51*le jaargang.
Woensdag 12 Januari 1898.
N°. 9523.
DE VLUCHT.
Verschijnt dagelijks, uitgezonderd Zon- en Feestdagen.
FKTJILLETOJSI.
UITGEVER: H. J. C. ROELANTS.
BUITENLAND.
7x
Abootbhbntspeij! voer Schiedam, per kwartaal f 0.90
omliggende plaatsen, p. kwart. - 1.05
if franco per post, p. kwartaal. - 1.30
Afzonderlijke nommers0.02
BUREAU: BOTERSTRAAT M>, Uelephoon Wo. 123.
ADVEBTEKTiErBi.TSvan 15 gewone regels met inbe
grip van eene Courantf 0.52
Iedere gewone regel meer0.10
Bij abonnement wordt korting verleend.
Algemeen «verricht.
Schiedam, 11 Januari '98.
Het proees-Eslerliazy.
De eerste krijgsraad te Parijs, zitting houdende
rue du Cherche Midi, heeft gisteren een aan
vang gemaakt met het onderzoek in de zaak
van Walsin Esterhazy, twee maanden geleden
ongeveer formeel beschuldigd door Mathieu
Dreyfus van de schrijver te zijn van het borderel,
dat in December 1894 de veroordeeling ten ge
volge had van kapitein Dreyfus, zijn broeder,
tot levenslange deportatie en degradatie wegens
hoogverraad.
Reeds van 8 uur 's morgens af was het zeer
druk in den omtrek van het gebouw, waar de
krijgsraad vergaderde, en zelfs voor hen die
kaarten bezaten, was het niet gemakkelijk de
rechtzaal te bereiken.
Daar merkte men op den afgevaardigde
Jaurès, mevrouw Dreyfus in het zwart, verge
zeld door me. Demange, den advocaat van haar
verbannen echtgenoot, me. Laborie en Mathieu
Dreyfus.
Om 9 uur trad de krijgsraad, met generaal
de Luxer, den president, aan het hoofd, de
zaal binnen.
De krijgsraad is samengesteld als volgt
generaal de Luxer, de kolonels de Ramel en
Bougonde luitenant-kolonels de Marcy en
Gaudelette, de majoors Gordon en Rivals, en
als plaatsvervangende leden kolonel Baillouse,
luitenant-kolonel Paquin en majoor Ratine du
Nozel de Sainte Marie.
Als griffiers fungeerden de officiers van ad
ministratie Valecale en Boulé, gedetacheerd bij
den eersten permanenten krijgsraad.
Eenige oogenblikken later werd de beklaagde,
majoor Walsin Esterhazy, in groot tenue, binnen
geleid door een officier der republikeinsche
garde.
De majoor is een man van hooge gestalte,
een kaal hoofd en een dikken knevel. Zijn ge
laat spreekt van groote wilskrachtnu en dan
trekt het om de hoeken van zijn mond ove
rigens is hij heel kalm.
Achter hem nemen zijn advocaat, me. Tezenas,
en diens secretaris plaats.
Uit de gebruikelijke vragen blijkt dat Ester
hazy 50 jaar, bataillonscommandant en wegens
tijdelijke ongeschiktheid voor den dienst op non
activiteit is gesteld.
Vervolgens leest de president het bevel voor
waarbij Esterhazy, tegen wien de enquête niet
voldoende bewijzen heeft opgeleverd, naar den
krijgsraad wordt verwezen. Met het oog op de
opgewondenheid onder het publiek wordt echter
een contradictoire behandeling der zaak wen-
schelijk geacht.
Daarna vragen me. Laborie, uit naam van
mevrouw Dreyfus, en me. Demange, uit naam
van Mathieu Dreyfus, toelating als aanklagers
met het recht tot deelneming aan het debat,
Doon
IDA BOY-ED.
2)
Hij verwachtte nu een vraag van gewone men-
scbelijke deelname. Ofschoon hij zich, voordat hij
hierheen kwam, duidelijk had voorgehouden, dat
Stephan Alius ioderen dag tot den vertrouweling
van een wanhopige werd gemaakt en toch onmo
gelijk kon helpen dat reeds daardoor beroemdheid
een groeten schrijver tot last kan worden, had
toch in het diepst zijner ziel een kleine hoop ge
sluimerd, dat hij misschien niet zou behooren tot
de negen en negentig afgewezenen, maar dat hij
de eene honderdste zou zijn, die Alius' volle be
langstelling zou wekken.
Want hij bezat uit de nalatenschap zijner moe
der drie prachtige gedichten, die Alius eens aan
haar had gewijd. Zijn jeugdige phantasie schiep
daaruit een roman. Hij achtte het alleen mogelijk
zulke verzen te schrijven in een zielstoestand van
innige liefde, en hij verkeerde in het naïeve ge
loof, dat zijn moeder het onbereikbare voorwerp
eener groote dichterlijke liefde was geweest. Hij
had gedacht met weemoed, ja met vriendschap
ontvangen te worden, nadat hij bij het zenden
van zijn manuscript zich schriftelijk had bekend
gemaakt als de zoon zijner moeder en verzocht
subsidiair aanwezigheid bij behandeling in ge
sloten zitting.
Na bestrijding van dit verzoek door Esterhazy's
advocaat, wijst de krijgsraad het van de hand.
Vervolgens worden de getuigen afgelezen,
waaronder voorkomen Mathieu Dreyfus, Scheu-
rer-Kestner, majoor du Paty du Clam en
Picquard.
Vooral de laatste trekt in zijn blauwe uniform
van de Algiersche lichte infanterie de aandacht.
Piquart is een forsch man met een elegante
figuur en een gezond en krachtig gelaat.
Nu eischte de regeeringscommissaris behan
deling in geheime zitting, waartegen me. Tóze-
nas, Esterhazy's raadsman, zich tot aller ver
wondering niet verzette.
De krijgsraad trok zich terug in raadkamer.
Na anderhalf uur beraadslaagd te hebben, be
sliste de krijgsraad met 5 tegen 2 stemmen
dat de zaak met open deuren zou worden be
handeld, zoolang dit niet onvereertigbaar is met
de zekerheid der landsverdediging. Langdurige
beweging onder het publiekJ.
Nu werd aan den griffier het woord gegeven
om lezing te doen van het rapport van majoor
Ravary.
Deze herinnert er aan, dat de heer Mathieu
Dreyfus, door vergelijking van het borderel
met brieven van majoor Esterhazytot de
conclusie kwam dat deze het borderel had
geschreven, hoe hij zijn overtuiging had mede
gedeeld aan den heer Scheurer-Kestner, die
haar deelde; hoe de heer Dreyfus een klacht
indiende, en hoe kolonel Piquard er toe kwam,
Esterhazy te verdeukeu.
In de helft van Mei 4895 hadden stukken
van brieven van Esterhazy Picquard's aandacht
getrokken. Zijn schrift scheen hem identiek
met dat van het borderel.
Hij meende, alvorens zijn chefs te waar
schuwen, een onderzoek te moeten instellen,
dat hem in zijn meening zou bevestigd hebben.
Toen besloot Picquard zijn chefs in te lichten.
Ondanks de zware moreele vermoedens die
op hem rustten, teekende majoor Esterhazy
krachtig protest aan tegen de beschuldiging
van Mathieu Drevfus.
Het rapport bespreekt den arbeid der des
kundigen, belast met het onderzoek der stukken
die tot het besluit kwamen, dat het borderel
niet van Esterhazy afkomstig is.
Het slot van het tapport keurt zeer scherp
kolonel Picquard's gedrag af; hij wordt voor
geste' 1 als de ziel der campagne tegen Esterhazy.
Al de geuruikte middelen, eindigt het requi
sitoir, hadden ten doel de revisie te verkrijgen
van een wettig en rechtvaardig gewezen vonnis.
De beschuldigingen tegen Esterhazy waren
geschikt om de publieke opinie in beroering
te brengen maar geen enkel wettig en over
tuigend bewijs is geleverd voor zijn schuld, en
de nauwkeurige instructie heeft geen voldoende
bezwarende feiten opgeleverd om de vermoe
dens van hoogverraad, die op den beklaagde
rusten, te ondersteunen.
had over eenige dagen zich persoonlijk te mogen
voorstellen.
Dat die heerlijke gedichten, die reeds lang door
het nageslacht als paarlen van Alius' dichtkunst
werden gewaardeerd, aan een opvlammend, maar
snel uitgedoofd stroovuur hun ontstaan dankten,
wist Felix niet.
Daarentegen begreep hij, dat hij inderdaad van
de honderd de éêne was, aan wien Alius tijd en
overleg had gewijd. Maar hij begreep ook, dat
zijn gansche belangstelling louter van letterkundi
gen aard en zóo nauw omlijnd was, dat de dichter
zelfs niet met een beleefdheidsvraag buiten dien
kring ging. De ongeschiktheid zijner novelle voor
den di uk, het gebrek aan scherpte van waarneming
en helderheid van betoog, had hij zeer uitvoerig
toegelicht, maar de viaag, waaruit de noodzakelijk
heid was voortgekomen om geld te verdienen, en
hoe die op te lossen was, volgde niet.
En bij het eerste woord daarover zou Felix om
raad hebben duiven vragen. Alius moest toch
weten hoe men den ladder kon grijpen, om op de
onderste sport den voet te kunnen zetten; eon of
andere aanbeveling moest hij toch kunnen geven,
waardoor Felix een betrekking als redactie-secre
taris, schrijver of corrector bij een uitgever had
kunnen vinden.
Daar de ander evenwel zweeg, kwam hij zich
zelf voor als een bedelaar. Hij voelde duidelijk en
klaar, dat hij alleen aanspraak had kunnen ver
werven op Alius' belangstelling en bescherming
zoo, als hij gehoopt had dat die zou zijn door
een bewijs van talent te leveren.
Hij voelde dat hij moest opstaan, bedanken en
zich verwijderen. Maar hot was hem, als hield iets
In ieder geval meent het rapport, dat er
reden is tot vrijspraak van den beklaagde.
De zitting werd hierop geschorst, om te ruim
twee uur te worden hervat.
Toen werd de beklaagde zelf'ondervraagd, die
op verschillende vragen als volgt antwoordde.
Den 20sten October 1897 vernam bij door
een anoniemen brief dat kolonel Piquard hem
beschuldigde van hoogverraad, na ouderofficieren
van zijn regiment te hebben omgekocht om
zijn schrift in handen te krijgen. Hij kendeP.
niet en hoorde, te Parijs komende, dat deze
naar Tunis vertrokken was. Door de Matin
leerde hij het borderel kennen, dat gelijkenis
vertoonde met zijn schrift. Toen had hij een
klacht ingediend bij den minister van oorlog.
Twee dagen vóór de onthullingen van den
heer Scheurer-Kestner ontving Hij een stads-
telegram van de «gesluierde dame", die den
anoniemen brief bevestigde. Hij bad \ier ont
moetingen met die dame gehad, maar kende
haar niet, Zij had hem eeu zeer belangrijk
stuk gegeven, dat door hem naar den minister
van oorlog was gezonden.
Hij had in 4893 op verzoek van Brandt, kapitein
van den generalen staf, eenige inlichtingen ge
zonden over de rol van het 4de regiment
huzaren in den Krimoorlog, aan het opgegeven
adresrue de Chdtéaudun te Parijs. Latei-
bleek hem dat die kapitein te Toulouse lag.
Brandt had hem verzekerd, nooit om die
inlichtingen te hebben gevraagd.
De president merkt nu op dat aan het te Parijs
genoemde adres zekere mijnheer Iladamurd
(Dreyfus' schoonvader?) woonde,
E. verklaarde verder de oefeningen aan de
schietschool in Augustus te hebben bijgewoond
en daarover dus ia Aptil geen inlichtingen te
hebben kunnen geven. Over de »frein hydrau-
lique" had iedereen mededeelingen kunnen
doen. Alleen in September '94 was hij belast
geweest met de mobilisatie van zijn regiment;
andere inlichtingen konden alleen door een
officier van het ministerie worden verstrekt,
zooals over het veldplan voor den oorlog op
Madagascar.
Hij ontkende van een artillerie-officier, zekeren
Bernheim, het ontwerp van een handboek voor
de artillerie te hebben ontvangen en zeide eerst
in Mei naar de manoeuvres te zijn gegaan,
zoodat hij daarover in April niets kon zeggen.
Zijn groote verteringen bewezen nog geen
verraad.
Aan zelfmoord had hij nooit gedacht, het
geen mm°. P met wie hij een liaison had
gehad, zou bevestigen. Geheel zijn militair ver
leden protesteerde tegen de beschuldiging van
verraad.
E. ontkende het kaarttelegram te hebben
ontvangen dat door kolonel Picquard gevonden,
voor E. zeer bezwarend en aan dezen geadres
seerd was. Hij beklaagde zich dat zijn huis ge
plunderd was. Hij dacht toen dat 't werk van
Mathieu Dreyfus was en - had nooit kunnen
vermoeden dat een officier (Picquard) zich zoo
hem met geweld op zijn stoel vast; loodzware
teleurstelling was het, die hem verlamde. Hij vreesde
noch een vrije houding te kunnen aannemen noch
ook een vrij woord te kunnen uitbrengen.
Dit zitten-blijven en zwijgen werd voor Alius
in de hoogste mate pijnlijk. In dergelijke gevallen
placht hij een kleine geldelijke ondersteuning aan
te bieden en daarvoor had hij een tarief van vijf
tot twintig mark, al naar de meerdere of mindere
sjofelheid der kleeding, die het «opkomende talent"
droeg. Maar voor zijn herinnering rees het beeld
op der schoone, jonge vrouw van kapitein Dahlland,
die hij, elegant en gevierd als zij toen was, eens
op het landgoed van een Silezisch edelman had
leeren Kennen. Den zoon dezer dame kon hij toch
geen twintig mark aanbieden, en daarenboven zag
hij opeens, dat Felix aan zijn in 't oog loopend
slanke en welgevormde hand een kostbaren ring
droegeen groote, oude, onzuivere, dicht-geaderde
smaiagd, omzet door schitterende brillanten, terwijl
de ririg zelf een kunstig gevlochten stuk goud-
smidswerk was. Wie zulk een ring draagt, dien
kan men geen aalmoes aanbieden, dacht Alius.
Hij nam het manuscript, vouwde het samen,
streek eenige malen üefkoozend over het gladde
papier en zeide
«Ja het spijt mij innig
Nu stond Felix op. Zijn lippen trilden. Spreken
kon hij niet. Terwijl hij het manuscript uit Alius'
hand aannam, zag hij dezen aan.
De smartelijke uitdrukking opliet schoone,jonge
gelaat, het donkeie fraaie oog hadden zulk een
uitwerking, dat Alius zich getroffen voelde.
«Die jongen heeft iets over zich van een ver
bannen prins," dacht hij, en hij wist ook meteen,
jegens een kameraad zou kunnen gedragen.
Verder verklaarde E. gedurende! wmtigjaar
aan het ministerie belast te zijn geweest niet
den dienst der inlichtingen.
Hij bekende door tusschenkomst van een agent
schap een brief uit Londen aan zijn vrouw te
hebben gezonden, maar ontkende evenzoo van
uit Lyon een schrijven aan Iladamard te hebben
doen toekomen. »Ik ben gewoon te zeggen
wat ik denk, zonder mij te bedienen van
anonieme brieven. Ik heb mijn degen om, zoo
noodig, mijn pen te verdedigen", voegde hij er
pathetisch aan toe.
Ten slotte gaf hij toe te Londen een stuk
te zijn gaan halen, dat hij aan den minister \an
oorlog had gezonden, die hem de ontvangst had
bericht.
De president van den krijgsraad leest nu
E.'s dienststaat, voor, die goed is.
Vervolgens wordt overgegaan tot liet hooreu
der getuigen, allereerst Mathieu Dreyfus, die
de reeds bekende beschuldigingen aanvoert.
Dreyfus werd herhaaldelijk onderbroken dooi
de toehoorders, en toen hij antwoordde op de
vraag van E.'s advocaat: wie de groote kosten
droeg van het legio pamphletten, waarmede
Frankrijk overstroomd werd", dat dit zijn zaak
was, niet die van den advocaat, klonk uit liet
publiek de kreet«Ellendeling
De tweede getuige was Scheurer-Kestner,
die uiteenzette hoe allengs twijfel bij hein was
opgekomen aan de schuld van Dreyfus. Hij
had zich tot generaal Billot gewend, die hem
naar den minister van justitie verwees. Hij
besprak ook de brieven van generaal Gonse
aan kolonel Picquard.
Hij kon niet zeggen, dat het borderel door
E. was geschreven (sensatie in de zaal), maar
wel, dat het schrift meer op dat van E. dan
van Dreyfus geleek.
Een dossier bezat hij niet, wel me. Deblois,
zijn advocaat. Hij had belang gesteld in Dreyfus
als zijn landgenoot, en had door tusschenkomst
van den burgemeester vav Mulilhousen, por
tretten van D. en diens familie gekregen.
Esterhazy had naar aanleiding van deze ver
klaring niets te zeggen.
Gehoord werd vervolgens Autant, die mede
deelde hoe hij op verzoek het huur-contract
van een door E. gehuurd huis had ontbonden,
omdat diens vriendin, P., hem opgewon
den kwam vertellen, dat E. onteerd was en
zich van kant wilde maken.
E. ontkende de mogelijkheid, dat zijn «vrien
din" aldus zou hebben gesproken, en ook mme.
Pays, de «vriendin", ontkende die woorden le
hebben gezegd.
Autant met haar geconfronteerd, hield zijn
verklaring staande, en antwoordde op hem ge
stelde vragen, dat E. steeds geregeld de huur
had betaald, dat hij geen reden van vijandschap
jegens E. bad, maar dat zijn verklaring toch
evenveel gewicht had als die van m'110. P.
Een vriend van E., zekere Weil, herkende een
brief van E. als aan hem gericht. Hij had
hoe de jeugdige held van zijn eerstvoigenden roman
er zou uitzien. Daardoor welde een gevoel van
dankbaatheid jegens Felix in heoi op. De tijd, dien
hij aan hem had gewijd, was niet verloren hij
had hem een inspiratie gebracht. Op veel warmer
toon herhaalde hij
«Waarlijk, het spijt mij innig, u harde waar
heden te hebben moeten zeggen. Maar u is toch
gekomen, om een eerlijk oordeel te hooien? Ver
lies geen tijd mot nieuwe pogingen u heeft
geen talent. Dat verbergt zich nooit ten volle.
Zelfs in de onbeholpenste producten schemert het
nog door. Men bemerkt het aan een nieuw of
gloedvol of schilderachtig woordaan te groote
lijnen, aan te verre worpen, aan hoogdravendheid.
En zulke sporen brengen mij in verrukking. Want
wat is ten slotte nog al de schrijverij van de
meeste oude beroemdheden In den grond niets
anders dan levensei varing, in een artistieken vorm
gegoten en op de juiste plaats te pas gebracht.
Dus meer aangeleerd, dan aangeboren, U ziet, besta
Dablland, hoe het mij zou verblijd hebben, in u
een talent te ontdekken. Wees niet boos op mij
Bij die woorden keek Alius den jongen man
doordringend aan, om zich zijn gelaat in het ge
heugen te prenten, en bijna vriendschappelijk om-
kiemde hij zijn hand.
Felix kende het leven reeds genoeg om te weten
dat de vriendelijkheid der menschen gewoonlijk
toeneemt, wanneer zij eindelijk afscheid nemen
van een onwelkomen bezoeker. En voor zulk een
gevoel van opluchting hield hij ook Alius'vriende-
1 ijken toon.
«Ik dank u," zeide hij, boog beleefd en ging weg.
Wordt vervolgd.)