53"° Jaargang. Donderdag 21 September 1899 No. 10043. CIRCUSSLAVEN, m UIT S)E PEBS. BUITENLAND. SiEHEDHIMSCHIE COÜRJil IT. Deze courant verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per kwartaalVoor Schiedam en Vlaardingen 11. 1.25. Franco per post '1.65. Prijs per weekVoor Schiedam en Vlaardingen 10 cent. Afzonderlijke nummers 2 cent. Abonnementen worden dagelijks aangenomen. Advertentïën voor het eerstvolgend nummer moeten des middags vóór een uur aan het bureau bezorgd zijn. Bureau Boterstraat 68. lillpiiitimiii Prijs der Adverten tiën: Van 1—7 regels fl, 0.90iedere regel meer 121/2 cents. Reclames 30 cents per regel. Groote letters naar de plaats die zij innemen. A d v e r t e n t i e n bij abonnement op voordeelige voorwaarden. Tarieven hier van zijn gratis aan liet Bureau te bekomen. In de nummers, die Dinsdag- en Z a t e r d a g a v 0 n'd verschijnen, worden zoogenaamde "kleine adveetentiën opgenomen tot den prijs van 40 cents per advertentie, bij vooruitbetaling aan het Bureau te voldoen. latere. Telefoon Ufo. 123. ichten, 1800 kalte- mieren a 5/8, steen. DBiing Mei 35Vi Met De Ned. nteui néié, Cool- iorte st le ggen- ntks, mdcr 1 on- liste ns oofd- ein- n te istje. kost- 1 op- weer de» va» iard. 08» De Troonrede. Verschillende bladen spraken reeds hun oordeel over de Troonrede uit. De meeste zijn vrij sceptisch. Het „Vaderland" zegt: „Groote verwachtingen, konden wel niet aan de Troonrede worden vastgeknoopt. Zoo zij zich onthouden had van eenige mededee- Kng omtrent nieuw in te dienen" wetsontwer pen, had daarop nauwelijks een aanmerking kunnen worden gemaakt. - Immers van al hetgeen verleden jaar werd toegezegd, is niets tot stand gekomen dan de wet tot af schaffing der Rijkstollen. Al het overige kan opnieuw op het parlementaire menu verschij nen, daaronder ook de wijziging der drank wet en het tarief van invoerrechten, destijds toegezegd, maar nog niet ingediend. Intus- schen behalve deze wetsontwerpen, van wel ke het eerste met 't oog op den fatalen ter mijn van 1901 urgent is en het andere nu wel haast voldoende zal zijn voorbereid, wor den nog verschillende andere beloofd." net „Handelsblad1" oordeelt: „De openingsrede, d'oor H. Al uitgespro ken, onderscheidt zich van de vorige jaren door niets anders dan door bijzonder groote beknoptheid. Zeer kort samengevat is de ge bruikelijke zinsnede over den toestand van het vaderland. Bij de herinnering dat er heel wat stof tot dankbaarheid is, wordt terstond gevoegd! dat er behoefte bestaat aan krach tige wetgevende- maatregelen. Alet andere woorden; de Regeering wijst er op, dat al mogen wij, vooral in vergelijking met vele andere volkeren, redenen tot tevredenheid hebben, er op menig gebied hervormingen en verbeteringen dringend noodig zijn. Niet stil zitten. dus, maar ijverig arbeiden, en zooveel mogelijk tot stand brengen. Voor deze aan sporing, welke wij (te recht of ten onrechte) tussehen de regels meenen te lezen, bestaat meer dan ooit aanleiding. In het laatste zit tingjaar toch is het voornaamste deel van den wetgevenden arbeid onafgedaan geble ven. In onze beschouwing over de gesloten zitting hebben wij opgesomd welk een grcot getal gewichtige regelingen, door de Regee ring voorgedragen, op afdoening wacht. Die taak is voor liet nieuwe parlementaire jaar voorbehouden en zal een groot gedeelte daar van in beslag nemen." De „N. R. Ot." zegt „Een stapel wetsontwerpen, waaronder een aantal zeer belangrijke, ligt op behande ling door de Tweede Kamer te wachten. Al gemeen heeft teleurstelling gewekt liét- be trekkelijk weinige, dat die Kamer in het af- geloopen zittingjaar heeft tot stand gebracht. Thans komt de Troonrede met de aankon- digiiig van nog verscheidene belangrijke wetsontwerpen, in te dienen in den loop van het nieuwe zittingjaar. Wetsvoorstellen be treffende Jegerorganisatie, arbeidscontract, drankwet, armenwet, tarief van invoerrech ten, comptabiliteit, om ons tot deze opsom ming te bepalen, zullen worden ingediend. En als dat gebeurd is, zal "het ministerie alles hebben gereed gemaakt, wat het tot nog t-oe toegezegd' had en nog veel meer. Inderdaad, zoo ooit een ministerie den naam. van werk- ministerie verdiende, dan zeker het tegen woordige. Alaar nu is het dan ook aan de Kamer om van haar werkkracht en haar goe den wil te doen blijken door veel tot afdoe ning te brengen van hetgeen haar zoo ruim schoots is voorgelegd." DOOP. AMYIE READE. 70) „Kan er dan niets gedaan worden om de kinderen te helpen, mevrouw Le Sale? Wh niemand ze redden vroeg Vanda bijna wanhopig, „Ik heb gehoord, dat enkelen er hun best voor doen, maar liet zal wel vergeefsche meri te zijnhet publiek gelooft het niet, ja., wil het niet gelooveu. Alen is bang dat het geld zal kosten. Zij zeggen graag hub. meening, maar als bet op handelen aankomt, trekken ze zich terug," antwoordde mevrouw Le Sale. „Als die wreedheden konden ophouden, zon der d'at het-hun geld kostte, dan zouden zij er wel tegen te velde trekken. Alaar ce kin deren zullen moeten blijven zwoegen tob het ®lnde toe, al kostte het hun ook maar een kleinigheid." „Dan wou ik dat ik wat geld had'," zei Vanda, uitgeput, terwijl er zich een pijnlijk blosje over haar bleek ingevallen gelaat ver spreidde. - Mevrouw Le Safe merkte de verandering op, en zei haastig „Probeer nu wat te rusten, Vanda. Je weet dat de dokter vanmorgen zei diat je je niet mocht aftobben, anders zou de zenuw aanval zich herhalen, en dan zou je oo:n erg „Het Nieuws" „roemt zeer den stijl der rede. Juist getrof fen is meent het blad reeds de aan vang. Noch de pessimisten hebben gelijk, noch de optimisten. Er is stof tot dankbaar heid. Ruime stof zelfs. Vooral, wanneer wij -ons vaderland wat moeilijk in een troon rede kan worden gezegd eens vergelijken met andere landen. Alaar tevens is er behoef te aan „krachtige wetgevende maatregelen". Het is, vooral vergelijkenderwijze gesproken, goed maar het moet nog beter worden. De Troonrede, door onze geliefde Koningin uitgesproken, sluit het eerste regeeringsjaar van Hare Alajesteit. Wij slaan met Haar de oogen naar de toekomst. Een lange reeks van jaren zij Haar gegeven te arbeiden aan het heil des volks. Wij weten dat het in den mond onzer Koningin meer is dan een phra se, wanneer Zij Gods Zegen vraagt voor het vaderland. En wij, antwoorden met de mil- lioenen, die Haar liefhebbenIJ zegene God!" Het „Ubr. Dagbl.", dat van den meerderen eenvoud in vorm en rijkdom van inhoud der Troonrede bij kortheid van omvang met bevrediging kennis nam, wijst er op hoe enkele nietszeg gende plirasen worden gemist en geeft in overweging een gelijk lot te doen ondergaan aan den volzin, doelende op de vriendschap pelijke betrekkingen met andere mogendhe den. Het blad vreest dat de ontwerpen der Re geering, buiten haar schuld, meer en mee zullen gaan gelijken op de pronkgerechten die men voor de ramen der banketbakkers uitgestald riet. Zij zien er zeer verleidelijk uit. Alaar zij zijn van carton. Dit wijt het „U. D." aan de wijze van wer ken, tot nu toe gevolgd, die al te omslachtig en tijdroovend is. „En nauwkeurig is de wij- zè van werken ook niet. De betreurenswaar dige gewoonte der rol ver deeling aan „vele", „andere", „sommige" en „er waren ook" le den, geeft tot groote onzekerheid en dikwijls tot misvattingen aanleiding. Of men nu den weg op wil van meer zelfstandige rappor teurs, dan wel, waaraan wij eer de voorkeur zouden geven, eener vaste commissie, wq gelooveu in elk geval, dat in de wijze van werken der Kamer dringend verbetering be hoort te worden gebracht en wel hoe eer hoe beter." De „Amsterdamsdie Courant" zegt: „Ditmaal munt de Troonrede uit door kortheid en zakelijkheid, en wordt zij niet ontsierd d'oor de jaarlijks terugkeerende fra ses. De voornaamste gebeurtenis van het af- geloopen jaar, do vredesconferentie, wordt in gewenschte soberheid herdacht." Onder de nieuw aangekondigde wetsvoorstellen begroe ten wij met ingenomenheid de armenwet, waarop zooveel jaren vergeefs gewacht werd. Alet leedwezen echter missen wij in deze Troonrede een wetsvoorstel tot verbetering van ons consulaatswezen, waarop in het af- goloopen jaar zoo herhaaldelijk werd! aange drongen. Overigens onthoudt de rede zich zeer terecht van toekomstmuziek. Het „Dagbl. v. Zuid-Holland en 's-Gra- venhage" merkt op „Hoe vriendschappelijk de verhoudingen met de buitenlandsche mogendlieden ook mo gen wezen, blijft bijv. tegenover België het feit bestaan, dat deze nabuur alles doet, wat in zijn vermogen is om onzen veeuitvoer te knakken en dab onze regeering tot nu toe slechts lieel gebrekkig is geslaagd daarin nu en dan eens eenige verzachting aan te bren- boos zijn. Denk er nu niet meer over, „ieve," sprak mevrouw Le Sale. Juist toen zij uitgesproken liaa, ging de deur open en stapte Tom die kamer binnen, achter hem kwam een aardig blozend meisje. „Vanda," zai Tom, „dit is juffrouw Fanny Herepath, mijn aanstaande vrouw. Zij heeft beloofd! een vriendin voor je te zijn, niet waar Fanny?" vroeg Tom, zich tot haar wendend'. „Ik zal er mijn best voor doen. Alag ik je een kus gewen, Vanda?" en zij boog zich voorover en omhelsde liet kind hartelijk. „En wil Adrian mij ook een kus geven?" vroeg zij, naar de plaats gaande w-iar de knaap zat. Hij sloeg zijn arm om haar hals en stak haar zijn mond toe voor een kus. „En komt u bij ons wonen vroeg hij. „Later, hoop ik," antwoordde zij zacht. Alevrouw Le Sale wenkte Sally met naar de kamer te verlatenzij meende stellig dat Tom iets te zeggen had, en toen zij zich ver wijderd hadden, deed hij aan Vanua en Adrian het verhaal zijner liefdelioe nij Fanny Herepath jaren geleden ontmoet had, en dat zij de hoop hadden uitgesproken el kaar later nog eens te ontmoeten hoe Fan ny's vadter weer als rijk man naar Engeland was teruggekeerd, en haar broer te Parijs studeerde; hoe zij elkaar in de groote stad ontmoet hadden, en dat zij nu spoedig zou den trouwen, en beiden een tehuis bij hem gen. De „vriendschappelijkheid" verder van de Nederlandsche Regeering tegenover Vene zuela moge heel groot zijn, doch is ver volgt het blad het omgekeerde ook waar Dikwijls wezen wij op de behandeling door Nederlanders aldaar ondervonden, en de in triges van Caracas uitgaande om onze bezit tingen in de West in de wacht te sleepen. E11 deze bezittingen zelve? Heeft de Regee ring daaraan niet eens gedacht bij het op stellen van dit vraagstuk Ten opzichte van Oost-Indië worden eenige nuttige maatrege len voorgesteld, doch de West, die nog zoo veel meer dringend hulp noodig heeft, wordt maar gewoonweg niet genoemd. Alet de so ciale politiek van de Regeering schijnt zoo veel haast te zijn, dat aan gewone zaken niet meer gedacht kan worden!" De „Nederlander', „overtuigd dat er werk genoeg ter afdoe ning is, verklaart er zich dan ook maar bij neer te leggen, dat bijv. de administratieve rechtspraak nog steeds in heb duister blijft schuilen en dat het Zuiderzee-vraagstuk, in de Troonrede van '97 genoemd, maar in die van '98 van de agenda afgevoerd, weder on besproken blijft." „De Tijd" vraagt: „of na de daad van onze jeugdige Vorstin ten aanzien van den H. Stoel, een daad, die nogal en in verschillende richting bespreking heeft gevonden in den lande, een kort woord van terechtwijzing wel geheel overbodig zou geweest zijn Alisseliien stelde de betrokken minister er bijzonderen prijs op, de aangele genheid in de gewone vergaderingen der Sta- ten-G-eneraal voor zooveel noodig en wen- schelijk toe te lichten. Alaar ook dan nog, gciooven wij, verzekert het blad, zou een zinsnede in do Troonrede daaraan gewijd de meest geschikte en natuurlijke aanleiding tot een gewenschte bespreking hebben geleverd." Het „Centrum" merkt op: „Wat omtrent de Vredesconferentie wordt medegedeeld, bevestigt de meening, dat de resultaten niet hebben voldaan aan de ver wachting. Er gloort echter een straaltje hoop voor de toekomst. Onder de aangekondigde wetsontwerpen tiekt in de eerste plaats de aandacht dat tot regeling der levende strijdkrachten, waarvan de wet op den persoonlijken dienstplicht het voorspel was. Dit belooft eenigen strijd, voor al ook op fmancieele gronden. Aleer trekken ons aan de sociale wetten, die worden aangekondigd. Van een beoor deeling kan natuurlijk nog geen sprake zijn maar dat de Troonrede hier onderwerpen noemt, die rijp zijn voor behandeling, mag als vaststaande worden aangenomen. Hetzelf de geldt van de Avijziging der drankwet en der wet op de invoerrechten. Al zal deze rede niemand' met enthousias me vervullen, men kan toch ook niet zeggen, dat zij een onguustigen indruk maakt'. De „Residentiebode" „beklaagt ons „knap, ijverig en eerlijk mi nisterie", dat, om te regeeren, moet steunen op een zoo veelvervige meerderheid als die van de tegenwoordige Kamer; maar liet blad grijst tevens d© regeering, die toch voortgaat haar plicht te doen alsof alles haar tegen lachte en zij op een meerderheid' steunde, die haar het parlementaire leven zoo aangenaam maakt als slechts te denken valt. Deze moed sprak reeds uit de sluitingsrede, nog meer spreekt hij uit de Troonrede, waarin zelfs niet een klacht voorkomt over de ontzetten de hoeveelheid werk, door het lanterfanten van verleden jaar opgehoopt. zouden vinden, als Castelli het tenminste wilde toestaan. „Alaar wat moet er dan van Wltanks en Sally worden? ik zou ze niet graag willen verlaten," zei Vanda. „Wlianks moet dat voor zich zelf weten. Hij is even rijk als ik, Vanda. Alleen als h'j het. verlangt, kan hij bij ons blijven, maar Sally gaat stellig moe, om je beiden gezel schap te houden. We zullen zien dat we oen gouvernante voor je krijgen, of je vader moest je mee willen nemen. Hij heeft na tuurlijk de oudste rechten we kunnen niets beslissen voordat hij komt," zei Tom. „Ik ben blij da.t u gaat trouwen, oom, ik hoop dat u erg, erg gelnklrig zult zijn," sprak Vanda vermoeid. Haar toon van spreken trof Fanny en Tom pijnlijk, zij gingen beiden wat dichter naar de canapé en keken naar heb lieve ge laat, zoo bleek en treurig. „Lieve Vanda, voel je je vermoeider dan anders," vroeg Tom angstig. „Neen, beste oom, maar al heb leven is er bij mij uit. Het zal mij verwonderen of ik mij ooit weer gelukkig zal gevoelen. ""Alles lijkt mij anders too; zelfs Adrian is niet de zelfde," sprak rij, treurig tegen haar broeit je glimlachend. „Hoor je dat, Adrian?" zei Fanny Here path. „Kom haar eens een kus geven, en zeg haar dat je nog even veel van haar houdt ais vroeger." In verband met een en ander achten wij het dan ook best mogelijk zegt het blad dat het aangekondigde wetsontwerp tot regeling van de samenstelling der landmacht het althans vóór de Tweede Kamer-ver kiezingen van 1901 nooit tot openbare be handeling brengen zal. Tenzij ten opzichte van leerplicht liet rempla^anten stelsel nog mocht worden toege laten. Anders zouden wij het jammer vinden voor het eerlijk stuk werk, dat minister Eland ongetwijfeld aan zijn militaire orga nisatie zal ben beste leggen. Dan gaat het blad na wat er al meer wordt aangekondigd. Aan een tarief van invoer rechten, nu ai in twee Troonreden aangekon digd, gelooft de „Rsb." niet voor zij het ziet. Voor de volgende Troonrede lioopt liet blad op een aankondiging in dezen vorm door flinke en met beleid gekozen represaille maatregelen wordt de uitvoer van ons vee niet langer onder allerlei kleingeestige voor wendselen belemmerd en rijn aan onze nij verheid nieuwe markten geopend. Bij de paragraaf over de Vredesconferentie treft het eenigszins pijnlijk alleen te lezen dab alle mogendheden, die daaraan deelna men, zullen toetreden. Wij meenen dat het beginsel van Convention Ouverte was aange nomen en hadden gaarne de verwachting liooren uitspreken dat wellicht ook nog an deren zullen toetreden. Een eenigszins zonderlingen indruk maakt het, onmiddellijk op die Vredesconferentie paragraaf er drie te zien volgen, die onder scheidenlijk op Atjeh, op het loffelijk ge drag van leger en vloot en op de samenstel ling, de bevordering en het pensionneeren van land- en zeemacht betrekking hebben. Algemeen overxlcht. SCHIEDAM, 20 Sept. '99. Het is gemakkelijk te begrijpen dat het oordeel der Fransche bladen over het requi sitoir van den procureur-generaal Bernard totaal uiteenloopt. Natuurlijk ligt het op den weg der nationalistische en caesaristische bladen het bestaan van eenig verband tus- schen patriotten, anti-semieten en royalisten in twijfel te trekken en de te laste gelegde feiten zoo onbeteekenend mogelijk voor te stellen. „Wat?" roept de Eclair" verbaasd uit. „Is dat de samenzwering Dit samenraapsel van belachelijke verhaaltjes en onbewezen kletspraat De „Echo de Paris" zegt: „Alen heeft spitsvondige intriges moeten verzinnen die steunen op gesprekken met verdachte perso nen, om den afgevaardigde van Charente (Déroulède) ondanks zijn pfebiseitair© ideeën samen te koppelen met de agenten der mo narchie." Dat „steunen op gesprekken met verdach te personen" is wel vermakelijk, als men be denkt hoe hetzelfde blad dag aan dag vol heeft gestaan met Quesnay de Beaurepaira's gesprekken met meer dan verdachte perso nen dio tegen Drevfus werden aangevoerd. Ook het „Journal" vat de zaak luchtig op. „Aïen heeft ons verschrikkelijke dingen be loofd, en wij konden meenen dat eeu zoo ern stig man als Waldeck-Rousseau niet niet zul ke kleine troeven het spel zou beginnen." Comély, zijn conservatieve neigingen niet kunnende onderdrukken, merkt in de „Figa ro" op dat een aantal détails waarop Bernard wijst, door stukken worden gestaafdvan de overige noemt Cornély onwaarschijnlijk die, Het kind' kwam, en toen hij bukte out haar te kussen, zei hij „Natuurlijk houd ik nog veel van je. lieve Vanda." „Ja, dat weet ik wel," sprak. Vanda, „maar iets lijkt mij toch niet hetzelfde," voegde zij er op spijtigen toon bij. „Kom, je zult spoedig beter zijn, en dan zal heb wel anders lijken," zei Fannv opbeu rend. „En nu zeg ik je vaarwel tot morgen als ik mag kom ik dan terug." Vanda glimlachte en kuste haar opnieuw, en van dien dag af ontstond er een groote vriendschap tussehen die twee een vriend schap, die Vanda het leven zeer aangenaam maakte, nadat het zoo lang door donkere schaduwen bedreigd was geworden. Later op den avond probeerde Tom, vol verlangen om het kind zijner overleden zus ter gelukkig te maken, uit haar te krijgen, wat haar ziel zoozeer bedroefde, en welke re den er bestond om te veronderstellen, dab de liefde die haar broertje haar toedroeg ver anderd was; maar op al zijn vragen ant woordde zij slechts „Het is anders, er is iets tussehen ons ge komen. Het kan nooit meer hetzelfde zijn." Vanda vertelde haar oont niet, wat dat treurige „iets" was, maar rij wist, arm kind, dat het vernederende wat er lag in het af richten met elkaar de wreedheden en straffen die haar opgelegd waren in eikaars gezelschap een natuurlijke verlegenheid. welke liet voorstellen alsof de monarchisten ecu arbeidersopstand aanhitsten. Alaar de nota dan die de hertog van Or leans te Alarienbad aan zijn vertrouwde, An- dió Buffet, dicteerde en die luidde: „Geheime instructies mede te deelen aan den heer De Ramel en aan graaf de Lur-S.i- luces. „In overeenstemming met een persoon dien ik niet kan noemen (want de geheim houding van zijn naam is een wezenlijke voorwaarde van zijn hulp) heb ik besloten tot een actie die ten doel heeft ons de medewerking te verzekeren van een zeer grcot aantal arbeidersvereenigingen, niet al leen te Parijs, maar in geheel Frankrijk." Het moge dan geen „aanhitsen" geweest zijn, zeker is het dat men van een eventuee- len arbeidersopstand wilde profiteeren. Dat het ooideel der republikeinsche bladen geheel anders is, behoeft nauwelijks gezegd. Zij geven als hun meening te kennen dat het bestaan eener samenzwering moeilijk kan ge loochend worden, en zij wenschen Waldeck- Rousseau geluk dat hij zich bewust is ge weest van zijn plichtde Republiek te 'te- schermen Enkele bladen willen wij citeeren. Zoo schrijft Jaurès 1*11 de „Petit© Repu- blique"„Het proces zal ons een blik openen op de coulissen van het nationalisme en an tisemietisme; wij zullen in hot nieuwe stuk, waarin de Rochefort's, de Déroulède's, do Drumont's een rol spelen, alle trekken van de zaak-Boulanger weervinden." De Petit Bleu" zegt: „Buffet, Déroulède en Guérin kunnen slechts als oproerlingen worden beschouwd die de Republiek omver willen gooien. Zij zijn vijanden onzer instel lingen en onverbeterlijke woelers; men zal hen op geenerlei wijze kunnen verontschuldi gen of in bescherming nemen." Terwijl men het bestaande ministerie prijst, moeten de vorige ministeries het ont gelden. En waarlijk niet onverdiend. De „Lamerne" verwijt Aléline dat hij geduren de de twee jaren zijner regeering de reaction- naire macht die de Republiek bijna omver heeft geworpen, zich heeft laten organisee- rcn. De feiten zijn, helaas! voorhanden, die zijn laksheid bewijzen. De Republiek verde digt zich thans. Nog heel wat scherper gaat de „Siècle" Dupuy te lijf. Het blad constateert dat het meerendeel der geïncrimineerde feiten be kend waren aan het ministerie Dupuy, zooals het tegenwoerdige kabinet bij zijn bewinds aanvaarding zich heeft kunnen overtuigen. Alaar Charles Dupuy had ze eenvoudig op zij geschoven, omdat ze hem hinderden in zijn bekende politiek van telkens het geweer van den eenen op den anderen schouder te gooien. Ware het ministeiïe-Dupuy krachtig opgetreden tegen de samenzweerders, dan zou het de gunst hebben, verbeurd van de nationalisten en de reactionnairen van diver se pluimage. Hij liet de heeren samenzweer ders dus liever met rust en hield zijn Janus- politiek vol die uitliep op het beruchte gele genheidswetje dat de zaak-Dreyfus onttrek aan de strafkamer. Alaar enkele leden van het ministerie waagden een schuchter protest. Toen liet Du puy door zijn handlanger en collega. Lebret, den minister van justitie, een rapport uit brengen dat er geen elementen waren om d© zaak voor den Senaat als Hoog Gerechtshof te brengen. Alen vergenoegde er rich toen mee Déroulède en Habert voor de assisen te brengen en te laten vrijspreken. De „Siècle" zou willen dat dit rapport van Lebret eens weid opgezocht; het moet zich tussehen hen had doen ontstaan, en de her innering aan die dagen zou voor altijd de oude en onschuldige liefde te niet doen. Ware zusterlijke en broederlijke genegen heid, diep geworteld, zou er altijd tussehen hen blijven bestaan, maar helaas! de oude liefde was voorbij, de vernedering had dio ten onder gebracht; al zou ze willen, ze kon niet torngkeeron. Hoeveel andere meisjes, die nu nog afgericht worden in gemengd ge zelschap van mannen en jongens, hebben nog datzelfde gevoel van iets" dat voorbij is. Voor Vanda beteekende dat iets het verlies harer maagdelijke kuischheid, en van die groote mate van zedigheid, die voor altijd sterft in die arme onnoozele kinderen, wier ledematen dagelijks uitgerekt en in onnatuur lijke bochten gewrongen worden, door onmee- doogende en wreede meesters. O, welk een ellende en zonde is het toch, dat do wet nog steeds toestaat, dat jonge meisjes zoo vreeselijk moeten lijden ten ge- noege van. anderen. Alaar het bestaat vandaag morgen, eu het zal blijven bestaan. Zal 't publiek haar onbekendheid met deze zaken durven blijven volhouden Waarschijnlijk wel. f Wordt vervolgd.) Vxt ■U k ÏSk NUft'JS

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamsche Courant | 1899 | | pagina 1