53"e Jaargang. Zondag 27 en Maandag 28 Augustus 1899. No. 10022. Eerste Blad. Optas MalimssÉÉ voor Meisjes. CIBCUSSLAVEN, BUITENLAND. DAMSCH Deze courant verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per kwartaalVoor Schiedam en V 1 a a r d i n g e n fl. 1.25. Fi anco per post fl. 1.65. Prijs per weekVoor Schiedam en Vlaardingen 10 cent. Afzonderlijke nummers 2 cent. Abonnementen worden dagelijks aangenomen. Advertentiën voor het eerstvolgend nummer moeten des middags vóór een uur aan het bureau bezorgd zijn. Bureau Bofersiraat 68. I !li li IT. Prijs der Advertentiën: Van '17 regels fl. 0.90iedere regel meer 121/2 cents. Reclames 30 cents per regel. Groote letters naar de plaats die zij innemen. Advertentiën bij abonnement op voordeelige voorwaarden. Tarieven hier van zijn gratis aan het Bureau te bekomen. In de nummersdie Dinsdag- en Zaterdagavond verschijnen, worden zoogenaamde kleine advertentiën opgenomen tot den prijs van 40 cents per advertentie, bij vooruitbetaling aan het Bureau te voldoen. Interc. Telefoon IVo. 123. Aanmelding van leerlingen ouder dan 12 doch niet ouder dan 17 jaar, voor den a.s. cursus moet geschieden vóór den ïftden September a.s. bij het Hoofd dier School, C. KERDEL, Lange Nieuwstraat. Algemeen overzicht. SCHIEDAM, 26 Aug. '99. Het proces-Dreyfus. Een indruk. Gisteren, Vrijdag, weer een belangrijke dag. Als om zes uur 's ochtends de deuren van het Lyceum geopend worden, heeft men het onder de groepen van getuigen en journalis ten druk over den vorigen dag. De algemee- ne opinie is deze Door het enkele feit van rijn onschuld heeft Dreyfus het geheel© plan de campagne van zijn vijanden omver geworpen, door een enkel woord zijnerzijds heeft hij het gansche gebouw van zijn beweerde bekentenissen doer ineenstorten. Twee jaren lang hebben schrijvers van naam als Clémenceau, Runsch, Cornély, Yves Guyot hun best gedaan om de onwaar schijnlijkheid dezer bekentenissen aan te too- neu, maar niemand had er tot nu toe aan ge dacht de valschheid te bewijzen door die en- ke'e opmerking, die uit den mond van den beschuldigde eenvoudig gehoord werd' en die Labori op zoo uitnemende wijze heeft weten te ontwikkelen: „Indien ik het verraad aan Lcbrun-Renault op den dag der degradatie bekend heb, hoe heeft het dan kunnen ge- sohieden dat generaal Mereier niet onmidd'e- liik du Paty de Clam op mij afstuurde of niet zelf is gekomen om mij een volledige be kentenis te ontlokken, mij, met de zeker heid van een overwinning, opnieuw het staatsbelang, de liefde voor het vaderland voorhoudend; waarom heeft hij toen niet gevraagd: „Zeg mij precies welke documen ten gij aan Duitschland! hebt geleverd, opdat wij onze organisatie zoo kunnen inrichten dat de Duitschers op een dwaalspoor worden gebracht omtrent al die punten, waaromtrent gij liet geheim verraden hebt?" Maar gene raal Mereier heeft dien stap niet gedaan het is helder als het licht, dat het verhaal der bekentenis een gruwelijk verzinsel is, zoo niet van Lebiun-lïenault zeiven. dan toch ven generaal Mereier, die geëindigd zal zijn, den eenvoudigen gendarme te hypnotiseeren en hem te doen gelooven, dat hij dingen had gehoord, door Dreyfus niet gezegd." Dit enkele eenvoudige woord van den mar telaar, heeft elke argumentatie van den ge- neralen staf omver geworpen. DOOE AMYIE REMDE. 49) Allen om hem heen waren personen die diamanten kwamen zoeken duizenden, en duizenden begeerig om hun geluk te beproe ven boeren, winkeliers, kantoorklerken, patroons, menschen uit alle standen, maar allen hadden toch slechts één doel voor oogende kostbare, witte steenen te vinden, die in de aarde verborgen waren. Dag in dag uit tobden rij zich af in de brandende zon, veler, om wreed teleurgesteld naar hun wo ning van zeildoek terug, te keerenmaar wanneer er een volgende dag aanbrak, begon nen zij weer zorgvuldig de aarde om te wroe ten, in de hoop belooning voor hun arbeid te krijgen. Uur na uur werd geduldig doorge graven, daar het hart van den vermoeiden arbeider altijd met hoop vervuld was. Tom was zoo overtuigd van rijn welslagen dat de tegenslag van zijn naburen hem weinig deer de. Zijn ijver was dan ook zoo groot, dat hij besloten was te volharden zoolang zijn ge zondheid goed bleef, en zonder dralen trok hij dan ook aan het werk. Zijn bezitting was 30 vierkante voeten groot, en rnet behulp van twee Kafferjon- gem, die hij voor het graven gehuurd had, begon hij zijn onderneming. 'tWas 'in den beginne een lastig en eentonig weiik voor Tom, die in den winkel een veel gemakkelij ker leven gewend was geweest, maar hij had nu eenmaal vergunning om te graven en alle toebereidselen voor het werk gemaakt, zoodat hij hesloot niettegenstaande alle moeilijkhe den die rich voordeden, door te gaan, en te wachten op het geluk, dat hiervan was En thans het verslag van de zitting van gisteren, zoo belangwekkend door het getui genis van den dolleman Bertillon, wiens groo te geleerdheid hem tot razernij brengt. De zitting begint al met een inoidentjer Op bevel van den minister van oorlog wordt de schriftkundige G-nbekn naar Panjs ont boden; de vooratter van den krijgsraad geeft hem 24 uur verlof. Wat Gribeliu in Parijs moet doen, bleek uiet; men vermoedt dat het is om hem te kooren omtrent rijn gedrag tegenover den agent Lajoux, dien hij buiten weten zijner chefs naar Brazilië heeft gestuurd. Vermoe delijk wil de Gallifet dit punt, hetwelk bij het getuigenverhoor ter sprake kwam, opge helderd zien. Dan volgt weer een incidentje. Du Paty is er niet, hoewel hij aan de beuit i3 om gehoord te worden; er is een certifi caat, geteekend door twee doktoren, dat du Paty door riekte niet kan komen. Labori, die niet veel vertrouwen in het zie- kobnefje heeft, vraagt wie die dokters rijn; de griffier noemt hun namen. Labori vraagt nu of de krijgsraad niet zelf een onderzoek kan doen instellen of du Paty werkelijk zoo riek is, dat hij niet kan ko men, maar de voorzitter acht zulk onder zoek onnoodig; „het is van algemeens be kendheid, dat hij riek is," luidt liet. Dat dit antwoord misnoegen wekte, is te begrijpen, maar men had er zich bij neer te leggen. Nu begint het getuigenverhoor, allereerst me' dat van den journalist Strong. Deze deelt zijn interviews met Bsterhazy mede. Hij verklaart, dat bij het onderhoud in October 1898 Esterhazy niet zeide, de schrij ver van het borderel te rijn. Hij vertelde toen wel, dat als bewijs van Dreyfus' schuld de generale staf 153 stukken bezat. Strong spreekt over de belofte van mevr. Beer, de directrice van de „Observer" aan Esterhazy 500 pd. st. te zullen betalen, in ruil voor enkele stukken, die de commandant zeide in zijn bezit te hebben, en voor de ge schreven bekentenis, dat liij de schrijver van het borderel was. Strong verhaalt dan, onder welke omstan digheden de onderhandelingen tussehen me- vrtuw Beer en Esterhazy mislukten, ten ge volge der overdreven eischen van Esterhazy, die het geld wilde ontvangen, zonder iets ge leverd te hebben. Hij vertelt dan, hoe Ës- terhaasv ziek weder met mervr. Beer verzoen de, en hoe het blad de eerste artikelen van den commandant opnam. Na die publicatie heeft Strong Esterhazy met meer gezien. Hij wijst op de bekentenis van Esterhazy, dat liij het borderel geschreven heeft, Strong voegt er bij, dat Esterhazy verklaarde: de stukken in het borderel genoemd, weiden wel door Dreyfus aan Duitschland geleverd. Weinig belangrijk is ook het getuigenveir- hooi van een zekeren Weil. Omda.t echter gisteren door een ongelukkig toeval eenige telegrammen ons te laat bereikt hebben, ge ven wij heden de getuigenverhooren wat uit voeriger dan anders noodig is. Weil kende Esterhazy in 1878 bij den in formatiedienst, Reeds toen was diens finan- cieele toestand zeer slecht. hij overtuigd hem zeker eens te beurt zou vallen. lederen dag, gedurende twee lange maan den, had hij aan een ruw houten tafel geze ten, met de zon brandende boven zijn hoofd, mei een oud stuk ijzer de aarde omwroeten de, die de Kafferjongens hem uit rijn grond brachten. Mand na mand droegen zij aan en keerden den inhoud op een punt van de ta fel om. Zeer geduldig was hij te werk ge gaan, maar had tot nog toe geen enkel spoor van diamanten ontdekt; hij begon rich wel wat, teleurgesteld te gevoelen in zijn hoop, en bij tijdon kon hij er naar verlangen zich weer in den winkel te bevinden. Op zekeren morgen, dat Tom zich meer dan gewoonlijk terneergeslagen en gedrukt gedoelde, naderde een vreemdeling zijn tafel, eu stond hem een poosje stilzwijgend gade te slaan, waarna hij sprak: „Wel, mijnheer, u -beproeft zeker ook for tuin te maken 1 't Is geen gemakkelijk baan tje hè? Ik hoorde dat er nogal wat gevonden werd, en ben ook hierheen gekomen. Heeft u al succes gehad?" „Neen," sprak Tom op tamelijk broanmi- gen toon, en ging met ijver voort een hoop aarde te onderzoeken. „Er is tijd en geld voor noodig,' hernam de vreemdeling, „en als de zaakjes niet mee- loopen, gaat er een massa geld mee heen. Wat zijn de levensmiddelen hier verbazend duur; men vroeg mij drie shilling in een herberg voor een dozijn eieren, en zeven stui vers voor een maat aardappelen. „Dank je," zei ik, voor de kip zelve heb ik zooveel geld over)(maar voor de eieren, bah! en wat de aardappelen betreft, daar kan ik best bui ten. Er zijn aardig wat diamnten voor noo dig om hier te kunnen leven," sprak de vrec-mdeling. „Ja, u zal alles hier zeer duur vinden," In zijn verlegenhend vroeg Esteriiazy aan iedereen om fmaucieele hulp, zelfs aan den opperrabijn van Frankrijk. Weil verklaart, dat het schrift van het borderel dat van Esterhazy is. Hij haalt ver voleens een uiting van Esterhazy aan, in 1S94 gebruikt. In dat jaar moet Esteriiazy reeds gezegd hebben, dat Dreyfus onschuldig waa, doch wel veioordeeld zou worden, om dat hij een jood is. De getuige kan zich niet uitspreken over de vraag of Esterhazy al dan niet verraad heeft gepleegd. De Experts. Met nieuwsgierigheid wordt het binnen treden van Gobert, den expert van deFransche Bank en van het Hof van Appèl begroet, een man van groote bekwaamheid en doorzicht, die indertijd en nu nog van vele zijden heftig werd geattaqueerd, omdat hij aantoonde dat het bordereau niet van Dreyfus'hand kon zijn. Getuige deelt mede, hoe hij in 1894 met het onderzoek van het bordereau werd be last en hoe hg tot de overtuiging kwam, dat het niet van Dreyfus kon zijn. Hij deelde die ervaring aan generaal Gonse mede, die hem de grootste omzichtigheid aanbeval. Deze droeg hem op ten huize van Dreyfus een onderzoek in te stellen om van diens papier, pennen enz. in handen te krijgen. Getuige protesteert krachtig tegen de quaüficatie \an 2verdacht expert", die op hem is toe gepast. Zichtbaar bewogen zegt hij, zich tot Dreyfus wendend: »Maar ik heb geen recht mij te beklagen, vooral niet als ik den ongelukkige aanzie, die daar zit?" Een geweldige ontroering wordt door dit woord gewekt; verscheiden toehoorders krij gen tranen in de oogen. Dan gaat Gobert voort en zegt, dat van dat oogenblik af het schriftonderzoek werd toevertrouwd aan Ber tillon, die reeds ua eenige uren het borderel aan Dreyfus toeschreef. Gobert voegt er bij, dat zijn opmerkingen over het borderel zijn uitgekomen, aangezien Esterhazy bekend heeft dat hij de schrijver er van is. BewegingHij verzoekt den leden van den krijgsraad over te gaan tot het ver gelijken van het borderel met brieven van Esterhazy. Hij spreekt over het geruit mail papier van het borderel, dat in den handel weinig voorkomt en waarvan Esterhazy zich bediende. Hij voegt er bij dat de datum van het borderel vastgesteld dient te worden op 24 Juli 4894. Gobert vertelde verder, dat hij over het borderel verschillende besprekingen had met Mereier, Boisdeflre en Gonse. Reeds bij een oppervlakkige beschouwing had hij ontdekt, dat het schrift van het bor derel niet dat van Dreyfus kon zijn. Hij dacht er over het borderel te laten photo- grapheeren door de photografen van het ministerie van oorlog, maar Gonse weigerde zeggende, dat den volgenden morgen heel Parijs het borderel zou kennen. Gobert zegt, dat hjj deze uiting nogal merkwaardig vond. Hij dacht er toen over het borderel te laten photographeeren op het atelier van de pre fectuur, waaraan Bertillon als photograaf ver bonden was; want Bertillon was nooit antwoordde Tom, zonder veel belang te stel ten in den ijian, die voortging zijn bewegin gen gade te slaan. Niet uit bet veld geslagen door de koele ontvangst, ging de vreemdeling voort: „Ik weet niet veel van liet diamant-graven af. maar ik ga ook een stuk grond koopen. Mijn tante liet mij wat geld na, en nu ga ik Iet ook eens beproeven. Die niet waagt, die niet wint, zegt een oud spreekwoord. Maar zog mij eens, wat kost een vergunning om. te graven „Zeven stuivers en zes shilling per maand," hernam Tom kortaf. „Wat? Zooveel? dat is afzetterij. Maar komaan, ik zal liet wagen, in de hoop een paar dertig-caraats diamanten te vinden. Wat is een goede diamant waard?" vroeg de vreemdeling. De vraag werd zoo direct gedaan, dat Tom wel verplicht w.is, een duidelijk antwoord te geven, hoewel hij het zeer ongaarne deed, want hij was moe en warm. en bijzonder te leurgesteld, zoodat de inmenging van een vreemdeling juist nu hem zeer onaangenaam was „Een diamant van goede grootte, laat mij zeggen van 30 tot 50 eaxaats is, als hij niet bijzonder van kleur is, vier pond per caraat waard; is hij mooi van kleur, dan heeft hij wel een waarde van 12 pond per caraat; maar men moet ze eerst mooi vindon," zei Tiön vermoeid. „Ja, juist wat u bezig is te doen," sprak de vreemdeling opgewekt. Tom was in geen stemming om gekheid te maken, on om zijn ongenoegen te toonen, veegde hij ruw een deel der aarde van de tafel op den grond. „Als u het op die manier doet, zal 11 nooit diamanten vinden. Kunt u het niet wat voorzichtiger doen?" en zoo sprekende keek expeit; hij werd tot schriftkundige geïm proviseerd, voor rekening van het ministerie van oorlog. Algemeen gelach). De getuige wijst vooral op de haast, die Gonse maakte, om het resultaat van zijn onderzoek te kennen. Gobert drong er toen bij Gonse op aan, om den naam van den persoon te kennen, want hij wilde niet iemand beschuldigen, onder het masker der anonymiteit. De krijgsraad luisterde zeer oplettend naai de uiteenzetting van Gobert's ondei zoek van het borderel. De expert wijst er op, dat het schrift van het borderel met zeer loopende hand ge schreven en volkomen natuurlijk is, en niet den minsten indruk maakt van gecalqueerd te zijn. Het schrift heeft bovendien een karakter van onleesbaarheid, dat het schrift van het bcrderel onderscheidt van dat van Dreyfus dat altoos zeer leesbaar is, zelfs wanneer het zeer vlug geschreven is. Gobert vroeg toen om een envelloppe, om een schriftproeve te hebben, waarop meer rustig schrift voorkomt, want men schrijft een adres gewoonlijk rustiger. Doch de en veloppe werd hem geweigerd, want men wilde niet, dat hij den naam van den geadresseerde weten zou. Getuige verhaalt dan hoe hij uit een eonduite-rapport van den beschuldigde, waaruit men alleen den naam s Dreyfus" en zijn voornaam had weggeknipt, maar waarin de onderteekening was b 1 ij ven staan, den naam van den verdachte had gevonden en hij kon zich toen het genoegen schenken aan Gonse den Daam te noemen van den officier, dien men in hechtenis wilde nemen. (Algemeen gelach.) Gobert herkent het borderel dat hem wordt voorgelegd. Hij maakt enkele graphologiscbe opmerkingen over het schrift van het bor derel en dat van Dreyfus en over het ge bruikte papier. Er ontstaat een discussie tussehen gene raal Gonse en Gobert over het uur, waarop het borderel aan Gobert overhandigd weid. Gonse geeft een andere lezing van de per sonen, die tegenwoordig waren toen Gobert het borderel ontving. Als Gonse een toespeling maakt op de we tenschap die Gobert bezat tengevolge van zijn betrekking als expert aan de Fransche bank, protesteert Gobert krachtig tegen deze insinuaties van Gonse, zeggende, dat er geen woord waar is van zijn beweringen. Kolonel d'Aboville zegt, dat hij Gobert nooit heeft gezien voor heden. Indien de herinne ringen van Gobert op dit punt even juist zijn, zal de krijgsraad moeten oordeelen (afkeu rend gemompel). De voorzitter vraagt thans aan Dreyfus of hg nog iets heeft op te merken, waai op deze zegt: ïlk verklaar zoo beslist mogelijk, dat ik nimmer in de Bank van Frankrijk geweest ben en dat ik nimmer relaties heb gehad met wie ook aan die Bank verbonden; nog eens, ik wil niets dan de waarheid." Hierop vervolgt de voorzitter: Laat den heer Bertillon voorkomen." Bertillon. Onder levendige beweging komt de fameu- se man. de vreemdeling naar den hoop weggeworpen aarde „Mijn hemel 1 wat is dat riep hij opge wonden, toen hij bukte om een deel der aar de op te rapen, die Tom zoo juist van de tefel had geveegd. „Een diamant! een diamant!" riep Tom vol vreugd. „Hoera! ten laatste een dia mant „Hoera!" herhaalde de vreemdeling. „Ik heb geluk. Hoe toevallig dat ik hem moest vinden, nadat u de aarde al had weggescho ven." „De eerste vondst op mijn grond, c wat. is u een gelukkige kerelLaten wij el kaar de hand reiken, oude jongen," zei Tom opgetogen. „Ga mee naai- de cantine, en la ten wij daar op ons geluk drinken, kom ga mee." „Neen, dank u, mijnheer; ik ben werke lijk ook erg blij dat ik den eersten diamant op uw grond vond, maar ik ben een afschaf fer, Ik ben aan den drank verslaafd geweest, en wil nu geen droppel meer drinken," sprak de vreemdeling vastberaden. „Nu, u kunt toch wel één borrel nemen," zei Tom met overreding. Eén borrel zal toch gren verschil maken; u behoeft geen tweede te nemen. Een dronk op ons geluk." „Neen, mijnheer, ik zou weer dronken wor den, en dan was het uit met om geluk." Tom nam nu genoegen met de weigering, maar wilde den man toch eenige gastvrijheid betoenen en sprak dus: „Ga dan mee naar mijn wagen, daar kun nen wij een kop thee drinken en wat samen pralen," „Dat doe ik heel graag. Thee is tliee en drank is drank. Bij heb een blijf ik een man en bij het ander word ik een dwaas," ant woordde de vreemdeling. Samen gingen zij naar den tentwagen, en Hij treedt binnen, gevolgd door vier mam en een korporaal, die groote portefeuille» en berden diagen, wat den lachlust opwekt. Dit alles wordt neergezet naast de getui genbank. Reeds de eerste woorden, van Bertillon wékken, den spot van het publiek op. De pre sident noodigt, met een handbeweging de aanwezigen uit, stil te rijn. Bertillon legt zijn getuigenverklaring af met eentonige stem. Men zou zeggen, eem scholier die met moeite een lange van buiten geleerde les opzegt. Hij zegt, dab rijn uiteen zettingen wel niet begrepen zullen worden, clan door enkele weinige intellectueelen. Hij verklaart, dat de beklaagde, door het schrift van het borderel heeft willen vast steken, als hij gepakt werd, dat hij het slachtoffer van een machinatie was, wat de criminalisten noemeneen alibi van vervol ging. (Gelach.) „Heb borderel is een stuk vol kunstgrepen, door den beklaagde gemaakt." Daarna poogt hij uiteen te zetten, waar om de beschuldigde niet zijn toevlucht ge nomen heeft tot het loopend. navolgen van Bslerliazy's schrift, wat een veel te langen oeieringstijd zou vereischt hebbendaarom vond hij het beter het schrift te calqueeren, waardoor het beter te simuleeren was. De aanblik dien de zaal biedt, is allerzon derlingst. Bertillon nadert steeds meer de leden van den krijgsraad en wijst met den vmger den president en den ledem enkele bij zonderheden aan. Demange en Labori naderen, ©veneens en. de leden van den krijgsraad komen langra- merliand allen achter president Jouaust staan. Alleen Carrière blijft op riin plaats zitten en bepaalt zich er toe, de verklaringen van Bertillon te volgen op een afdruk, die hem overhandigd) is. Om rijn uiteenzettingen begrijpelijker te maken, deelt Bertillon talrijke photegrafieën uit. Eensklaps roept hij „Wij staan wel tegenover een zeer kunstig ineengezet stuk Hij bespreekt breedvoerig bet op elkander leggen van de verschillende schrifturen. „Mijn stelsel van 1894," zegt Bertillon, „werd aam heb ministerie van oorlog als ten voordeelo van den beklaagde beschouwd. Men zeide, dat zoo het aangenomen werd, de in structie moest hernieuwd, worden, wat zeer lang zou duren." Hij voegt er bij, dat toen hij voor den krijgsraad van 1894 het woord „rooster" uit sprak, Dreyfus ineen kromp en uitriep„O, die ellendelingToen Bertillon die woorden vernam, werd alles, naar hij zegt, voor hem duidelijk. Hij vergelijkt verschillende woorden van het borderel met andere woorden uit de stuk ken van vergelijking, neemt tal van proeven, en zet tot aan het einde der zitting rijn tech nische beschouwing voort, die werkelijk te geleerd schijnt, om eenigszins begrijpelijk te worden samengevat. Tijdens de verklaringen van Bertillon geeft Dreyfus herhaaldelijk blijken van verbazing. Labori geeft bij het betoog van het op elkan der leggen van twee sehriftregels, op ironi sche wijze rijn verwondering te kennen. 11a rnenigen verheugden blik op de kostbare vondst geslagen t© nebben, zetten zij zich neer om wat te drinken en. te praten. Terwijl Tom sprak, hield da Vreemdeling maar steeds zijn oogen op diens gelaat ge licht. Stellig was er iets bekends in, en heb v as hem ook of hij voeger dit geluid al meer gehoord had. klaar hoo zou dat mogelijk rijn in dit groote vreemde land? En toch kon hij het maar niet uit rijn gedachten zetten, eu toen zijn metgezel doorging met praten, werd het vei moeden bijna zekerheid. „Zeg eens, mijnheer," vr de vreemde ling ten laatste. „Hoe is uw naam?" Daar Tom zijn eigen naam niet wilde noe men zei hij„Tom Hesketh, en hoe is de me?" gmg hij voort. „Whanks, ik word altijd Whanks genoemd en anders mil. Dus u bent mijnheer Tom Hesketh?" vroeg hij nog eens. „Ik meende dat ik u kende, maar 't schijnt toch niet het geval te zijn. Hebt u ook familie?" „Ja, een vader," antwoordde Tom ontwij kend, „en een zuster hier of daar in Enge land, maar tot onzen grooten spijt verliet zij ons. Verder heb ik geen familie," ging hij voort, het bestaan zijner moeder geheel ver zwijgende. 'Whanks zat in de war. Nooit van te voren had hij iemand van dien naam gekend, en toch had. hij een gevóél of zij elkaar reeds vroeger ontmoet hadden. Tom en Whanks brachten het overige van den heeten, vervelenden dag door met over de toekomst te spreken. Iets in den openhar- tigcu vreemdeling trok Tom aan, en ten laat ste besloot hij Wanks een deel van rijn land te verkoopen, en zij kwamen overeen in 't vervolg den tentwagen met elkaar te deelen en als compagnons te leven, 'Wordt vervolgd.I

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamsche Courant | 1899 | | pagina 1