5Tte jaargang.
Zondag 13 en Maandag 14 Maart 1898.
N°. 9575.
Tweede Blad.
HET OUDE KASTEEL.
FEUILLETON.
Verschijnt dagelijks, uitgezonderd Zon- en Feestdagen.
UITGEVER: H. J. C. ROELANTS.
HENRIK 1BSEN.
BIMENLAND.
rÜP'
GOUIA
Abojtnbsiestsprijs voor Schiedam, per kwartaal f 0.90
omliggende plaatsen, p. kwart. 1.05
franco per post, p. kwartaal. - 1.30
Afzonderlijke nommers0.02
BUREAUBOTERSTRAAT PO, Telephoon No. 123.
Advertbktiepbijs: Tan 15 gewone regels met inbe
grip van eene Courant. f o.5a
Iedere gewone regel meer- 0.10
Bij abonnement wordt korting verleend.
Den 20sten Maart a. s, zal het zeventig jaar
geleden zijn, dat in het kleine Noorsche stadje
SLien een knaapje ter wereld kwam, wiens
latere daden op de geestelijke ontwikkeling der
wereld ontzaglijken invloed hebben geoefend.
Zooals het leven van ieder waarlijk groot
man vertegenwoordigt ook dat van Henrik
Ibsen een belangrijk stuk cultuurgeschiedenis.
Hij is de eerste geweest, die weder door een
stoute daad den vollen nadruk heeft gelegd op
het verband tusschen tooneel en leven. Hij
heeft in zijn drama's voorbeelden van techni-
schen bouw geschapen, en eerst hem is het
gelukt het geheim te vinden om levensgetrouwe
taal op het tooneel te brengen, die tegelijkertijd
aan de eischen van kunst beantwoordt. Hij
heeft en dat is zijn grootste en onbetwist
bare verdienste reeds door de kracht van
zijn eigen zedelijke persoonlijkheid grooten
invloed geoefend op zijn tijdgenooten.
Een krachtige, in zichzelf afgezonderde per
soonlijkheid dat is de eerste, overheerschende
indruk op ieder, die Ibsen voor het eerst
leert kennen.
Moeilijk zal er een tweede voorbeeld zijn aan
te wijzen in de geschiedenis der letteikuude
van een dichter, die met zulk een stalen con
sequentie en zulk een vast doei voor oogen zijn
levensweg heeft doorloopen als Ibsen. De kop
van den dichter droeg twintig jaar geleden
reeds onmiskenbaar dezelfde uitdrukking als
thans het wezen van den zeventigjarige; toen
als nu spraken het hooge, breede voorhoofd en
het doordringende oog van den onwrikbaren
man en den niet te" misleiden waarnemer. Zoo
was ook de knaap die na de financieele ruïne
zijner ouders zich afzonderde van zijn speel
makkers, in eigen gezelschap voldoende be
vrediging vond en met een eigenaardigen
vroegrijpen blik overal het innerlijk karakter
der dingen waarnam, zoo was bovenal de jonge
ling, die in het kleine stadje Grimstad als
leerling in een apotheek werkte, maar wiens
geest hoogere banen zocht, reeds de latere
dichter van den Vijand des Volks.
Steeds scherper stak het beeld eener wereld,
zooals die voor des dichters strenge zedelijkheid
zweefde, af bij de werkelijke wereld, en van
den aanvang zijner loopbaan af werd Hendrik
Ibsen steeds weer gedreven tot variaties op
dit ééne thema hoe verhoudt zich het ideaal
tot de werkelijkheid, hoe de eenling tot de
gemeenschap, hoe de gemeenschap tot het
individu?
Het antwoord luidt, dat er noodzakelijk een
verhouding van dsvang tusschen beide bestaat.
Het tragische dorsten naar vrijheid, het ver
langen van den vogel, om uit zijn kooi de ware,
«chte, door eigen kracht verworven en door
eigen kracht te bewaren vrijheid in te vliegen,
Men ware geschiedenis.
DOOR
M. CLARSTEIJN.
De oude Hobrecht was werkelijk een goede
vent.
Niemand uit onzen kring wist eigenlijk een
bijzondere heldendaad van hem te vortellen, maar
hij had een open oog en 't hart op de rechte
plaats. Iedereen mocht hem, niettegenstaande zijn
koppige, opstuivende natuur, goed lijden, en op
sommige tijden had niemand van zich kunnen
verkrijgen om in luidruchtige vroolijkheid ta ver
vallen, of uit verveling van tafel op te staari
in ernstige gesprekken verdiept, bleven zijn vrien
den bij hem zitten, en hij was er hun dankbaar
voor, zonder er ooit over gesproken te hebben,
Zoo waren er vele jaren voorbijgegaanop een
avond zaten wij heel gemoedelijk onder een glas
wijn bij elkaar, toen de pas aangestelde assessor
Luzius tot aller schiik over den nieuwen ient-
meester van het nabijzijnde kasteel begon te
spreken
Ik zag Hobrecht, die juist zijn glas naar den
mond bracht, verschrikt aan. Hij zette het, zonder
er van te drinken, met zulk een kracht neer, dat
is dan ook, meer of minder duidelijk, ten slotte
het thema van Ibsen's eerste en laaistedrama.
In het eerste drama, dat de twintigjarige
apothekersleerling van Grimstad uit, met be
hulp van offervaardige vriendennaar den
schouwburg te Christiania zond (omstreeks
1845), in de Catilina, komt reeds die verheer
lijking der individualiteit, strijdende tegen de
gemeenschap, uit, en reeds hier wordt met
vasten dichterlijken blik het tragische waarge
nomen, dat in iedere geprononceerde individua
liteit schuilt. Zonder zich te storen aan de
mislukking zijner Catilina die niet opge
voerd, in 1850 door den dichter en eenige
vrienden uitgegeven, maar bijna niet vei kocht
werd en zonder er zich om te bekommeren
dat hij niet gelukkig was met zijn academisch
examen hij was in Maart 1850 te Chris
tiania op de school van Heltberg gekomen
waar hij o. m. Bjórnstjerne Björnson en Jonas Lie
leerde kennen; in September '1850 kwam hij
op de universiteit volgde hij zijn dichter
lijke roeping.
Een klein succes gaf hem moedeen tweede
werk zijner jeugd, De Huncschans, werd in
den schouwburg te Christiania opgevoerd. Prae-
tisch uitte 's dichters vrijheidsliefde zich in die
jaren door zijn deelnemen aan de politieke be
weging dier dagen, waarbij hij het partijwezen
voorgoed leerde verachten.
En eindelijk werd in dien tijd de grond gelegd
voor zijn bekendheid met het tooneel. De be
kende musicus Ole Buil richtte Noorsche schouw
burgen op te Christiania en te Bergen en be
noemde Bjórnson tot directeur van het eerste,
terwijl hij aan Ibsen de leiding van het laatste
opdroeg (1852). Hier verwierf hij de bekend
heid met het tooneel, die hem later zoo bui
tengewoon te pas zou komen.
Maar al ziju ijverig studeeren en al zijn goede
wil schonken hem voorloopig nog geen succes.
In dezen tijd had hij zijn eigenlijk terrein nog
niet gevonden. Dat terrein ishet moderne
leven. Maar vóór hij zoover kwam, gingen er
nog tal van jaren voorbij, langzaam omkrui-
pende, werkzame jaren, rijk aan zorg en bitter
heid.
Het eerste drama, waarin de dichter een
modern menschelijk conflict behandelt, De
Komedie der Liefde, was een misslag. Het
stuk, dat eerst in de laatste jaren waardeering
heeft gevonden, is een geestige satire op de
liefdeeen satire echter waarin den rnensch
eischen worden gesteld, die volkomen bezijden
het werkelijk leven liggen.
Zijn mismoedigheid over het in-duigen-val!en
zijner verwachtingen noch zijn Komedie
der Liefde, noch zijn Krijgers op Helgoland
noch zijn Medestanders naar de Kroon wer
den begrepen en de dichter werd hevig aan
gevallen - zijn toorn over de politieke onver
schilligheid zijner landgenooten in de quaestie
van den Deensch-Pruisischen oorlog, het fa.il-
leeren in 1862 van den Noorschen schouwburg
te Christiania, waarvan hij de directie vijfjaar
te voren had aanvaard, dat alles dreef hem in
1864 uit zijn vaderland. Voorzien van een reis-
het in stukken vloog, en de wijn over het tafel
kleed stortte.
Hij werd doodelijk bleek.
«Neem mij niet kwalijk, heeren f' zeide hij, op
de roode vlek wijzend, nam toen met een ruk
zijn jsgersmuts van don kapstok en verliet met
korten groet de zaal.
Een pijnlijke stilte volgde. Onze ongelukkige
assessor begreep er niets van en keek ontsteld
van den een naar den ander.
Wat beteekent dat nu riep hij eindelijk uit.
Hij kreeg echter geen antwoord. De een dronk
bedenkelijk zijn glas wijn uit, de ander krabde
zich achter het oor, maar spreken deed niemand.
nMaar, lieeren", begon Luzius eenigszins ge
kwetst, «wilt gij zoo goed zijn, mij te zeggen,
waardoor ik deze bijeenkomst verstoord heb
Wann«er het mijn persoon geldt, dan
Zacht vatte ik hem bij den arm.
sin 't minst niet, beste assessor I Als gij het
goed vindt, laten wij dan een kleine wandeling
maken, het is hier drukkend heet, vindt gij niet
Ik had hem met oen oogwenk duidelijk te ken
nen gegeven, dat ik hem alleen wilde spreken.
Wij zetten onzen hoed op en gingen naar
buiten.
Het was een heerlijke herfstavond. Ons stadje,
dat bij het licht der opkomende maan met een
geheimzinnig waas omgeven was, Heten wij links
liggen, en assessor Luzius volgde mij zwijgend.
De poort van de stad lag achter ons, en de
sterke herfstgeur, waarmede de vochtige aarde en
rottende bladeren de lucht vervulden, deeJ ons
stipendium van de regeering, ging hij naar
Italië, en daar, in die nieuwe, krachtig op hem
inwerkende omgeving, begon hij eindelijk, ver
van zijn vaderland, zijn groote krachten te
ontwikkelen.
Brand, de geweldige bekentenis van geloof
in het individu, Peer Gynt, de diepzinnige
belichaming van het Noorsche volk, Keizer
en Galileer en eindelijk De bond der jeugd,
die prachtige satire op het partijieven, zijn de
vruchten van zijn verblijf in den vreemde. Toen
Ibsen in 4874 een bezoek aan zijn vaderland
bracht, was hij de beroemdste en meest ge
vierde zoon van Noorwegen.
Over de nu volgende jaren, de periode
waarin zijn nationale beroemdheid tot een
wereldberoemdwerd, behoeft niet breedvoerig
te worden uitgeweid.
Een reeks van drama's aan de moderne
maatschappij, waarin hij een meedoogenlooze
kritiek oefende op allen leugenachtigen schijn
en de vrije persoonlijkheid geestdriftig verheer
lijkte, volgde op elkaar.
Eerst geloofde de dichter nog aan de moge
lijkheid eener verzoening [De Steunpilaren der
Maatschappij/, maar reeds in zijn volgend
werk Noraj neemt twijfel de plaats van dit
geloof in, en in Spoken is hij het reeds vol
komen met zich zelf eens geworden over den
onvermijdelijk tragischen afloop van het conflict
tusschen het individu en de maatschappij.
De aanvallen van zijn vaderland en spoedig
ook van de wereld, die de strekking niet be
grepen, op Spoken, vonden een antwoord in
de Vijand des Volks met zijn bespotting der
«compacte meerderheid" en zijn krachtig opti
misme tegen leed en miskenning ineen opti
misme dat in De Wilde Eend voor korten tijd
het veld moest ruimen voor bitterheid, maar in
Rosmersholm met zijn innig geloof aan den
edelen rnensch, weer door de wolken der bit
terheid breekt.
Aan de macht der liefde, haar louterende,
bevrijdende kracht is De Vrouw der Zee ge
wijd. Maar tegelijk begint ook een voorliefde
voor het geheimzinnige, het symbolische, die
reeds lang in hem sluimerde, te ontwaken.
Die neiging openbaart zich niet zoozeer in het
eerstvolgend stuk, JHedda Gabler, een bijtende
satire op de moderne decadentie, maar wel in
Bouwmeester Solness, de in 1892 verschenen
bekentenis van Ibsen's geloof aan de mogelijk
heid van verjonging, en nog sterker in Kleine
Eyolf en John Gabriel Borkman.
Als een nieuwe zelfbekentenis klinkt, wat
John Gabriel van het vermogen van den rnensch
om lief te hebben zegt, alsof de grijze dichter
ziet, dat de trotsche halstarrigheid van zijn
eigen idealisme niet het ware is geweest, en
dat hij, die den mensch wil verbeteren, toch
de verzoenende liefde niet kan ontraden.
Nog altijd is ieder nieuw geesteskind van
Ibsen voor zjjn vereerders een nieuwe verras
sing geweest. En het nieuwe werk, dat tegen
het eind van dit jaar tegemoet mag worden
gezien, zal daarop wel geen uitzondering maken.
in de ernstige stemming, waarin wij waren, wel
dadig en tegelijk weemoedig aan.
Mijn vriend begreep, dat ik hem iets ernstigs
te zeggen hud, en liet mij tijd tot nadenken.
Heel gemakkelijk viei het mij niet, het verladene
weer voor mijn geest te halen.
Mjtl arm vertrouwelijk in dien van mijn col
lega leggend, wees ik hem met de hand naar
een aan den horizon oprijzend ouderwetsch kas
teel met kanteelen en tinnen in den stijl van den
ouden riddertijd.
Door een zwak sterrenlicht beschenen, stak het
grootsch en somber tegen de luclit af, en hoe
dichter wij kwamen, des te romantischer scheen
het ons toe.
«Ziet go, beste vriend", begon ik eindelijk,
«een opheldering van het voorgevallene kon ik u
alleen hier in de natuur onder den vrijen hemel
geven, ver verwijderd van alle tnenschen. Hier
alleen kunt gij beoordeelon, of wij onzen ouden
vriend Hobrecht moesten verstoolen, of hem als
vriend in onzen kring opnemen.
ïKom hierheen, hier is een bank," en de avond
is zacht
«Hoe dikwijls moest ik vroeger den man hier
vandaan halen, die door een dollen jongensstreek
twee jonge, bloeiende levens vernietigde i De een
ligt reeds lang begraven, de andere boet nog
altijd voor hetgeen hij deed. Maar luister
s Hobrecht en ik, waren even oud. Ea ik kan u
zeggen, wij waren in onze jeugd de dolste t-n
overmoedigsie knapen, die men zich kon voor
stellen. Echte galgenslroppen, zooals men wel
Drankbestrijding.
Het hoofdbestuur der Nationale Christen-
Gelieel-Onthouders-VereenigiDg heeft een adres
gericht aan II. M. de Koningin-Regentes,
waarin in hoofdzaak gezegd wordt:
Met erkentelijkheid heeft adressant uit de
over de staatsbegrooting met de Staten-Gene-
raat gewisselde stukken mogen ontwaren, dat
door de regeering niet alleen pogingen van
particuliere vereenigingen tot bestrijding van
het drankmisbruik zooveel mogelijk zullen
worden gesteund, maar ook dat meer ingrij
pende maatregelen tegen dat misbruik in over
weging woiden genomen, en dat in afwachting
eener algeheele herziening der drankwet eenige
wijzigingen in die wet zulb'n worden voorge
steld, zoowel om de handhaving der bestaande
bepalingen beter te verzekeren, als om nadere
regelen vast te stellen in verband met het veel
besproken art. 26 litt. b, betreffende de boven
liet wettelijk maximum bestaande locaüteiten
tot verkoop van sterken drank in het klein.
De Yereeniging heeft veel verderstrekkende
wenschen, dan die door eene wijziging, of zelfs
door eene algeheele herziening der bestaande
drankwetgeving zouden kunnen worden vervuld.
Zij wen'-cht niets minder dan dat, om den nood
der tijden, op grond van de ontzettende alge-
meene ellende welke door het gebruik dier
dranken in den lande bestaat, uit liet dageljjksch
leven van het Nederlandsche volk het gebruik
van alle alcoholhoudende dianken verbannen
woide. Om evenwel te dieri aanzien voor liet
geheele land verbodsbepalingen vast te stellen,
daartoe acht zij de volksovertuiging nog niet
Wat evenwel, naar inzien van adressant,
vvèi de ernstige overweging van de regeering
verdient, is dit, om thans reeds bij de wet den
maatregel vcor te bereiden, dat over enkele
jaren de bevolking zelve gemeentesgewijze in
de gelegenheid zij gesteld, om zich over het
al of niet venier toelaten van den vei koop van
alcoholhoudende dranken in haar midden uit
te laten, langs den weg eener wettelijke stem
ming, waarvan de uitslag voor eene bepaalde
gemeenie bindend zal zijn. Het is met andere
woorden de invoering der Local Option, der
plaatselijke keuze, welke aau adressant voor
komt, allereerst voor de verwijdering van de
zoogenaamde sterke dranken, te behooren tot
de vven-xben van een groot deel der ingezetenen,
en welke hij daarom H. M. zeer eerbiedig en
dringend verzoekt door wettelijke bepaling
mogelijk te maken.
Adressant vvijtt ook nog op de noodzakelijk
heid, dat in deze gewichtige zaak, die geheel
buiten het politiek kiesrecht staat, tot de volks
stemming niet alleen worden gerechtigd ver
klaard de volgens de kieswet kiesgerechtigden,
maar voor zoover ztj niet wegens onwaar
digheid moeten woid-n uitgefloten alle
meerderjarige ingezetenen, zoowel mannen als
viouwen, welke laatste in de al of niet hand
eens zegt. Wij waren altijd samen, hadden als
jongens in dezelfde schoolbank gezeten en werden
daarna, toen ik op de universiteit en hij op de
landbouwschool ging, van elkander gescheiden.
iln alle stilte wilde ik mij hier in mijn ge
boorteplaats tot referendiris voorbereiden. Ik trof
hem toen op het landgoed van zijn vader weer
aan, niet ver van bier ligt dat buiten, en als
hij met zijn paarden, echte raspaarden, de stad
in kwam draven, wist men niet, wie meer be
dwang nooiiig had, hij of de hengsten.
«Maar 't was een beste kerel 1 Ik mocht hem
nog evengoed lijden als vroeger,
vin onzen kring waren ook nog eenige jonge
houtvestersieerlingen, echt jagersvolk, overmoedig
en tot alle streken in staat, kortom, wij waren
bekend of liever berucht in 't heele stadje.
tOp een goeden keer waren wij weer bij el
kaar, en daar wij geen grooter onzin wisten uit
te halen, begonnen wij spookgeschiedenissen te ver
tellen.
«Er was dien avond een nieuweling in onzen
kring. De jonge rentmeester van gindsch slot.
vDeze jonge man, ongeveer vijf-en-twintig jaren,
met een knap uiterlijk, schitterende blauwe oogen,
blond, krullend haar, nooit zal ik zijn gezicht ver
geten, hoorde ons eerst een poosje aan, en toen
wij in 't vuur van ons gesprek hoe langer hoe
erger begonnen te bluffen, de eene dolle spook
geschiedenis na de andeie verhaalden, en zelfs
over het slot aller lei geheimzinnigs wisten te ver
tellen, begon hij hartelijk te lachen en riep op
vroolijken toon uit