, be
sloten was, de bereidwilligheid van den keizer
om dezen zijn tiouwsien dienaar op te offeren,
om den keurvorst van Beieren ter wille te zijn,
wijl hij diens stem voor de vei kiezing van zijnen
zoon als zijn opvolger dringend noodig had
dit alles had hem diep bedroefd en hem voel te
denken gegeven.
Keurvorst Joban George I had zich in 1020
aan de Liga aangesloten, maar hij wilde ook met
de Ui.:e niet geheel en al breken en daarom stond
hij bij het woeden van den oorlog tusschen beide
in, gelijk een door den wind heen en weer ge
bogen riet.
Het was wel eene houding, die eenen man van
zoo opiecht en beslist karakter als jonkai Frans
Albrecht tegen de borst moest stuiten, maar zijn
invloed op den keurvorst was niet groot genoeg
om dtzen met kracht naar de eene of andeie
zijde te drijvenen zoo diende hij hem ook aan
deze zijde met onverbreekbare trouw, ook al trok
ken hem zijne sympathieën hem naar den keizer
aan wien hij in zijn hart door zijne godsdienst,
door zijne Oostenrijksche moeder en nog door zoo
menigen band nader stond.
Doch aan de andere zijde was zijn vaderiandsch-
lievende zin een machtige drijfveer, die hem aan
het voorvadellijke land, waarop ook zijn stamslot
stond, verbond en hem niet veroorloofde van de
zijde van zijnen vorst te wijken.
«Wiens brood ik eet, diens woord ik spreek."
Wordt vervolgd