53"° Jaargang.
Donderdag 21 September 1899
No. 10043.
CIRCUSSLAVEN,
m
UIT S)E PEBS.
BUITENLAND.
SiEHEDHIMSCHIE COÜRJil IT.
Deze courant verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per kwartaalVoor Schiedam en Vlaardingen 11. 1.25. Franco
per post '1.65.
Prijs per weekVoor Schiedam en Vlaardingen 10 cent.
Afzonderlijke nummers 2 cent.
Abonnementen worden dagelijks aangenomen.
Advertentïën voor het eerstvolgend nummer moeten des middags vóór een uur
aan het bureau bezorgd zijn.
Bureau Boterstraat 68.
lillpiiitimiii
Prijs der Adverten tiën: Van 1—7 regels fl, 0.90iedere regel
meer 121/2 cents. Reclames 30 cents per regel. Groote letters naar de plaats die zij
innemen.
A d v e r t e n t i e n bij abonnement op voordeelige voorwaarden. Tarieven hier
van zijn gratis aan liet Bureau te bekomen.
In de nummers, die Dinsdag- en Z a t e r d a g a v 0 n'd verschijnen, worden
zoogenaamde "kleine adveetentiën opgenomen tot den prijs van 40 cents
per advertentie, bij vooruitbetaling aan het Bureau te voldoen.
latere. Telefoon Ufo. 123.
ichten,
1800
kalte-
mieren
a 5/8,
steen.
DBiing
Mei
35Vi
Met
De
Ned.
nteui
néié,
Cool-
iorte
st le
ggen-
ntks,
mdcr
1 on-
liste
ns
oofd-
ein-
n te
istje.
kost-
1 op-
weer
de»
va»
iard.
08»
De Troonrede.
Verschillende bladen spraken reeds hun
oordeel over de Troonrede uit. De meeste
zijn vrij sceptisch.
Het „Vaderland" zegt:
„Groote verwachtingen, konden wel niet
aan de Troonrede worden vastgeknoopt. Zoo
zij zich onthouden had van eenige mededee-
Kng omtrent nieuw in te dienen" wetsontwer
pen, had daarop nauwelijks een aanmerking
kunnen worden gemaakt. - Immers van al
hetgeen verleden jaar werd toegezegd, is
niets tot stand gekomen dan de wet tot af
schaffing der Rijkstollen. Al het overige kan
opnieuw op het parlementaire menu verschij
nen, daaronder ook de wijziging der drank
wet en het tarief van invoerrechten, destijds
toegezegd, maar nog niet ingediend. Intus-
schen behalve deze wetsontwerpen, van wel
ke het eerste met 't oog op den fatalen ter
mijn van 1901 urgent is en het andere nu
wel haast voldoende zal zijn voorbereid, wor
den nog verschillende andere beloofd."
net „Handelsblad1" oordeelt:
„De openingsrede, d'oor H. Al uitgespro
ken, onderscheidt zich van de vorige jaren
door niets anders dan door bijzonder groote
beknoptheid. Zeer kort samengevat is de ge
bruikelijke zinsnede over den toestand van
het vaderland. Bij de herinnering dat er heel
wat stof tot dankbaarheid is, wordt terstond
gevoegd! dat er behoefte bestaat aan krach
tige wetgevende- maatregelen. Alet andere
woorden; de Regeering wijst er op, dat al
mogen wij, vooral in vergelijking met vele
andere volkeren, redenen tot tevredenheid
hebben, er op menig gebied hervormingen en
verbeteringen dringend noodig zijn. Niet stil
zitten. dus, maar ijverig arbeiden, en zooveel
mogelijk tot stand brengen. Voor deze aan
sporing, welke wij (te recht of ten onrechte)
tussehen de regels meenen te lezen, bestaat
meer dan ooit aanleiding. In het laatste zit
tingjaar toch is het voornaamste deel van
den wetgevenden arbeid onafgedaan geble
ven. In onze beschouwing over de gesloten
zitting hebben wij opgesomd welk een grcot
getal gewichtige regelingen, door de Regee
ring voorgedragen, op afdoening wacht. Die
taak is voor liet nieuwe parlementaire jaar
voorbehouden en zal een groot gedeelte daar
van in beslag nemen."
De „N. R. Ot." zegt
„Een stapel wetsontwerpen, waaronder
een aantal zeer belangrijke, ligt op behande
ling door de Tweede Kamer te wachten. Al
gemeen heeft teleurstelling gewekt liét- be
trekkelijk weinige, dat die Kamer in het af-
geloopen zittingjaar heeft tot stand gebracht.
Thans komt de Troonrede met de aankon-
digiiig van nog verscheidene belangrijke
wetsontwerpen, in te dienen in den loop van
het nieuwe zittingjaar. Wetsvoorstellen be
treffende Jegerorganisatie, arbeidscontract,
drankwet, armenwet, tarief van invoerrech
ten, comptabiliteit, om ons tot deze opsom
ming te bepalen, zullen worden ingediend.
En als dat gebeurd is, zal "het ministerie alles
hebben gereed gemaakt, wat het tot nog t-oe
toegezegd' had en nog veel meer. Inderdaad,
zoo ooit een ministerie den naam. van werk-
ministerie verdiende, dan zeker het tegen
woordige. Alaar nu is het dan ook aan de
Kamer om van haar werkkracht en haar goe
den wil te doen blijken door veel tot afdoe
ning te brengen van hetgeen haar zoo ruim
schoots is voorgelegd."
DOOP.
AMYIE READE.
70)
„Kan er dan niets gedaan worden om de
kinderen te helpen, mevrouw Le Sale? Wh
niemand ze redden vroeg Vanda bijna
wanhopig,
„Ik heb gehoord, dat enkelen er hun best
voor doen, maar liet zal wel vergeefsche meri
te zijnhet publiek gelooft het niet, ja., wil
het niet gelooveu. Alen is bang dat het geld
zal kosten. Zij zeggen graag hub. meening,
maar als bet op handelen aankomt, trekken
ze zich terug," antwoordde mevrouw Le Sale.
„Als die wreedheden konden ophouden, zon
der d'at het-hun geld kostte, dan zouden zij
er wel tegen te velde trekken. Alaar ce kin
deren zullen moeten blijven zwoegen tob het
®lnde toe, al kostte het hun ook maar een
kleinigheid."
„Dan wou ik dat ik wat geld had'," zei
Vanda, uitgeput, terwijl er zich een pijnlijk
blosje over haar bleek ingevallen gelaat ver
spreidde. -
Mevrouw Le Safe merkte de verandering
op, en zei haastig
„Probeer nu wat te rusten, Vanda. Je
weet dat de dokter vanmorgen zei diat je je
niet mocht aftobben, anders zou de zenuw
aanval zich herhalen, en dan zou je oo:n erg
„Het Nieuws"
„roemt zeer den stijl der rede. Juist getrof
fen is meent het blad reeds de aan
vang. Noch de pessimisten hebben gelijk,
noch de optimisten. Er is stof tot dankbaar
heid. Ruime stof zelfs. Vooral, wanneer wij
-ons vaderland wat moeilijk in een troon
rede kan worden gezegd eens vergelijken
met andere landen. Alaar tevens is er behoef
te aan „krachtige wetgevende maatregelen".
Het is, vooral vergelijkenderwijze gesproken,
goed maar het moet nog beter worden.
De Troonrede, door onze geliefde Koningin
uitgesproken, sluit het eerste regeeringsjaar
van Hare Alajesteit. Wij slaan met Haar de
oogen naar de toekomst. Een lange reeks van
jaren zij Haar gegeven te arbeiden aan het
heil des volks. Wij weten dat het in den
mond onzer Koningin meer is dan een phra
se, wanneer Zij Gods Zegen vraagt voor het
vaderland. En wij, antwoorden met de mil-
lioenen, die Haar liefhebbenIJ zegene
God!"
Het „Ubr. Dagbl.",
dat van den meerderen eenvoud in vorm
en rijkdom van inhoud der Troonrede bij
kortheid van omvang met bevrediging
kennis nam, wijst er op hoe enkele nietszeg
gende plirasen worden gemist en geeft in
overweging een gelijk lot te doen ondergaan
aan den volzin, doelende op de vriendschap
pelijke betrekkingen met andere mogendhe
den.
Het blad vreest dat de ontwerpen der Re
geering, buiten haar schuld, meer en mee
zullen gaan gelijken op de pronkgerechten
die men voor de ramen der banketbakkers
uitgestald riet. Zij zien er zeer verleidelijk
uit. Alaar zij zijn van carton.
Dit wijt het „U. D." aan de wijze van wer
ken, tot nu toe gevolgd, die al te omslachtig
en tijdroovend is. „En nauwkeurig is de wij-
zè van werken ook niet. De betreurenswaar
dige gewoonte der rol ver deeling aan „vele",
„andere", „sommige" en „er waren ook" le
den, geeft tot groote onzekerheid en dikwijls
tot misvattingen aanleiding. Of men nu den
weg op wil van meer zelfstandige rappor
teurs, dan wel, waaraan wij eer de voorkeur
zouden geven, eener vaste commissie, wq
gelooveu in elk geval, dat in de wijze van
werken der Kamer dringend verbetering be
hoort te worden gebracht en wel hoe eer hoe
beter."
De „Amsterdamsdie Courant" zegt:
„Ditmaal munt de Troonrede uit door
kortheid en zakelijkheid, en wordt zij niet
ontsierd d'oor de jaarlijks terugkeerende fra
ses. De voornaamste gebeurtenis van het af-
geloopen jaar, do vredesconferentie, wordt in
gewenschte soberheid herdacht." Onder de
nieuw aangekondigde wetsvoorstellen begroe
ten wij met ingenomenheid de armenwet,
waarop zooveel jaren vergeefs gewacht werd.
Alet leedwezen echter missen wij in deze
Troonrede een wetsvoorstel tot verbetering
van ons consulaatswezen, waarop in het af-
goloopen jaar zoo herhaaldelijk werd! aange
drongen. Overigens onthoudt de rede zich
zeer terecht van toekomstmuziek.
Het „Dagbl. v. Zuid-Holland en 's-Gra-
venhage" merkt op
„Hoe vriendschappelijk de verhoudingen
met de buitenlandsche mogendlieden ook mo
gen wezen, blijft bijv. tegenover België het
feit bestaan, dat deze nabuur alles doet, wat
in zijn vermogen is om onzen veeuitvoer te
knakken en dab onze regeering tot nu toe
slechts lieel gebrekkig is geslaagd daarin nu
en dan eens eenige verzachting aan te bren-
boos zijn. Denk er nu niet meer over, „ieve,"
sprak mevrouw Le Sale.
Juist toen zij uitgesproken liaa, ging de
deur open en stapte Tom die kamer binnen,
achter hem kwam een aardig blozend meisje.
„Vanda," zai Tom, „dit is juffrouw Fanny
Herepath, mijn aanstaande vrouw. Zij heeft
beloofd! een vriendin voor je te zijn, niet
waar Fanny?" vroeg Tom, zich tot haar
wendend'.
„Ik zal er mijn best voor doen. Alag ik je
een kus gewen, Vanda?" en zij boog zich
voorover en omhelsde liet kind hartelijk.
„En wil Adrian mij ook een kus geven?"
vroeg zij, naar de plaats gaande w-iar de
knaap zat.
Hij sloeg zijn arm om haar hals en stak
haar zijn mond toe voor een kus.
„En komt u bij ons wonen vroeg hij.
„Later, hoop ik," antwoordde zij zacht.
Alevrouw Le Sale wenkte Sally met naar
de kamer te verlatenzij meende stellig dat
Tom iets te zeggen had, en toen zij zich ver
wijderd hadden, deed hij aan Vanua en
Adrian het verhaal zijner liefdelioe nij
Fanny Herepath jaren geleden ontmoet had,
en dat zij de hoop hadden uitgesproken el
kaar later nog eens te ontmoeten hoe Fan
ny's vadter weer als rijk man naar Engeland
was teruggekeerd, en haar broer te Parijs
studeerde; hoe zij elkaar in de groote stad
ontmoet hadden, en dat zij nu spoedig zou
den trouwen, en beiden een tehuis bij hem
gen. De „vriendschappelijkheid" verder van
de Nederlandsche Regeering tegenover Vene
zuela moge heel groot zijn, doch is ver
volgt het blad het omgekeerde ook waar
Dikwijls wezen wij op de behandeling door
Nederlanders aldaar ondervonden, en de in
triges van Caracas uitgaande om onze bezit
tingen in de West in de wacht te sleepen.
E11 deze bezittingen zelve? Heeft de Regee
ring daaraan niet eens gedacht bij het op
stellen van dit vraagstuk Ten opzichte van
Oost-Indië worden eenige nuttige maatrege
len voorgesteld, doch de West, die nog zoo
veel meer dringend hulp noodig heeft, wordt
maar gewoonweg niet genoemd. Alet de so
ciale politiek van de Regeering schijnt zoo
veel haast te zijn, dat aan gewone zaken niet
meer gedacht kan worden!"
De „Nederlander',
„overtuigd dat er werk genoeg ter afdoe
ning is, verklaart er zich dan ook maar bij
neer te leggen, dat bijv. de administratieve
rechtspraak nog steeds in heb duister blijft
schuilen en dat het Zuiderzee-vraagstuk, in
de Troonrede van '97 genoemd, maar in die
van '98 van de agenda afgevoerd, weder on
besproken blijft."
„De Tijd" vraagt:
„of na de daad van onze jeugdige Vorstin
ten aanzien van den H. Stoel, een daad, die
nogal en in verschillende richting bespreking
heeft gevonden in den lande, een kort woord
van terechtwijzing wel geheel overbodig zou
geweest zijn Alisseliien stelde de betrokken
minister er bijzonderen prijs op, de aangele
genheid in de gewone vergaderingen der Sta-
ten-G-eneraal voor zooveel noodig en wen-
schelijk toe te lichten. Alaar ook dan nog,
gciooven wij, verzekert het blad, zou een
zinsnede in do Troonrede daaraan gewijd de
meest geschikte en natuurlijke aanleiding tot
een gewenschte bespreking hebben geleverd."
Het „Centrum" merkt op:
„Wat omtrent de Vredesconferentie wordt
medegedeeld, bevestigt de meening, dat de
resultaten niet hebben voldaan aan de ver
wachting. Er gloort echter een straaltje
hoop voor de toekomst.
Onder de aangekondigde wetsontwerpen
tiekt in de eerste plaats de aandacht dat tot
regeling der levende strijdkrachten, waarvan
de wet op den persoonlijken dienstplicht het
voorspel was. Dit belooft eenigen strijd, voor
al ook op fmancieele gronden.
Aleer trekken ons aan de sociale wetten,
die worden aangekondigd. Van een beoor
deeling kan natuurlijk nog geen sprake zijn
maar dat de Troonrede hier onderwerpen
noemt, die rijp zijn voor behandeling, mag
als vaststaande worden aangenomen. Hetzelf
de geldt van de Avijziging der drankwet en
der wet op de invoerrechten.
Al zal deze rede niemand' met enthousias
me vervullen, men kan toch ook niet zeggen,
dat zij een onguustigen indruk maakt'.
De „Residentiebode"
„beklaagt ons „knap, ijverig en eerlijk mi
nisterie", dat, om te regeeren, moet steunen
op een zoo veelvervige meerderheid als die
van de tegenwoordige Kamer; maar liet blad
grijst tevens d© regeering, die toch voortgaat
haar plicht te doen alsof alles haar tegen
lachte en zij op een meerderheid' steunde, die
haar het parlementaire leven zoo aangenaam
maakt als slechts te denken valt. Deze moed
sprak reeds uit de sluitingsrede, nog meer
spreekt hij uit de Troonrede, waarin zelfs
niet een klacht voorkomt over de ontzetten
de hoeveelheid werk, door het lanterfanten
van verleden jaar opgehoopt.
zouden vinden, als Castelli het tenminste
wilde toestaan.
„Alaar wat moet er dan van Wltanks en
Sally worden? ik zou ze niet graag willen
verlaten," zei Vanda.
„Wlianks moet dat voor zich zelf weten.
Hij is even rijk als ik, Vanda. Alleen als h'j
het. verlangt, kan hij bij ons blijven, maar
Sally gaat stellig moe, om je beiden gezel
schap te houden. We zullen zien dat we oen
gouvernante voor je krijgen, of je vader
moest je mee willen nemen. Hij heeft na
tuurlijk de oudste rechten we kunnen
niets beslissen voordat hij komt," zei Tom.
„Ik ben blij da.t u gaat trouwen, oom, ik
hoop dat u erg, erg gelnklrig zult zijn," sprak
Vanda vermoeid.
Haar toon van spreken trof Fanny en
Tom pijnlijk, zij gingen beiden wat dichter
naar de canapé en keken naar heb lieve ge
laat, zoo bleek en treurig.
„Lieve Vanda, voel je je vermoeider dan
anders," vroeg Tom angstig.
„Neen, beste oom, maar al heb leven is er
bij mij uit. Het zal mij verwonderen of ik
mij ooit weer gelukkig zal gevoelen. ""Alles
lijkt mij anders too; zelfs Adrian is niet de
zelfde," sprak rij, treurig tegen haar broeit je
glimlachend.
„Hoor je dat, Adrian?" zei Fanny Here
path. „Kom haar eens een kus geven, en zeg
haar dat je nog even veel van haar houdt ais
vroeger."
In verband met een en ander achten wij
het dan ook best mogelijk zegt het blad
dat het aangekondigde wetsontwerp tot
regeling van de samenstelling der landmacht
het althans vóór de Tweede Kamer-ver
kiezingen van 1901 nooit tot openbare be
handeling brengen zal.
Tenzij ten opzichte van leerplicht liet
rempla^anten stelsel nog mocht worden toege
laten.
Anders zouden wij het jammer vinden
voor het eerlijk stuk werk, dat minister
Eland ongetwijfeld aan zijn militaire orga
nisatie zal ben beste leggen.
Dan gaat het blad na wat er al meer wordt
aangekondigd. Aan een tarief van invoer
rechten, nu ai in twee Troonreden aangekon
digd, gelooft de „Rsb." niet voor zij het ziet.
Voor de volgende Troonrede lioopt liet
blad op een aankondiging in dezen vorm
door flinke en met beleid gekozen represaille
maatregelen wordt de uitvoer van ons vee
niet langer onder allerlei kleingeestige voor
wendselen belemmerd en rijn aan onze nij
verheid nieuwe markten geopend.
Bij de paragraaf over de Vredesconferentie
treft het eenigszins pijnlijk alleen te lezen
dab alle mogendheden, die daaraan deelna
men, zullen toetreden. Wij meenen dat het
beginsel van Convention Ouverte was aange
nomen en hadden gaarne de verwachting
liooren uitspreken dat wellicht ook nog an
deren zullen toetreden.
Een eenigszins zonderlingen indruk maakt
het, onmiddellijk op die Vredesconferentie
paragraaf er drie te zien volgen, die onder
scheidenlijk op Atjeh, op het loffelijk ge
drag van leger en vloot en op de samenstel
ling, de bevordering en het pensionneeren
van land- en zeemacht betrekking hebben.
Algemeen overxlcht.
SCHIEDAM, 20 Sept. '99.
Het is gemakkelijk te begrijpen dat het
oordeel der Fransche bladen over het requi
sitoir van den procureur-generaal Bernard
totaal uiteenloopt. Natuurlijk ligt het op den
weg der nationalistische en caesaristische
bladen het bestaan van eenig verband tus-
schen patriotten, anti-semieten en royalisten
in twijfel te trekken en de te laste gelegde
feiten zoo onbeteekenend mogelijk voor te
stellen.
„Wat?" roept de Eclair" verbaasd uit.
„Is dat de samenzwering Dit samenraapsel
van belachelijke verhaaltjes en onbewezen
kletspraat
De „Echo de Paris" zegt: „Alen heeft
spitsvondige intriges moeten verzinnen die
steunen op gesprekken met verdachte perso
nen, om den afgevaardigde van Charente
(Déroulède) ondanks zijn pfebiseitair© ideeën
samen te koppelen met de agenten der mo
narchie."
Dat „steunen op gesprekken met verdach
te personen" is wel vermakelijk, als men be
denkt hoe hetzelfde blad dag aan dag vol
heeft gestaan met Quesnay de Beaurepaira's
gesprekken met meer dan verdachte perso
nen dio tegen Drevfus werden aangevoerd.
Ook het „Journal" vat de zaak luchtig op.
„Aïen heeft ons verschrikkelijke dingen be
loofd, en wij konden meenen dat eeu zoo ern
stig man als Waldeck-Rousseau niet niet zul
ke kleine troeven het spel zou beginnen."
Comély, zijn conservatieve neigingen niet
kunnende onderdrukken, merkt in de „Figa
ro" op dat een aantal détails waarop Bernard
wijst, door stukken worden gestaafdvan de
overige noemt Cornély onwaarschijnlijk die,
Het kind' kwam, en toen hij bukte out
haar te kussen, zei hij
„Natuurlijk houd ik nog veel van je. lieve
Vanda."
„Ja, dat weet ik wel," sprak. Vanda, „maar
iets lijkt mij toch niet hetzelfde," voegde zij
er op spijtigen toon bij.
„Kom, je zult spoedig beter zijn, en dan
zal heb wel anders lijken," zei Fannv opbeu
rend. „En nu zeg ik je vaarwel tot morgen
als ik mag kom ik dan terug."
Vanda glimlachte en kuste haar opnieuw,
en van dien dag af ontstond er een groote
vriendschap tussehen die twee een vriend
schap, die Vanda het leven zeer aangenaam
maakte, nadat het zoo lang door donkere
schaduwen bedreigd was geworden.
Later op den avond probeerde Tom, vol
verlangen om het kind zijner overleden zus
ter gelukkig te maken, uit haar te krijgen,
wat haar ziel zoozeer bedroefde, en welke re
den er bestond om te veronderstellen, dab de
liefde die haar broertje haar toedroeg ver
anderd was; maar op al zijn vragen ant
woordde zij slechts
„Het is anders, er is iets tussehen ons ge
komen. Het kan nooit meer hetzelfde zijn."
Vanda vertelde haar oont niet, wat dat
treurige „iets" was, maar rij wist, arm kind,
dat het vernederende wat er lag in het af
richten met elkaar de wreedheden en
straffen die haar opgelegd waren in eikaars
gezelschap een natuurlijke verlegenheid.
welke liet voorstellen alsof de monarchisten
ecu arbeidersopstand aanhitsten.
Alaar de nota dan die de hertog van Or
leans te Alarienbad aan zijn vertrouwde, An-
dió Buffet, dicteerde en die luidde:
„Geheime instructies mede te deelen aan
den heer De Ramel en aan graaf de Lur-S.i-
luces.
„In overeenstemming met een persoon
dien ik niet kan noemen (want de geheim
houding van zijn naam is een wezenlijke
voorwaarde van zijn hulp) heb ik besloten
tot een actie die ten doel heeft ons de
medewerking te verzekeren van een zeer
grcot aantal arbeidersvereenigingen, niet al
leen te Parijs, maar in geheel Frankrijk."
Het moge dan geen „aanhitsen" geweest
zijn, zeker is het dat men van een eventuee-
len arbeidersopstand wilde profiteeren.
Dat het ooideel der republikeinsche bladen
geheel anders is, behoeft nauwelijks gezegd.
Zij geven als hun meening te kennen dat het
bestaan eener samenzwering moeilijk kan ge
loochend worden, en zij wenschen Waldeck-
Rousseau geluk dat hij zich bewust is ge
weest van zijn plichtde Republiek te 'te-
schermen Enkele bladen willen wij citeeren.
Zoo schrijft Jaurès 1*11 de „Petit© Repu-
blique"„Het proces zal ons een blik openen
op de coulissen van het nationalisme en an
tisemietisme; wij zullen in hot nieuwe stuk,
waarin de Rochefort's, de Déroulède's, do
Drumont's een rol spelen, alle trekken van
de zaak-Boulanger weervinden."
De Petit Bleu" zegt: „Buffet, Déroulède
en Guérin kunnen slechts als oproerlingen
worden beschouwd die de Republiek omver
willen gooien. Zij zijn vijanden onzer instel
lingen en onverbeterlijke woelers; men zal
hen op geenerlei wijze kunnen verontschuldi
gen of in bescherming nemen."
Terwijl men het bestaande ministerie
prijst, moeten de vorige ministeries het ont
gelden. En waarlijk niet onverdiend. De
„Lamerne" verwijt Aléline dat hij geduren
de de twee jaren zijner regeering de reaction-
naire macht die de Republiek bijna omver
heeft geworpen, zich heeft laten organisee-
rcn. De feiten zijn, helaas! voorhanden, die
zijn laksheid bewijzen. De Republiek verde
digt zich thans.
Nog heel wat scherper gaat de „Siècle"
Dupuy te lijf. Het blad constateert dat het
meerendeel der geïncrimineerde feiten be
kend waren aan het ministerie Dupuy, zooals
het tegenwoerdige kabinet bij zijn bewinds
aanvaarding zich heeft kunnen overtuigen.
Alaar Charles Dupuy had ze eenvoudig op zij
geschoven, omdat ze hem hinderden in zijn
bekende politiek van telkens het geweer van
den eenen op den anderen schouder te
gooien. Ware het ministeiïe-Dupuy krachtig
opgetreden tegen de samenzweerders, dan
zou het de gunst hebben, verbeurd van de
nationalisten en de reactionnairen van diver
se pluimage. Hij liet de heeren samenzweer
ders dus liever met rust en hield zijn Janus-
politiek vol die uitliep op het beruchte gele
genheidswetje dat de zaak-Dreyfus onttrek
aan de strafkamer.
Alaar enkele leden van het ministerie
waagden een schuchter protest. Toen liet Du
puy door zijn handlanger en collega. Lebret,
den minister van justitie, een rapport uit
brengen dat er geen elementen waren om d©
zaak voor den Senaat als Hoog Gerechtshof
te brengen. Alen vergenoegde er rich toen
mee Déroulède en Habert voor de assisen te
brengen en te laten vrijspreken.
De „Siècle" zou willen dat dit rapport van
Lebret eens weid opgezocht; het moet zich
tussehen hen had doen ontstaan, en de her
innering aan die dagen zou voor altijd de
oude en onschuldige liefde te niet doen.
Ware zusterlijke en broederlijke genegen
heid, diep geworteld, zou er altijd tussehen
hen blijven bestaan, maar helaas! de oude
liefde was voorbij, de vernedering had dio
ten onder gebracht; al zou ze willen, ze kon
niet torngkeeron. Hoeveel andere meisjes,
die nu nog afgericht worden in gemengd ge
zelschap van mannen en jongens, hebben nog
datzelfde gevoel van iets" dat voorbij is.
Voor Vanda beteekende dat iets het verlies
harer maagdelijke kuischheid, en van die
groote mate van zedigheid, die voor altijd
sterft in die arme onnoozele kinderen, wier
ledematen dagelijks uitgerekt en in onnatuur
lijke bochten gewrongen worden, door onmee-
doogende en wreede meesters.
O, welk een ellende en zonde is het toch,
dat do wet nog steeds toestaat, dat jonge
meisjes zoo vreeselijk moeten lijden ten ge-
noege van. anderen.
Alaar het bestaat vandaag morgen,
eu het zal blijven bestaan.
Zal 't publiek haar onbekendheid met deze
zaken durven blijven volhouden
Waarschijnlijk wel.
f Wordt vervolgd.)
Vxt
■U k ÏSk
NUft'JS