54"' Jaargang. Zondag 6 en Maandag 7 Mei 1900.
No. 10234.
I
Tweede Blad.
HET EINDE.
UIT DE PEllS.
BÜITEyjj P.
SiCHIIIEDAl! ISCHE COURAI IT
Deze courant -verschijnt d a g e ij k s, met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per kwartaalVoor Schiedam en Vlaardingen fl. 1.25. Franco
per post 11. 1.65.
Prijs per weekVoor Schiedam en Vlaardingen 10 cent.
Afzonderlijke nummers 2 cent.
Abonnementen worden dagelijks aangenomen.
Advertentiën voor het eerstvolgend nummer moeten des middags vóór een uur
aan het bureau bezorgd zijn.
BureauBotcrstraat 69.
Prijs der Advertentiën: Van 16 regels 11. 0.92iedere regel
meer 15 cents. Reclames 30 cents per regel, Groote letters naar de plaats die zij
innemen.
Advertentiën bij abonnement op voordeelïge voorwaarden. Tarieven hier-
van zijn gratis aan het Bureau te bekomen.
In de nummers, die Dinsdag- en Zaterdagavond verschijnen, worden
zoogenaamde Meine advert ent iët* opgenomen" tot den pry's van 40 cents
per advertentie, by vooruitbetaling aan het Bureau te voldoen.
Interc. Telefoon Ko, 123.
Zaak-Hogerhuis.
Verleden week deelde het „Weekblad! van
het Recht" dbn vol ledigen tekst mede van
het arrest van den Hoogen Raad, waarbij de
aanvraag van revisie van liet Hogerhuis-pro-
ees werd1 gedaan en maakte naar aanleiding
van sommige vóór het bekend worden van
dien tekst gegeven critiek eenige opmerkin
gen.
De eerste betrof de voorbarigheid der cri
tiek; het „W. v. h. 11." sein eet nl.
„Mr, Z. van den Bergh, de kundige advo
caat der requiranten in revisie, die een paar
dagen na de uitspraak in het „Alg. Handels
blad" van 21 April (2e Blad) een zeer kras
ooi-deel ten beste gaf over het arrest, waarin
hij tot de conclusie kwam, dat „ons hoogste
rechtscollege de nieuwe wet tot een bespot
ting (heeft) gemaakt," kende die uitspraak,
waarbij hij met tegenwoordig was en waar
van destijds nog geen afschrift aan. zijn cliën
ten of aan iemand anders was medegedeeld,
alleen uit een onvolledig en ten deele onjuist
verslag, dat in db dagbladpers d'e rondo deed.
Het slechte voorbeeld om op onvoldoende
gegevens een critiek te bouven, werd. gevolgd
door mr. P. J. Troelstra. in zijn blad „Het
Volk' en door den heer P. A. Pijnappel in
„De Amsterdammer" van 22 April, no. 1191.
Wat den inhoud betreft, sluit hum critiek
rich aan bij die van mr. v. d. Berg, al is d'e
toon veel heftiger. De drie schrijvers zijn
het eens omtrent de stelling, dat de Hooge
Raad zich schuldig maakte aan een zonde,
waartegen liij krachtens de wet va uit den
aard zijner instelling meer bijzonder moet
waken, aan overschrijding van rechtsmacht
(exces de pouvoir)."
Over deze hoofdgrief zelf dei- drie heeren
zegt het „W. v. h. R." dan slechts d'it:
„De leer, door db drie heeren eenstemmig,
zij het dan oek in verschil lenden toonaard,
verdedigd, komt hierop neder, dat d'e Hooge
Raad de waarde van de bewijsmiddelen dor
nova, al moeten deze, nog wel „op straffe
van n'iet ontvankelijkheid" in do „aanvrage
tot herziening" worden opgegeven, niet
heeft te beoordeelen; zóó zelfs, dat hij d'e ge
loofwaardigheid der getuigen in de door hom
zelf overeenkomstig de wet bevolen enquête
niet mag „toetsen" (mr. Vaii den Bergh), en
dat hot hem. „verboden" is hurt „betrouw
baarheid" te onderzoeken (de heer Pijnap
pel). Wij treden over deze merkwaardige
leer, waardoor naar onze imening de nieuwe
wet eerst' recht tot „een bespotting" ge
maakt zoude worden, niet in discussie, al
thans nu niet. Later, wanneer de gemoede
ren wat gekalmeerd vullen zijn, komen wij
er misschien nog wel eens op terug."
Ten slotte voegt het „W. v. h. R." er nog
w O
bi]
Hij lag nu op eeu rustbed1 in den tuin,
iwaar de boomea droomend stonden in den
heerlijken voorjaarsavond. Hij had zich daar
heen laten, dragen. Daar wilde hij sterven,
niet in de kamer, waar hij dag aan dag in de
muffe atmosfeer had gelegen. Hij wild© nog
eens de heerlijke lenteluchten inademen, zich
nog eens laten bedwelmen, door de bloemen
geuren, die in den klaren avond opstegen als
een reuk-offer.
Over hem, d'e hemel uitgespreid' als een
donzig fluweelen kleed, bezaaid met diaman
ten. Nu on dan hoorde hij in de verte het ge
zang van den nachtegaal, dat hem klonk als
een liefdeslied.
Hij wist, d'at de dood spoedig zou komen,
nij wachtte hot einde kalm af; hij had ge
leerd te berusten, na ©enige jaren van lijden.
Toch was er iets wat hem hinderde, dat
hem het sterven moeilijk maakte. Te midden
van allen die aan zijn ziekbed stonden of hom
kwamen bezoeken, zocht hij haar to vergeefs
die hij zoo gaarne nog eens had. gezien. Het
was hom, alsof hij niet kon sterven, vóór hij
haar nog eons de hand had. gedrukt, nog eens
had mogen staren in die zachte droomond'e
oogen, O, wat had hij baar liefT Lief met do
eerste hartstocht van 2ijn jongensleven.
Telkens meende hij haar te hooren, ©Ik
«•ogenblik verwachtte hij dat zij bij hem zou
komen. Hij had iets van eon arm man, die
telkens naar de deur kijkt, zeker verwachten
de, dat iemand zal binnentreden, die liem
geld;>veel geld brengt.
Zij kwam niet, en dat hinderde hem zoo
zeer, nu hij neer lag m den geurigen tuin,
wachtende op het einde.
De bedwelmende geuren van rozen, serin-
,,D*j vraag, of de Hooge Raad met betrek
king tot d'e aan zijn oordeel onderworpen
nova een juiste beslissing heeft gegeven, La
ten wij nu en later geheel rusten. Ook gevoe
len wiji niet de minste behoefte om iets te
zeggen aangaande de personaliteiten, die de
heer Pijnappel goed vond tegen den redac
teur van het „W. v. b. R." te richten. Zij
maken ons koud noch wam. Wel deed het
ons leed1, dat iemand, die rijn geëeiden naam
draagt, van rich kon verkrijgen den raads
heer-commissaris jhr. Laman Trip geheel in
strijd met de waarheid te beschuldigen, dat
deze omtrent door hem te hooren personen
aan burgemeesters van verschillende gemeen
ten de vragen zoude hebben voorgelegd:
„was de getuige ook socialist? en wat was
zijn godsdienstige gerindheid?" uit de ant
woorden op welke vragen de H. R,, in wiens
raadkamer d.e heer P. zijn verspiede»schijnt
te hebben, „liaar conclusie omtrent d'e
betrouwbaarheid der getuigen opmaakte."
Zóó schrijft men do geschiedenis.
„Wij eerbiedigen volkomen het ongeschok
te geloof van den heer Pijnappel in der Ho-
gerhuizen onschuld, en willen onderstellen
dat hij daarvoor goede gronden heeft.
„Hierin echter ligt redilvaardiging noch
verontschuldiging voor zijn bedrijf om den
rechter, die alleen te beoordeelen had of de
aangevoerde nova voldoende waren gestaafd
en, zoo ja, of zij ernstige 11 twijfel wekten aan
de schuld der veroordeelden, lichtvaardig te
beschuldigen van wetschennis en partijdig
heid of wel d'ien rechter aansprakelijk te
stollen voor des wetgevers fouten."
„Het Volk" antwoordt daarop o. m. hot
volgenid®
Wat ons betreft, wordt in deze regelen de
kern der kwestie niet aangeroerd.
Of de Hooge Raad' in het algemeen al d'an
niet de geloofwaardigheid van nieuwe getui
gen in eon revisie-zaak mag onderzoeken, lar
ten wij daar.
Ja. zelfs nemen wij aan, dat ©r nieuwe ver
klaringen kunnen worden gedaan onder zul
ke omstandhghedfen, dat hun onwaarheid voor
ieder redelijk wezen duidelijk moet zijn.
'Dat de Hooge Raad in elk praatje, hoe
dwaas en ongerijmd ook, door wien ook te
berde gebracht, een grond voor revisie moet
vindbn, nemen wij met aan.
Wij hebben het zelfs betreurd, dat dc ver
dediger der Hogerhuizen in zijn pleidooi de
kwestie zoo algemeen heeft gesteld, in plaats
van haar te beperken tot de eenvoudige
vraag, of in deze zaak, bij zooveel verschil
lende getuigen, waarvan enkelen onder eede
hadden verklaard, terwijl de oorspronkelijke
getuigen zich zelve zoo dikwijls hadden te
gengesproken, een onderzoek naar de be
trouwbaarheid der nieuwe getuigen wel m o-
g e 1 ij k was voor den Hoogen Raad'.
Dat ie de kwestie, en op die vraag kan
geen ernstig mensch, die niet verblind is
door overdreven autoriteitsliefd® of door
wantrouwen) in socialisten, een toestemmend
antwoord geven.
gen, het zachte gegons der muggen om hem
maakten hem droomerig.
Weer zag hij voor zich de donkere gang,
waar het koeler was dan in de zaal, waar nog
altijd werd feest gevierd en gedanst.
Daar, had zij, bedwelmd door den dans,
door d'e warmte en wellicht door den wijn,
haar hoofd op zijn schouder gelegd, en hij in
verrukking, dat zij op hem steund'e, dat zij
zich door hem leiden liet, had in een oogen-
blik van passie, zijn arm om haar midden ge
slagen en het hoofd, een weinig naar haar ge
bogen, had hij op zijn wang de zachte stree
ling van haai' zwarte-glanzende haren, ge
voeld'.
Wat had liij- toen zijn zelf-belieerscliing
noodig geliad, om niet een kus te drukken op
die heerlijk gevormde lippen. „Marianne, Ma
rianne, ik lieb je lief," hacl hij haar willen
toefluisteren, maar bang dat hij zich belache
lijk zou maken, niet zeker van haar liefde,
had hij zich ingehouden al stokt© het hem
ook in zijn keel van aandoening.
Lang bleven rij niet bij elkaar. Spoedig
gingen zij in db zaal terug, om niet opge
merkt te worden. Eindblijk wae het feest ge
ëindigd. en ging men naar huis.
„Mag ik uw mantel helpen, omdoen?"
had hij haar in, de vestiaire gevraagd.
Zij lachend„Meent u d'at ik hot zelf niet
kan?"
„Zekor, maar laat mij het doen. Doe voor
al deze doek goed voor uw mond, u zoudt eens
kou kunnen vatten; het was hier zoo warm.
Zoo nu nog nw mantel!" En stevig druk
kend de wollige stof om haar heen, zeid'e hij
„zoo, nu heb ik u toegedekt als een kostbare
scliat."
'Een oogenblik had rij hem aangezien, ver
baasd, dat hij zoo iets durfde zeggen, en had!
toen lachend rijn arm genomen.
In d'e goor-grijze schemering van den ko
menden winterdag, gingen rij naar huis. Het
gedruisch van db ontwakende stad klonk hen
reeds tegen in de nog leegc straten. Nu en
De lezing van het volledige arrest heeft
ons dan ook slechte versterkt in onze mee
ning, dat de Hooge Raad zeer eenzijdig heeft
geoordeeld, zijn niet foimeele, dooh feite
lijke bevoegdheid heeft overschreden, dbor
te treden in een. onderzoek, dat alleen onder
alle waarborgen eener openbare rechtszitting
kon plaats vinden en in geen enkel op
zicht verplicht was, do revisie te weigeren.
Van rijn kant schrijft prof. mr. D. Si
mons in heft „Paleis van Justitie":
„De beslissing van den H. R„ waar hij de
rovisio-aanvrage afwijst cp grond van onaan
nemelijkheid van het novum, is oen eind
beslissing ten nadeele van den verzoeker.
Men kon op dien grond beweren, dat de rech
ten van de verzoekers in revisie niet voldoen
de zijn beschermddat de H. R. d'e gegevens
mist voor een alLe waarborgen biedende be
slissing; dat het een leemte in, de wet ie, dat
de getuigen niet onder ecde wordteu gehoord
dat de raaddieer-oommissaris, die het ondfer-
zoek leidt, niet aan de eindbeslissing behoor
de dieel te nemendat bii liet in te stellen!
onderzoek de getuigen moesten, wordfen ge>-
hoord voor het gebeele college in tegenwoor
digheid van den raadsman der verzoekers en
dus met alle gelegenheid' voor dezen om op
liet onderzoek voldbenden invloed te doen
gelden. Men kan aldus ernstige bedenkingen
aanvoeren tegen onze nieuwe revisiewet, be
denkingen, waarvan ik nu het min of meer
gegronde niet nader zal onderzoeken, maar
mein mist het recht grieven tegen de wet tot
grieven tegen den wetstoepasser te maken.
De H. R. had de van hem gevraagd1© beslis
sing te geven met de middelen, die de wet
hem gaf. En niet anders heeft hij gedaan en!
kon hij doen.
„Do Hooge Raar heeft niet gegeven rijn
oordeel over schuld of onschuld der veroor
deelde Hogerhuizen. Bij de alleen besliste
vraag of er een novum bestond, kwam het
uitspreken van zoodanig oordeel niet te pas.
Daarom is de twijfel, steunend© op liet in
rich zelf zwakke bewijsmateriaal, niet aange
tast daarom is voor ben, ddo dien twijfel
koesteren, jammer genoeg, db verkregen uit
spraak geen beslissende. Die twijfel is bij mij
zeker niet verzwakt, nadat ik door na mijn
opstel gepubliceerde bescheiden, een blik kon
slaan op de wijze, waarop de belastende ver
klaringen zijn ontstaan. De pijnlijke vraag,
db beangstigende onzekerheid: „Waren de
veroordfeelde Hogerhuizen inderdaad schul
dig?", is niet opgelost, en na de gevallen be
slissing koester ik de vrees, d'at zoolang zij,
dii6 schuldig zijn, hun schuld niet openlijk
belijden, de velen reeds zoo lang drukkende
twijfel niet zal kSnneti verdwijnen. Zij die
niet slechts twijfelen aan het schuldbewijs,
maar gelooven aan de onschuld, mogen nog
meer hun hoop gaan bouwen op een gunsti
ge gratiebescliikkingzij vleien rich met een
illusie; na de beslissing van den Hoogen
Raad d'at geen novum gebleken is, kan moei
lijk andere dan een weigering van gratie wor
den verwacht. Twijfel aan de juistheid van
dan ging een arbeider voorbij en uit d'e fa
brieken. met haar groote raam-oogen van
echel, roodachtig licht klonk reeds het geraas
van de machines.
Zij, vermoeid en huiverend van kou, had
rich dichter tegen hem aangedrongen en in
een opkomend! gevoel van liefde, had hij haar
hand gegrepen, als wilde hij in een handdruk
al zijn gevoelen leggen. Hij begreep eerst
niet, dat hij hiertoe den moed had en hij ge
voelde ziek gelukkig dat zij haar hand' niet
terug trok. Zoo liepen zij voort, hand aan
hand, als twee kinderen.
Onderweg, toen liij bedacht, dat hij daar
binnen eenige oogenblikken afscheid van
haar moest nemen, en in een innige behoefte
om bij haar te blijven, kwam weer in hem
een gevoel van verlatenheid' op. „Het spijt
me," zeido hij haar, „dal de weg naar huis
zoo kort is."
„Waarom?" vroeg zij.
„Omdat ik u nu al moet verlaten, en ik
nog wat met u zou willen wandelen, hoe ver
moeid ik ook van het feest ben."
Zij glimlachte alsof zij hem begreep
Bij het afscheidnemen drukte hij haar de
hand Hij wist eigenlijk niet, wat hij moest
zeggen, om zich niet te verraden.
„Dag, juffrouw, tot weerziens."
„Dag mijnheer!"
Zoo scheidden zij.
Eenigen tijd daarna hadden de eerste ver
schijnselen van zijn ziekte zich vertoond.
Toen begreep hij, dat zij voor hem verloren
was. Nooit mocht hij haar zeggen, hoe lief hij1
haar had. Tegenover het vroolijke levenslus
tige meisjo zou hij spoedig een knorrige zieke
lijke oude man gelijken, lnj wist, dat er van
liefde tassoben hen geen sprake kon rijn. Stel,
dat zij hem werkelijk lief had, dan nog zou
hij het offer niet willen aanvaarden, dat zij
hem zou brengen door zien met hem te enga
geer en.
Van een huwelijk met een langzaam-ster
vende 11 man kon natuurlijk niet komen en
een rechterlijke uitspraak, gelegen in db
zwakheid liairer motieven, kan niet tot gratie
voeren. De Kroon is geen reel iter in derde
instantie. Zou een vervolging van Ringia
wegens meineed voor de Haagsohe rechtbank,
ons nieuw materiaal kunnen verschaffen voor
een alien bevredigende eindbeslissing Hét is
mogelijk, maar ik neiwijfel het. Zoodanige
vervolging zou er toe leiden Alberda en de
zijnen te stellen voor heb ontzettend' dilem
ma Zelfbeschuldiging of meineed. Zal de ju
stitie den weg willen volgen, die daartoe voe
ren kan? Ik voor mij zie die oplossing niot
en leg de pen neer in de troostelooze gedach
te aan menischelijke feilbaarheid, aan ons be
perkt weten in de helaas slechts flauw» ver
wachting, maar levendig gekoesterde hoop,
dat, moge het rijn spoedig, er licht kome in
het ons nog omringende duister."
Be Zuld-Afrlkaansche Stal!.
Ikabod; d'e eere is weg.
In het laatste nummer van „Thimotheus",
geïllustreerd weekblad voor jongelui, is op
genomen een brief van den heer P. J. Klop
pers, waaraan wij een en ander ontleenen. Al
blijkt uit latere berichten dat de heer Klop
pers iiier en d'aar slecht ingelicht is, komt in
d'ezen brief wel uit de geest die onder de Boe
ren heersckt. Hij schrijft o. m.
Kimberley ontzet! Welk een vreugde zal
het in Engeland geweest zijn Zouden in den
tuimeldans der overwinning de smarten ver
geten, zouden de stervenskreten der gevalle
nen gesmoord zijn onder de liederen van
triomf? Hier vernam men het bericin, met
de grootste kalmte. God zal het wèl maken,
zoo gelooft men hier, en laat het Hem ver
trouwend over. En Hij zal het wèl maken
Zou Hij, die zoo zichtbaar met one is geweest,
gedurende zoo vele maanden, ons nu verla
ten? Zóó spraken wij aan het begin van deze
week en nu - aan het einde 1 Er is vreeselijik
gevochten aan de Tugela en men spreekt
van duizenden Engelsclie gesneuvelden
tegenover een paar honderd aan onze zijde.
Ik weet niet, of men de berchten over onze
groote overwinningen van 18 tob 25 Februa
ri in Engeland ontvangen heeft. Maar als dit
zoo is, ach, hoevelen, die bij de tijdling van
Kimberley's ontzet het feestgewaad aanto
gen, zullen nu het rouwkleed moeten aan
trekken. Gij zijt misschien verwonderd, dat
wij niet opgeruimder gestemd zijn, bij hot be
halen van zulke overwinningen. Ik weet het
niet. Als men zoo dagelijks leest„zware ver
liezen van den vijand, aan onze zijd© geen
verlies van beteekenis,"' dan moogt ge om het
laatste u verblijd en dankbaar gov ooi 011, doch
dat voortdurende „hevige verliezen van den
vijand", dat vermoeit, d'at smart u, dat
breekt u het hart, dat doet ieder van ons
wenschen, vurig verlangen naai' vrede, en
ten hoogste maakt het onze ziel stil tot God
Ach, hoe vreeselijk zijn die berichten van
het eind dezer weekMen spreekt van 9000
mocht hij van haar verlangen, dat zij hem
eenige jaren van haar jeugd zou offeren Zou
zij met spoedig de liefde van een ander vin
den? Zij zou gelukkig kunnen worden, wat
zij met liem nooit zou zijn. Zij zou ten slotte
meer ziekeverpleegster dan zijn vrouw zijn en
dat wilde hij niet.
Zoo verborg hij zijn liefde voor haar als
een kostbare schat, en hierdoor kwam het,
d'at hij haar nooit zijn liefde had bekend.
Toen hij ten slotte, vooral in den winter
tijd, thuie moest blijven, had hij veel van
haar gehoord. Zij ging veel uit, zeide men.
Eens hoorde hij, dat rij naar een bal-masqué
was. Toen. had een jaloersche woede rich van
hem meester gemaakt. Hij had willen vliegen
naar do zaal, om haar te smeeken naar huis
terug te gaan. Den geheelen nacht bleef hij
aan liaar d'enkon. Wie zou nu mot haar spre
ken, vroeg hij zioli af. Wie zou haar nu in de
armen houden, aanrakende in zinnelijke ge
dachte, haar heerlijke v ormen op een bal-
masqué is toch alles geoorloofd 1 Wie d!ansb
nu mot haar
Toen hij eindelijk in slaap viel, droomde
hij, dat zij ging trouwenhij zag haar in 't
soopelwitte bruidskleed', een krans van oran
je-bloesems op de golvende haren gedrukt.
Wat zag zij er betooverond uit
Hij baadde in 'b zweet toen hij 's morgens
wakker werd.
Later vond hij het gelukkig, dat zij niets
van zijn liefde wist, want was hij wel zeker,
dat zij hem liefhad? Had hij rich niet onge
lukkiger gewoeld, wanneer hij haar van zijn
liefde had gesproken, en zij hom had afgewe
zen? Nu kon hij immers zonder wrevel aan
haar blijven denken als aan een godin, die
men vereert.
Toen hij wist, dat hij spoedig zou sterven,
kwam het verlangen in hem op, haar nog eens
te zien. Het liet hem. geen rust en pijnigde
hem.
Er kwam een gevoel van teleurstelling
over hem, toen zij niet kwam. Neen, zij liad'
gesneuvelden onder de Britten. Anne mo «Iers
m Londen, ook al rijt ge Engelschen, ook a.l
hebt ge gezwegen, toen Chamberlain, immers
ook één uwer zonen, cp roof en moord uit
ging, toch zijt ge m oeder, en mijn hart
breekt om uwentwilHoe zult gij lijden
God© zij dank, dat ik de wanhoop op uw ge
laat niet zie, als go elkaar aanstaart, wezen
loos en ontzet bij de gedachte, dat ook uw
jougen, de hoop van uw leven en' van uw
hart, hier op het slagveld ligt, onbegraven
misschien, een aas voor de roofvogels. Schrik
kelijk, niet waarDe hoopen lijken van hun
kameradon dienden den Engelschen tob een
borstwering, om daarachter te schietenZoo
even sprak ik een man, die met een Hdkbe
wonde van het front wederkeerde. „Wij men-
sehen," zoo zeide hij, „zien veel bloed en veel
ellende, en wo wordbn bard, maar dit was
een gericht, om een mensch het hart in het
lijf te doen omdraaien. Zóóveel dooden heb
ben we nog nooit gezien. Van één regiment
(elk regiment bestaat uit 1200 man) waren
er nog 36 over, van een ander 20, van een
derde was er één, zegge één overgebleven, am
het Engeland' aan te zeggen 1"
Kom, lezer, volg mij eens in gedachten
naar het slagveld, dan zult ge iets begrijpen
van db ontroering, die ons aangrijpt, van heb
medelijden, dat wij hebben ook met de E n-
g e 1 s c h e moeders. Daar rukken ze aan, dc
versche mannen, nog nauwelijks hier, die
men wijs gemaakt hoeft, dat de vorige solda
ten een groote overwinning hebben behaald,
en dat een groot gedeelte der Boeren gesneu
veld of krijgsgevangen is gemaakt. Daar ruk
ken ze aan, om óók. hun deel te krijgen aan
do lauweren, die hun kameraden, volgens het
zeggen der officieren, behaald hebben. Le
zer, trek uw schoenen van de voeten, nu ge
't slagveld betreedt, want de gronld, waarop
ge staat, is heilige grondHuer wordt een
Godsgericht gehouden over schijnheiligheid
en huichelarij, over leugen en geweltT, over
vouddorst en. dwazen, nationalen trotsHier
gaat db zon van een natie onder in donder
wolken van gruwel en schande. Ja^ hier is
God! Daar trekken ze op, nu in gesloten
gelederen, dan in verspreid® orde, doch. altijd
togen een vijand, dien ze niet zien. Ha, dat
gaat goedRule BritanniaDe vijand heeft
de kopjes verlaten en veni, vidi, vici
Voorwaarts!' Maar wat is dat? Daar
sissen honderden MausersDaar vallen hon
derden op eenmaal neer, en nog heeft men
den tijd niet zich te verbazen, of w-eer vallen
de achter hen aanrukkenden. Men laadt,
maar men stort neer met de hand aan den
trekker van liet gerweer. En zoo gaat het eeni
gen tij'd voort. In het eind, dan wordt het
te zwaar: ieder, die vooruittrekt, weet, dat
hij oen kind' des doods is. Men valt op do
knie, en vraagt genade aan den onrichtbaren
vijand. Inderdaad, 'b is waar; in d© meeste
gevallen zien. de Engelschen bun vijanden
eerst, wanneer ze zich aan hen over gegeven
hebben. Daar springen een honderdtal Boe
ren achter de kopjes vandaan. „Hands up!
Guns down l" klinkt het komm&ndo. En met
hem nooit liefgehad, want dan zou zij ziju ge
komen, al ware het alleen maar, belangstel
lend-vragend naar hem.
Later schreef hij haar wegblijven toe aan
vrouwelijke schaamte: rij kon toch moeilijk
toorren, dat rij belang in hem stelde.
Nu had! de stervende weer een heerlijke
droom. Hij zai, met Marianne rij aan zij in
een tuin. Hij had zijn arm om haar hals ge
slagen en haar gefluisterd van liefde. Hij had!
het durven wagen een kus te drukken, op de
kersroode lippen. Zij had het toegelaten en
hem vol liefde in zalige verrukking in d'o
oogen gestaard.
„Ja," juichte hij, „je hebt me lief, je hebt
me lief, niet waar?"
„Ja," fluisterde» zij hem toe, en temvijl hij
haar vaster tegen zich aandrukte, hadden ze
elkaar nog eens gekust, in dien oenen kus al
hun liefde leggend.
Hij werd in zijn óroornen gestoord door
luid gepraat om liem leen.
Hij hoorde den naam Marianne noemen.
„Zou zij werkelijk zijn gekomen?" Een
groote vreugde kwam over hem, alsof zijn
droom werkelijkheid was. Met moeite richtte
hij zich op, met de reeds halfgebroken, oogen,
zocht hij haar. „Zou rij dan toch zijn geko
men?" ju kill te het in hem.
„Is Marianne hier?" vroeg hij.
Men hoorde hem niet.
„Zoo, dus is ze geëngageerd," hoorde hij
zeggen.
„Ja, met een officier."
„Och hij doet geen slechte kous."
„Zeker niet, list is een aardig meisje!"
„En mooi ook
Meer hoorde hij niet„Marianne, Marian
ne," snikte hij Als gebroken zonk hij neer.
Toen kwam het einde.
„Dood1!" gilde de moeder, neervallend! op
het "doodsbed van haar zoon.