53"" Jaargang
Zondag 20"en IVSaandag 21 Augustus 1899.
No, 10016.
Eerste Blad
CIRCÜSSLAVEN,
BUITENLAND.
S 2HJAMSCHE
Deze courant verschijnt d age lij ks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Pritjs per kwartaal: Voor Schiedam en Vlaardingen 11. 1.25. Franco
per post 11. 1.65.
Prijs per weekVoor Schiedam en Vlaardingen 10 cent,
Afzonderlijke nummers 2 cent.
Abonnementen wordtin dagelijks aangenomen.
Advertentiën voor het eerstvolgend nummer moeten des middags vóór een uur
aan het bureau bezorgd zijn.
Buren a Boterstraat 68.
Prijs 'der Adverten tiën: Van 17 regels fl. 0.90iedere regel
meer 12% cents. Reclames 30 cents per regel. Groote letters naar de plaats die zij
innemen.
Advertentiën bij abonnement op voordeelige voorwaarden. Tarieven hier
van zijn gratis aan het Bureau te bekomen.
In de nummers, die Dinsdag- en Zaterdagavond verschijnen, worden
zoogenaamde Itleine advertentiën opgenomen tot den prijs van 40 cents
per advertentie, bij vooruitbetaling aan het Bureau te voldoen.
Interc. Telefoon IVo. 123.
Algemeen overzicht.
SCHIEDAM, 19 Aug. '99.
Het proces-Dreyfus.
Picquart's verhoor
werd gisteren voortgezet, en meer nog dan
den vorigen dag maakten zijn verklaringen
diepen indruk op alle aanwezigen, de krijgs
raad en generaals als Ballot en Zurlinden
niet uitgezonderd.
Op de spionage-zaak-Quenellé, waarover de
kolonel eerst sprak, komen wij straks terug.
Laat ons eerst nagaan wat onmiddellijk be
trekking heelt op de zaak-Dreyfus.
Picquart toonde allereerst aan dat de zin,
waarmede het borderel eindigt: „I vertrek
op manoeuvre,'' niet toepasselijk kon zijn op
stagiaires van het ministerie van oorlog, dus
niet op- Dreyfus. Daarna herinnerde hij er
aan dat in 1894 twee schriftkundigen niet,
twee anderen wel het borderel aan Dreyfus
toeschreven, en dat de vijfde aarzelde. Deze,
Charavary, is later tot de meening gekomen
dat het niet van Dreyfus was.
De dossiers.
Toen ging de getuige het geheime dossier
na, verdeeld in twee gedeelten, waarvan het
eerste drie, het tweede zeven of acht stuk
ken bevatte. Picquart merkte op dat zijn ver
klaringen gemakkelijker zouden zijn, wan
neer hij het dossier voor zich had. Wel had
hij het vroeger in handen gehad, maar hij
vreesde dat zijn geheugen hem soms zou kun
nen begeven.
De voorzitter antwoordde daarop dat de
overlegging van het dossier onmogelijk was
dat de bevelen van den minister te dien aan
zien strikt warenen dat het geheime dos
sier alleen onder bepaalde voorwaarden kon
onderzocht worden.
Picqnart betreurde dit. Op zijn geheugen
afgaande, besprak hij nu de stukken. Achter
eenvolgens betoogde hijdat 'her eerste stuk
van dossier I even goed op Esterhazy als op
Picquart en op vele ander© officieren van
den generalen staf toepasselijk kan zijn; dat
een tweede stuk, van Panizzardi aan Schwars-
koppen, onbelangrijk is, daar er alleen wordt
gesproken van inlichtingen vragen aan „een
vriend)"dat Du Paty ten onrechte meende
dat dit stuk een officier van het 2de bureau
aanwijst, daar de verlangde inlichtingen on-
beteekenend en de uitdrukking „vriend" op
een gewone, amicale relatie schijnt te slaan
dat heb stuk „Ce canaille de D..." van A.
(Sclnvartekoppen) aan B. (Panizzardi) was
en niet van B. aan A., zooals Du Paty be
weert om zoodoende onderling verband te
brengen tusschen de verschillende beschuldi
gingen tegen Dreyfus; dat in dit stuk niet
op Dreyfus werd gedoeld'; eindelijk dat het
stuk over een reis van een der Fransehe
spionnen naar Zwitserland van welke reis A.
(zie boven) verwittigd zou zijn geweest, zeer
onbelangrijk was, waarom hij op dit punt
ook niet verder inging.
Zijn heldere uiteenzetting en juiste conclu
sies pakten de toehoorders.
DOOS
AMYIE READE.
43)
Toen werd heb licht minder, en er heersch-
te stilte, overal doodsche stilte. Tom en
zij waren alleen. Duisternis omgaf hen, de
lucht werd zwaarin de verte verscheen een
sombere glans, die diep gegraven holen,
donkere wateren en spookachtige gestalten
verlichtte, en in zware wolken een verpesten
de lucht verspreidde. Hij bleef rusten op een
hooge rots, waarop een man stond. Zijn kleu
ren waren aan flarden, en men kon zijn been
deren door zijn vel zien stekenzijn gelaat
was door angst vreeselijk vertrokken, en nam
allerlei akelige vormen aan; uit zijn mond
kwam gil na gil, en verwansehing na ver-
wensching. Boven zijn hoofd' spreidden zich
de takken van een broodboom uit; zijn
rondgevormde vruchten hingen als meloenen
aa.n iedere twijg, maar veranderden oogen-
blikkelijk in versche brooden, waarnaar de
lange, magere, knokkelige vingers van den
man zich uitstrekten om het voedsel te grij
pen. Zijn oogen, diep in hun kassen terugge
zonken, keken meit begeerigen blik naar de
verschijnende en verdwijnende brooden. Soms
bogen de takken zich zoo laag, dat ze onder
zijn bereik waren1, maar piotreling stegen ze
weer. Dan. riep hij uit: „Brood, brood, ogeef
mij brood! Ik ben uitgehongerdI Wil mes-
mand mij nu helpen om mijn groote begeerte
naar brood! te bevredigen Geef mij maar één
snede, een korst? Ik ben uitgehongerd," brul
de hij.
Toen hij zoo schreeuwde, barstte de stam
V0»n den boom in tweeën en een vreeselijk
Tegen Du Paty en Mercier.
Aan het slot van dit gedeelte zijner ver
klaring betreurde Picquart liet diep, dab Du
Paty de Ciam afwezig was. „Het is onont
beerlijk dat deze officier, die een commentaar
heeft gemaakt op het geheim dossier, gedag
vaard wordt om hier te getuigen. Hij kan
dan zijn herinneringen bijbrengen, waarbij
ik hem wel zal helpen."
Er werd gelachen; maar onmiddellijk
daarop werd het auditorium weer zeer ern
stig Want groote ontroering wekten Pic-
quart's woorden
„Nu ik aan de quaestie van Du Paty's
commentaar toe ben, zij het mij vergund) te
d oen opmerken, dat dit stuk niet het eigen
dom was van dezen of genen oud-minister."
[Aan dit argument had Mercier zijn recht
ontleend om den commentaar te vernietigen.
R e d.] „Dit stuk," ging Picquart voort, „be
hoorde bij den inlichtingendienst thuis en,
zooals gij ziet, maakte het deel uit van een
zeer bepaald dossier, een dossier d'at in een
der kasten van mijn bureau was geborgen.
Wanneer men dezen commentaar uit heb ge
heime dossier heeft ontnomen, dan heeft men
onrechtmatig een stuk van mijn bureau doen
verdwijnen."
Die onweerlegbare verklaring maakte in
druk, en scherp besloot Picquart: „Men
heeft gesproken van de verdwijning van
stukkendaar hebben wij zoo'n verdwij
ning!"
Picquart, daarop overgaande tot her. twee
de deel van het dossier, toonde de valschheid
van verschillende stukken aan en betoogde
de waardeloosheid der politie-rapporten over
Dreyfus. Wij behoeven hier niet bij stil te
staan; heb zijn over-bekende en bewezen
dingen.
Vermoeden tegen Esterhazy.
Daarna zette de kolonel uiteen hoe hij ver
moeden had opgevat tegen Esterhazy door
hot „petit bleu". Daarop zag hij den naam
Esterhazy die hem evenals zijn drager ten
eenenmale onbekend was, voor het eerst.
Picquart besprak daarop de beschuldigin
gen tegen hem gericht m deze zaak, vooral
die dat hij zoo laat zijn onderzoek tegen E.
was begonnen. Hij toonde aan dat hij lang
zaam en voorzichtig handelde om te vermij
den dat er vermoedens werden opgewekt té
gen een officier die wellicht volmaakt on
schuldig was. {Beweging.) „Als men in 1894
evenzoo gehandeld had ten opzichte van
Dreyfus," voegde Picquart er aan toe, „zou
den er heel wat dwalingen vermeden zijn."
Deze zeer juiste woorden werden met teeke-
neu van goedkeuring begroet.
Picquart ging vervolgens het geheel© ver
loop van zijn onderzoek tegen Esterhazy na;
hoe hij Lautli en Henry naar Bazel had ge
zonden om met den Duitschen spion R. C.
(Richard Cuers) te spreken. Men weet dat
Cuers zeer stellig Esterhazy als den dader
hoefo aangewezenmaar dat Henry en Laufch
omverrichterzake terugkeerden, en zeer weife
lende mededeelingeu deden. Picquart wees er
op dat De Boisrteffre door hem ingelicht was
vóór Henry's reis; dat Henry moest erken
nen Esterhazy aan het ministerie te hebben
gekend; dat Esterhazy vervolgens wanhopi
ge pogingen deed. om aan 't ministerie te
worden geplaatst, waartegen Picquart zich
tafreel vertoonde zich voor zijn blikken, ge
heel met bloed geschilderd. Het stelde een
stervende vrouw voor, die een knap uitziend
man om brood smeekte een oude vergeten
liefde die den verleider om geld bidt om haar
voor hongerdood te vrijwaren.
Er klonk een vreeselijke stem die tot hem
sprak
„Voor menschen als gij is het werkhuis
goed. Het armbestuur zal je wel brood ge
ven."
Het tooneel was verdwenen.
Er was niets meer te zien of te hooren dan
het geklaag van de arme ziel, die het brood
trachtte te grijpen, dat hij gedurende zijn
leven aan anderen gevedgerd had. Hij kniel
de aan den voet van den boom, uitgehongerd,
wanhopig zich in zijn angst en toom om en
om wentelend. Maar het hielp hem niets.
Plotseling boog zich over den hoorn de ge
daante van een engel, met hemelsblauwe
vleugels, die zich met zachte stem tot den
kruipenden ellendigen zondaar wendde met
de woorden
„Ik kom van den God der liefde. Gij hebt
Hem vrouwenharten ontnomen. Gij hebt
Zijn troon bezoedeld met zonden, te zwaar
om te dragen. Gij hebt huisgezinnen onge
lukkig gemaakt. Gij hebt de uitverkorenen
der aarde, de trots van moeders, de lievelin
gen uit menig huis ten val gebracht, en nu
komt uw straf de vergelding."
„He zie haar, ik zie haar," kermde de man.
„Neem haar weg. Ik zie haar gelaat in ieder
brood boven mij boven mij," hijgde hij.
„Dat kan niet," hernam de stem. „Het ge
laat van die vrouw zal je vóór je zien, om je
voor altijd schrik aan te jagen, en het brood
dat je haar in den nóód weigerde te gaven,
zal altijd onder je bereik zijn, maar om je te
kwellen, zal je er nooit je vreesc'ijken honger
verzet had; dat hij zicli daarop schrift van
Esterhazy had verschaft; dat een photogra-
fie daarvan door Du Paty de Clam het schrift
van Mathieu Dreyfus [men weet dat volgens
Du Paty het schrift van het borderel een
mengsel was van Mathieu en Alfred Drey
fus' hand. R e d.] en door Bertillon 't schrift
van het borderel werd. genoemd, die tegelijk
over de mogelijkheid sprak dat het borderel
overgetrokken was, waarmede de joden reeds
een jaar lang bezig waren.
Picquart gmg toen het geheime, dossier be-
studeeren, en hij verklaart verstomd te zijn
geweest toen hij den deels onbeteekenenden,
deels niet op Dreyfus toepasselijker! mhoud
leerde kennen. Den volgenden dag ging bij
naar generaal De Boisdeffre en bracht hem
het geheime dossier, het facsimile van het
borderel, het „petit bleu" en de voornaamste
stukken van zijn enquête tegen Esterhazy.
Picquart herinnert zich niet meer of hij
écu of twee gesprekken met De Bodsdeffre
had gehad; deze had met hem het geheime
dossier bestudeerd en hem vervolgens naar
Gonse verwezen. Picquart deed dit, maar
stelde eerst een nota op, waarin de quaestie-
Esterhazy geresumeerd werd. Op de hoogte
gebracht, zei Gonse„Dan zou men zich ver
gist hebben."
Van toen af handelde Picquart niet meer
op eigen gelegenheidmaar m overleg met
zijn chefs.
De chefs werken tegen.
De getuige zegt dan hoe hij het apocrief
karakter van den sedert valsch gebleken
brief-Weyler ontdektehoe men aan den ge
neralen staf meende dat de familie-Dreyfus
een ander ia Dreyfus' plaats trachtte te stel
len, en wel drie jaar na de veroordeeling,
wanneer het verraad zou zijn verjaard. Ook
over andere manoeuvres in dien zelfden tijd,
o. a. een artikel in de „Éclair", tegen Drey
fus, sprak Picquart, waarop den lOen Sep
tember een nog heftiger, en den 14en een
over het borderel en de overlegging van ge
heime stukken volgde, waaruit Picquart
bleek dat hot geïnspireerd was door iemand
die zeer van nabij in d'e zaak-Dreyfus was
betrokkenmen vindt er uitdrukkingen m
■die Du Paty eigen zijn, en getuige meende
dat heb zeer belangwekkend zou zijn dezen
hierover te hooren.
Grooten indruk maakte vervolgens het ver
haal van Picquart's gesprek met Gonse,
waarin 'deze zeide: „Als ge niets zegt, zal
niemand het weten," waarop de kolonel ant
woordde „Generaal, wat u daar zegt, is af
schuwelijk! Ik weet niet wat ik za.l d'oen,
maar ik wil dit geheim niet medenemen in
het graf." Onmiddellijk had hij toen het ver
trek verlaten.
„Zoo is het gebeurd! Heb is bestreden;
maar ik verzeker het ten stelligste'" riep de
getuige uit, terwijl hij met de hand op de
balie sloeg eu even den blik wendde naar
den kant waar de generaals zaten.
Intriges tegen Picquart.
Daarna verhaalde Picquart in den breede
hoe hem verboden werd tusschen beide te ko
men, daar De Boisdeffre en Gonse de aanwij
zingen tegen Esterhazy onvoldoende vonden.
Picquart bleef hierbij stilstaan, omdat men
daarin den sleutel van liet gebeurde kan vin
den. Hij verklaarde dat Du Paty de Clam ze-
mee stillen, je zult heb in der eeuwigheid
nooit proeven."
Gillen, uitroepen, vreeselijke kreten weer
klonken door de duisternis en maakten Leila
wakker. Te verward om zich te bewegen of te
spreken, lag zij over haar droom na te deu
ken. Zij had Tom gezien, iu vereeniging met
do geheele familie. Zij had het woord der ge
rechtigheid' met bestraffende hand zien neer
dalen op Herbert Clifford, ea dat deed haar
goed.
Maar was het wel een hersenschim en
droombeeld geweest, ontbloot van werkelijk
heid en waarheid, slechts de fantaisïe van een
overspannen brein
Wie zal er „ja" op durven zeggen
Was het niet veel meer de groote magneti
sche geheimzinnige kracht, die bloedverwan
ten te samen verbindt, en de banden aan el
kaar smeedt, die de dood reeds heeft verbro
ken.
Dien nacht droomde Tom in de Transvaal
van Leila. Hij kuste haar verscheiden malen.
Dien nacht droomde liaar vader dat zijn
vrouw weer thuis was en hij haar alles ver
geven had.
Dien nacht ontvlood de ziel het lichaam
van Herbert Clifford. Er was gerechtigheid
geschied.
„Droomen, slechts droomen," lacht de twij
felaar.
XVII.
Het gouden koord is verbroken.
Zij was zwakker.
Het einde naderde.
Welke is toch die geheime kennis, die zich
aan den mensch openbaart, dat diepe ge
heim, hetwelk var verheven is boven het
aardsche begrip, en d'at zich slechts meedeelt
aan de lijders zelf, he* waarschuwende dat
ker met- een valscheu baard en een blauwen
bril heeft geloopen, maar hij vroeg of men
wel zeker was, dat hij daartoe met gemach
tigd was.
Daarna vertelde Picquart van zijn verdere
naspormgen en de huiszoeking bij Esterha
zy de vervaardiging van het valsche stuk-
Henry tijdens zijn afwezigheid; hoe Henry
hem tegen, de gewoonte van dit stuk niet in
kennis had gebracht; maar het blijkbaar
den 31 sten October 1896 vervaardigd© docu
ment direct aan generaal Gonse had gege
ven. Levendig beklaagde Picquart er z'ch
over dat men den agent Guénée een rapport
over hem had laten uitbrengen, terwijl hij
nog chef van het bureau was, en hij bracht
dit rapport in verband met Henry's aantij
ging, die beweerde hem, getuige, met mr. Le-
blois het stuk: „Ce canaille de D..." te heb
ben zien bestudeeren. Ook brengt hij daarme
de in verband de vraag die hem in Tunis
werd gesteld nl. of hij zich niet door een
vrouw de photografie van een geheim stuk
had laten ontstelen, en de quaestie van het
„bevrijdende stuk" dat in de zaak-Esterhazy
zulk een groote rol heeft gespeeld.
Na er op gewezen te hebben dat, blijkens
het onderzoek van den rechter van instructie
Fabre, hij niets te maken had met de stuk
ken in de „Éclair", die later afkomstig ble
ken te zijn van zekeren Lissajoux, redacteur
van het „Petit Journal", met wien Hemy
zeer wel wasna zekeren Girard genoemd te
hebben als den man die het facsimile van
het borderel aan de „Matin" verschafte, wel
ke Girard dit facsimile had van Teyssonniè-
res, een der experts van 1894, besprak Pic
quart vervolgens de voortzetting dér intriges
tegen hem, zijn uitzending naar Tunis met
het latere bevel hem n§ar de gevaarlijke
grens van Tnpolitanië te zenden (dit wekte
sensatie), den intusschen ontvangen groven
brief van Henry en de valsche brieven Spe-
ranza en Blanche. Toen, achtte hij zich verlo
ren en nam mr. Lehlois, zijn vriend, in ver
trouwen. Hij verzocht tevens, onder toezen
ding van de brieven „Speranza" en „Blanche"
om een enquête. Hij verdacht toen nog al
leen Esterhazy van de intriges tegen liem,
niet Du Paty. De enquête vond niet plaats.
Daarna ging Picquart het uitkrabben van
den naam „.Esterhazy" op liet „petit bleu"
na, er daarna weer opgeschreven om het den
schijnt te geven of het „petit bleu" door ge
tuige was vervalsdit. Men weet dat reeds ge
bleken is dat er ook oorspronkelijk de naam
Esterhazy stond. Picquart sprak de hoop uit
dat, waar later de instructie tegen hem heeft
bewezen dat het „petit bleu" niet van zijn
hand was, men nog eens moge weten wie de
vervalsching heeft begaan.
Vervolgens ging Picquart de enquête te
gen Esterhazy na, waarin getuige de eigenlij
ke beschuldigde scheen. Hij verweerde zich
tegen de beschuldiging van poststempel-ver
valsching.
Ten slotte verklaarde hij er aan te twijfe
len dat het borderel langs den gewonen weg
was gekomen. Reeds eerder had hij gezegd
dat men in 1894 den krijgsraad op onwaar
dige wijze had misleid door de overlegging
van het stuk: „Ce canaille de D...".
_Op een vraag va.n Demange verklaarde
Picquart dat de geografische dienst in zijn
drukkerij ook burger-werklieden gébruikt.
da dagen van hun aardsohen pelgrimstocht
bijna om zijn.
Voor liet gezicht en het verstand verbor
gen, heeft nog nooit een memsohelijk wezen
ontdekt van waar het zijn oorsprong nam.
En toch komt het, zeker en vast.
Vanwaar het komt, en waar de bron van
zijn ontstaan te vinden is, is een geheim dat
in der eeuwigheid niet zal worden opgelost.
Leila had gevoeld', dat die vreemde voor
bode van den dood in aantocht was, en met-
dat gevoel was ook de liefde voor aardsche
banden grooter geworden, het verlangen om
hen.te zien die haar dierbaar waren. Het ver
langen naar haar vader werd een hartstocht.
Zij moest hem nog eens zien, vóór zij stierf,
en zij besloot een laatste poging te doen, om
dit gedaan te krijgen.
Zij schroef hem een paar regels de woor
den waren onduidelijk, de letters beefden
en waren alzoo het bewijs, dat de hand die
ze geschreven had, te zwak was om de pen
te leiden.
Toen haar vader haar briefje ontving, was
hij er zeer door getroffen, en vertrok dade
lijk om haar op te zoeken.
De jaren waren langzaam voorbij gegaan,
en hij voelde zich erg eenzaam op zijn ouden
dag. Als hij zoo heele avonden, rookend al
leen zat dacht hij er over, dat hij te streng
geweest was voor zijn zondige vrouw, te wei
nig toegevend voor zijn dochter, te gewillig
om te scheiden van zijn zoon, dat hij te veel
was opgetreden als rechter dan als liefheb
bend vader, en vergevensgezind echtgenoot.
Dan kon hij zuchten: „Te laat, te laat.
Mijn tijd is bijna om."
Terwijl liij zich naar zijn dochter spoedde,
was Leila zooveel erger geworden dat Castelli
haastig om den naastbijzijn den dokter had
gezonden. Hij kwam, en trok een zeer bedsa-
P icq u art contra Roget en
Mercier.
Na zijn heldere, zaakrijke verklaring werd
Picquart geconfronteerd, eerst met generaal
Rogot, daarna met generaal Mercier.
;n herinnert zich dat Roget aan Pie-
qua. heeft verweten, dat deze in de spiona-
ge-zaak Quonellé geheime stukken had laten
overleggen buiten de verdediging om. In het
begin der zitting had Picquart verklaard dat
deze zaak was afgewikkeld tusschen 30 Mei
en 17 Juli 1896, op een tijdstip dat hij zich
„zeer weinig" met zijn dienst had bemoeid
wegens een sterfgeval in zijn familie, terwijl
hij een groot deel van Juli in dienst op reis
was geweest. Hij was dus slechts bij tus-
schtnpoozen met deze zaak bezig geweest, ter
wijl Quenellé bovendien een op he eter-da ad
betrapt recidivist was.
Hierop nu kwam Roget terug en er ont
spon zich een debat waarin Roget ontkendo
dat Picquart niet op het ministerie was ge
weest. Hij vroeg of Picquart ontkende zekere
brieven geschreven te hebben en vroeg, zoo
Picquart ontkende, dat kapitein Mar óch ai in
deac als getuige gehoord eu het dossier der
zaak-Quenellé overgelegd zou worden.
Picquart antwoordde dat dit hem geen
vrees aanjoeg. Hij had gezegd slechts een ge
deelte van dat tijdperk weg te zijn geweest
en gaf toe, brieven geschreven te hebben,
zonder zidi echter met juistheid den inhoud
en de data te herinneren. Op een nieuwe
vraag van Roget erkende hij dab hij een
brief had geschreven die ten gevolge had dat
men een agent, zekeren Galanti, naar Zwit
serland had' laten ontsnappen. Deze Galanti
had inlichtingen verstrekt over de Italiaan -
Eche arbeiders in de forten om Belfort, en
daar hij gevaar liep, was hij naar Zwitser
land terug gestuurd.
Dit geheele debat was moeilijk te volgen.
Daarom zullen wij hieraan alleen toevoegen
dat het belang er van hierin is gelegen dat
Picquart's vijanden willen bewijzen dat de
kolonel belang heeft bij de zaak-Dreyfus door
aan te toonen dat Picquart zich zelf heeft
schuldig gemaakt aan de feiten die hij Mer
cier en den staf te laste legt.
Het tegendeel is gisteren geblekenmaar
ten overvloede heeft Picqr' rt gevraagd de
brieven te mogen zien, daar gebleken is dat
ook hier valschheden zijn gepleegd!, Roget
moest ten slotte eenigszins bakzeil halen. Hij
had niet gezegd dat Picquart geheime stuk
ken aan de rechters had laten overleggen
maar hij was er zeker van dab dit geschied
was. Picquart zei dat Henry hem daar in
ieder geval niets van had gezegd, Mr. De
mange constateerde nog dat de veroordeeling
door den burgerlijken rechter was geschied.
Ten slotte werd Picquart geconfronteerd
met Mercier. Deze ontkende dat Picquart in
1894 een verzegeld couvert had gebracht aan
den voorzitter van den krijgsraad.
Picquart herhaalde dat Mercier hem bevel
gaf een verzegeld couvert aan kolonel Mau-
rcl, voorzitter van den krijgsraad van 1894,
ter hand te stellen.
Meicier sprak Picquart verder tegen op
diens verzekering dat generaal Gonse in den
middag van 6 Januari 1895 voor het uitbre
ken van een oorlog met Duibschland vreesde.
Picquart handhaafde alles wat hij heeft
gezegd; hij verzekerde dab Gonse ontsteld
kelijk gezicht, toen hij de patiënt zag. Hij
hoefde haar niets te vragen. Er was geen
lioop meer. Hij kon het zien, aan de korte,
moeilijke adenïlialmg, aan het blosje op de
wangen, aan de groote neerslachtigheid waar
aan de patient voor het laatst leed.
Castelli had zijn gelaat voortdurend gade
geslagen om zijn meening te kunnen raden,
en zoodra zij alleen waren, vroeg hij angstig
„Is zij erg ziek Ik zou graag willen weten
wat zij scheelt, en wat er aan te doen?" Zijn
stem klonk zeer zenuwachtig.
„Er is niets aan te doen,"' antwoordde de
dokter ernstig. „Zij is stervende 't is long
tering. Ik vrees dat de ziekte heel langzaam
gekomen is, maar er is mot-s aan te doen.
Alle menschelijke hulp is nutteloos."
„Stervende," snikte Castelli, te geschokt
om d® woorden van den dokter te kunnen
gelooven.
„Ja, stervende," hernam de dokter. „Ik
vrees dat het nog maar enkele uren duren
zal. De inzinking gaat snel. Ik kom van
avond terug, maar ik kan u niet de minste
hoop geven."
Hij nam zijn hoed op, en vertrok, Castelli
allen Latend om zoo goéd hij kon den schok
te doorstaan. De slag was gevallen, er was
geen herstellen mogelijk.
Het trof hem als een donderslag. Hij ver-
wensclite zich zelf om zijn verzuim, zijn
wreedheidmaar dat kon den dood niet te
genhouden.
„Goede God, wat heb ik gedaan?" steun
de hij.
„Ik heb haar gedood, dwaas die ik ben."
(Wordt vervolgd.I