s 4"" Jaargang.' Zondag 14 en Maandag 15 October 1900. No. 10370. Ticeede Blad 4) nationale militie. iizeri ïinen, JLOTITS KENNISG-E YIN O. De vrijwilligers in den Zuid- Afr'kaanschen oorlog. UIT DE PERS. SCHIEDAMSCHE C IURANT. Deze courant verschijnt dagelqks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, prijs per kwartaalVoor Schiedam en Vlaardingen fl. 4.25. Franco jgr post 4.65. ppjjs per weekVoor Schiedam en Vlaardingen 40 cent. Afzonderlijke nummers 2 cent. Abonnementen worden dagelijks aangenomen. Advertentiën voor het eerstvolgend nummer moeten des middags 'vóór een uur het bureau bezorgd zijn. Bureau t BoterstranA BS. Prijs der Advertentiën: Van 46 regels fl. 0.92iedere regel meer 45 cents. Reclames 30 cents per regel. Groote letters naar de plaats die zij innemen. Advertentiën bij abonnement op voordeeligejvoorwaarden. Tarieven bier van zjjn gratis aan het Bureau te bekomen. In de nummers, die Dinsdag- en Zaterdagavond verschijnen, worden zoogenaamde klein* advertentiën opgenomen tot den prijs van 40 cents per advertentie, bij vooruitbetaling aan het Bureau te voldoen. Interc. Telefoon Ho. 123. iï n het ïooI ent, B.» voor dc Burgemeester en wethouders uk Schiedam, Geven bij deze kennis, dat de LOTING der in bet toepend jaar voor de Helding der Nationale Militie voor 1901 ingeschrevenen in deze gemeente, joor den heer Commissaris der Koningin,in deze Provincie, bij besluiten van 18 en 23 September 1900, A, no. 2557 en 2557/2 (2de Afd.) l'rov. Bladen no. 70 en 77, is bepaald op Vrijdag en Zaterdag, den 2fisten en 27sten October lOOO, telkens des voormiddags ten IO ure. De belanghebbenden worden mitsdien opgeroepen om op gemelde dagen te verschijnen in het gebovnv de St. Joris Doele, aan het Doelepiein alhier, alwaar de loting zal worden gehouden, en vel: de lotëlingen wier geslachtsnamen beginnen eet een der letters A tot en met M, op VRIJDAG S6 OCTOBERen de lotelingen wier geslachtsnamen beginnen met e«n der letters N tot en met Z, op ZATERDAG ïl OCTOBER 1900. Gedurende vijf dagen, te rekenen van den dag naarop de loting heeft plaats gehad, kunnen tegen de wijze, waarop zij is geschied, bij Gedeputeerde Staten dezer Provincie bezwaren worden ingebracht door belanghebbende lotelingen, of door hun vader of voogd, bij verzoekschrift op ongezegeld papier, onderteekend door hem die de bezwaren inbrengt en welk verzoekschrift moet worden bezorgd bij den Burgemeester dezer gemeente. Voorts wordt ter kennis van de lotelingen ge bracht, dat op Vrijdag 16 en Zaterdag 17 November 1900, telkens des voormiddags van 10 tot 12 ure, in voornoemd gebouw de St. Joris Doele, zitting tal worden gehouden tot het opmaken van de ge tuigschriften, bedoeld bij alinea 2 en 3 van art. 53 der wet betrekkelijk de Nationale Militie van 19 Augustus '1861 staatsblad no. 72), en wel tot het opmaken van de getuigschriften ter bekoming van vrijstelling als eenige wettige :oon op eerstgemelden dag en voor het opmaken van die ter bekoming van vrijstelling wegens broederdienst op laatstge melden dag. De betrokken lotelingen zullen tot dat einde moe ten verschijnen met twee ter goeder naam en faam staande meerderjarige ingezetenen dezer gemeente, die de vereischte getuigenis kunnen afleggen en het aldaar op te maken getuigschrift kunnen onder teekenen. Tevens worden de lotelingen er uitdrukkelijk op gewezen, dat het opgeven van de red men van vrijstelling bij gelegenheid der loting aan den Militie Commissaris, en het indienen ven de noodige bewijsstukken aan den Burgemee'ier of ter secre tarie, niet voldoende is om zich de vrijstelling te Men vroeg mij, welke rol de vrijwilligers in. den Zuid-Af rik aansclion oorlog hebben ge speeld. Ik antwoordde„Een verschillende en af twisselende.' Zij behoorden tot de besten en ook tot de siechtsten, die aan den veldtocht deelnam men; maar wat do Europeaan betreft, moet ik aeggen, dat men hen voor 't meer-endeel onder des» laatsten moet rangschikken. Toen ik in Transvaal kwam, was ik zoo onnoozel om te ge-Iooveni, dat, zoo iemand naar 't front ging, dit was om te vechten. Ik bemerkte naderhand, dat vechten het laatste was waaraan velen dachten en. dat er moge lijkheid bestond voor een soldaat-atvon tu ner" om een veldtocht van zes maanden med.e te maken, zonder de minste risico te ■eopen of een schot te lossen Ik zal u eenige typen voorstellen en gij fctft sen met hoeveel geduld de Boeren zijn begiftigd en hoe weinig reden zij hadden om die aanbiedingen van allerlei soort legioenen waarover hun vrienden in Europa den mond steedb vol hadden, gretig te aanvaarden. Europa! Wat zeide die naam ons, daar ginds, al niet! Week aan week verwachtten rij die fameuze interventie, die maar nim- ®dr kwam, iets dat wijt terecht 'betreurden, daar wij er volkomen van. overtuigd waren, dat wij streden niet alleen voor onze 'eigen oaafhankelijldieid, maar ook voor die bélan- gen van Eiuropa in Zuid-Afrilta. Engeland' beeft een hoog spel gewonnen en Europa. Jieeft, zonder een slag te wagen, ten nederlaag geleden, waarvan' heb zich. ni ra wer zaü' herstellen. Afrika zal misschien En- gelsch worden Maar ter zake. Op een goeden keer oflfc- ®oette ik aan "heb departement van buiten- landsche zaken'een grooten-; Be-enigen kerel enorme laarzen aan en woest rollende tegen. De®© lange „sla dood" vertelde dat er verzekeren, waarop zij meenen aanspraak te kun nen maken, maar dat hun belang medebrengt om bovendien de vrijstelling te vragen in de sitting van den militieraad, die plaats zal hebben in de maand December a.s. op een nader bekend te ma ken dag. En is hiervan afkondiging geschied, waar bet behoort, den 11 den October 1900. Burgemeester en Wethouders voornoemd, VERSTEEG. De Secretaris, G. J. BISSCHOP. Onze Diplomatie. Naar aanleiding van het artikel van den Utrechtschen hoogloeraar mr. J. de Louter in het „Utredhtsch Dagblad" (zie onze num mers van 17, 23 en 24 September j.l.), waar in Z.Hooggel. meende dat in de omstandig heid, dat het gehalte onzer diplomaten niet goed is, een verontschuldiging voor onze Re geering is te vinden, die volgens hem krach tiger ten gunste van Zuid-Afrika had moe ten optreden, komt de „Ned." op tegen dien „.zonderlingen uitval tegen een klein korps ambtenaren, dat zich gelijk van zelf spreekt, niet verweren kan, en dit ook wel beneden zijn waardigheid zou achten, al kon het spre ken." Die „zonderlinge uitval" bestond in de volgende redeneering van den hoogleeraar „Aan de Regeering ontbreekt tot zekere hoogte het apparaat eener degelijke diplo matie. Ik wil niet herinneren aan de blijken van onbekwaamheid, gebrek aan zelfbeheer- sching, hoogheid van karakter, door sommi gen onzer diplomaten in de laatste jaren ge geven. De kwaal schuilt dieper. Een juiste opvatting van de internationale taak van den Staat vordert allereerst mannen van ka rakter. Onze diplomaten munten meerma len minder uit door karaktereigenschappen dan door zekere algemeene ontwikkeling, ge paard met beschaafde vormen. Zij komen zeiden voort U'"t den kring van jongeman nen, die uitmunten door grondige kennis en zede-lijken ernst; veeleer van hen, die zich door niets beters onderscheiden dan door hun naam, fortuin of oppervlakkige bescha ving. Dit is een ramp: Een ramp, die zeker ook elders voorkomt, maar voor een klein land dubbel betreurenswaardig. Zij toch ver klaart het lager zedelijk "peil, waarop de di plomatieke werkzaamheden en internationa le verhoudingen blijven sta/ra, nadat het volksbewustzijn reeds lang esn hooger stand punt heeft bereikt. Nico de zedelijk© keur der natie is met d-e- leiding der internatio nale betrekkingen belast, maar het blinkend en wisselend schuim, dat de wind' op de gol ven der diepe wateren strooit." binnenkort een contingent van 1500 Fran sdien zou aankomen; de een-e helft er van bevond zidh reeds te Diego Suarez, de andere te Lorenjo Marquee. „Door wien zijn zij gezonden?" vroeg ik. „Door keizerin Eugenie," was 't antwoord. Etn wat zachter sprekend vertelde hij mij dat zij nog verschillende kanonnen had ge zonden, benevens een Irist met „enorme mes sen". Wij hadden allo mogelijke moeite om op een fatsoenlijke manier van. dezen kameraad af te komen. Dit was nu eon mboi staaltje i an de lieden, die da Boeren-aanvoerdérs ko men lastig vallen met hun buitennissage plannen en hun fantastisdhen bijlstand. Zal ik nu nog vertellen van dien jongen Duiüsclier, die bij ons kwam in een prachtig en origineel uniform, versierd' met doods hoofden en kanonnetjes Hij- kreeg een geweer en. een goed paard, maar wandelde liever d'oor de straten van Pretoria dan dat hij' naar 't front ging. Kor ten tijd daarna verwondde hij' rich aan do hand met rijn revolver, om aan den dienst t© ontkomen; d'it bezorgde hem eenige we ken hospitaal in het aangename gezelschap van aardige „nurses". Eindelijk kwam hij er töeli toe om op te rukken, doch spoedig kreeg hij moeraskoorts, die echter van zeer goedigen aard was. Zoo maakte hij den veld tocht mede. Toch belette dit hem niet om wondere® van dapperheid "op te disschen. Hij stak den Razenden Roland', La Fa-yetto en alle mogelijke helden der oude en der uieu'we tijden in rijn za-k. Eiken keer dat ik gelegenheid had om op de regeeringB-bureaux te Pretoria te komen, vond ik daar dezelfde typen. Zij hadden een zekeren familietrek met elkaar gemeen. Zij vroegen paarden, Kleederen; rij'kwamen met allerdwaaste plannen voor den dag, zij maakten breedte gebaren, zij den bl zij namen de Boeren welwillend) onder hun bescherming, zij gaven-zich „airs", zijl werden terstond geraakt, rij dreigden, weer naar Europa- terug te kee-ren Och!, och, wat hebben die arme Boeren Reeds ""de eerste zinsnede, zegt de „Ned.", bevreemdt. Het is alsof onze bui tenia ndsche betrek kingen door onze diplomaten worden geleid. Toen telegraaf en spoorweg er niet waren, mogen de diplomaten in het land waar ze vertoefden, grooten invloed hebben gehad, thans gaat dié leiding geheel uit van het Ka binet zelf- Wat onze diplomaten hadden kunnen doen om den gang der zaken te kee ren, is niet in te zien. En. wat het ongunstig oordeel van prof. De Louter -over het gehalte onzer diploma ten betreft, doet de „Ned." uitkomen, dat de meesten hunner doctoren in de rechtsgeleerd heid rijtn, dus door professoren, waarschijn lijk ook wel door prof. De Louter, geijkt. Bovendien moeten zij, die in de diplomatie willen gaan, zich onder-werpen aam twee geenszins onbeduidende examens; h. i. reden te m-eer om te onderstellen, dat die diploma ten toch nog iets meer dan „schuim" moeten wezen. Ook vindt men op de lijkt der diplo maten personen, die rich niet door him „naam", anderen die rioli niet door hun „for tuin" onderscheiden; voorts meer dan één, die als bijzond-er kundig en ijverig bekend staat. Of rij „mannen van karakter" rijn, is, merkt de „Ned." aan, moeilijk te zeggen; die rijn trouwens niet zoo voor heb grijipen en ook niet gemakkelijk te onderkennen. Al-aar gesteld dat zij het niet rijn, dan volgt daaruit h. i. nog niet, dat onze belangen hun niet kunnen worden toevertrouwd. Hoofd zaak is h. i. dat de minister van Buitenland- sdlxe Zaken een man rij, tvan karakter. Het is de „Ned." niet bekend welke „blij ken van onbekwaamheid, gebrek aan zelfbe- heersching, hoogheid van karakter door som migen onzer diplomaten in de laatste jaren gegeven rijn". Indien daarmee gedoeld wordt op dat ééne feit, dat een diplomaat, geprik keld door een Kamerlid-journalist, zich he-eft laten verleiden tot het begaan eener bêtise, dan vraagt de „Ned." of ooit sterker staaltje van „generaliseeren" is gegeven dan ditmaal door den TJtrechtsdhen hoogleeraar? „Is het billijk en rechtvaardig," zoo be sluit de „Ned.", „een korps ambtenaren, •waarop natuurlijk gaarne door den grooten hoop met spot wordt neergezien, aldus op de kaak -te stellen, wanneer men weet of kan weten, dat do on beduiden dheid onzer diplo matie een gevolg is van de onbeduidendheid van ons land? Onder de groote mogend heden tellen wij nu eenmaal niet mee. Ook is noch heb tractement dat het Rijk uitkeert, noch het fortuin van do meesten onzer di plomaten toereikend, om althans in schijn een hooge positie in te nemen. Dit maakt uit den aard der zaak de positie onzer diplo maten, die wij toch niet zouden kunnen mis sen, niet aangenamer. Hun persoonlijke hoe veel moeten uitstaan van die „sympathi sers" Zij hadden in den regel meer te stel len met tien Europeanen, dan met een ge heel kommamdo Boeren; maar daarentegen waren rij meestal met zijn tienen evenveel waard als één burger. Weinig Europeanen die onmiddellijk uit Europa kwamen, heb ben den Boeren werkelijk diensten bewezen, maar enkelen van hen, verwierven bij uit zondering een grooten naam. Onder dezen rang-schik ik kapitein Rio- chiardi, den aanvoerder van een korps Ita lianen, naast wien ik -eenige malen streed in Natal. Wat een prachtige jonge man Groot, breed van echoudérs, welgebouwd, met open gelaat-, een baard als die van een Assynschen koning, hartelijk en eenvoudig in rijn manieren en van buitengewonen moed. Stoute daden verrichtte hij schier da gelijks; rij waren om zoo te zeggen „zijn zwak". Ricchiardi had onder rijin bevelen een -klein korps, zeer gemengd, dat bestond uit Lieden, dio eigenlijk met elkaar niets an diers gemeen hadden dan hun toewijding aan hun hoofd. Een van rijn luitenants was een ,Wee- ner: de -dappere Rosegger; zijn adjudant was een Hollander en het hoofd van zijn Portugeesoh contingent een Russisch officier, Pokrowski, Prokrowaki wilde mij met zijn mannen volgen naar den Vrijstaat, toen ik hevel ont ving mij mot mijn kommando daarheen te begeven; maar van hooger hand werd- dit verboden, daar men het op dat oogenblik voor onvoorzichtig hield, Lang-Nek te veel van troepen te ontbloot-en. Een andere Rus, die zeer gevierd was, ka pitein Soulgrmka, ontmoette ik te Vereeui- ging. Het ,was een echte Kozak, herkulisch gebouwd, donker, zwaar gebaard, een eerste vechtersbaas, een vuurvreter om bang voor te worden. Aan het hoofd van een klein korps, d'at ik had gevormd en voornamelijk uit gewe zen Duitsche officieren bestond-, wan een Russisch geneesheer, doctor Schud» Do kop an een geleerde, kaal, zachtzinnig, zeor ont wikkeld en onverschrokken in 't gevecht. danigheden kunnen daar niet veel aan ver- andereu. Dat wij een klein -land rijn, is onze schuld niet; wij vindén dat trouwens niet zoo ver schrikkelijk, en benijden niet in alle oprich ten het lot „dies grandes nations". Alen kan daar echter anders over denken, en zelfs rich verbeelden een groote gee3t te zijn, wanneer men maar op heftige wijize zijn land of Re geering wegens hun onbeduidendheid smaadt; een tegenwoordig niet zeldzaam voorkomend verschijnsel. Maar nu -op d-e ambtenaren, die aau dat onbeduidend land verbonden zijn, wegens de daaruit ook voor hen voortspruitende onbe duidendheid to- schimpen, en hen voor te stellen als het schuim der natie dat is iets waarvoor, dachten, wij, de hoogleeraar De Louter te hoog stond." Evenals de „Ned." bespreekt ook de „Stand." deze quaestie dn een artikel. Zij. be gint aldus: „Ook ons komt voor, dat prof. De Louter in zijn oordeel over onze diplomaten de bil lijkheid uit het oog verloor. Althans hij do Hoven der groote mogendheden kunnen de gezanten van. Staten van den tweeden rang nooit anders dan een zeer ondergeschikte rol spelen. Zelfs een man als piof. De Louter zou, ware hij deze maanden, gezant in Lon den geweest, weinig verheffends hebben kun nen uitrichten." Maar overigens behandelt 'de „Standaard" do vraag, of de veranderde positie ten slotte niet ook lot wijziging van hot stelsel van onze diplomatieke vertegenwoordiging zal moeten leiden. „Al ontvangen toch, schrijft de „Stand." onze gezanten, vergeleken bij wat de ambas sadeurs genieten, niet dan een schraal en po ver traktement, toch is het totaal van de kosten onzer diplomatie nog altoos een zeer aanzienlijke somwat vanzelf de vraag doet opkomen, of de bate, die de tegenwoordige inrichting van onze diplomatie afwerpt, aan deze uitgaven geèvenredigd is. De positie is in drieërlei rin veranderd lo. door de autoriteit die de groote mogend heden zich feitelijk over dc kleinere Staten almeer aanmatigen2o. door de snelle com municatiemiddelen en die- breed© information der Pers, die maken, dat de minister van Buitenlandscho Zaken schier alles reeds weet, eer de brief van zijn gezant aan het Departement ko-mt.; en 3o. door het op den voorgrond treden in het internationaal ver keer van de commercieelc belangen, die de politieke quaestiën in engeren zin op den achtergrond -dringen. Zwitserland rekent met dien veranderden loestan'1 n heeft er rijn diplomatiek en con sulair stelsel op ingericht. Eri al geven wc nu too, dat een monarchie ook relatiën van Deze man der wetenschap was de stoutmoe digste van al mijn scouts (verkenners). E'n dan moet ik nog gewagen van zijn luitenant, ten Bulgaar, Bousokoff. Die man had iets antieks; hij deed mij denken aan Plutar- chus. Klein maar welgemaakt, met regelma tige gelaatstrekken en iets ontembaars in den blik- Bousokoff had' herhaaldelijk tegen de Turken gestreden. Zijn wijze van leven en van denken was die van een Spartaan Altijd was hij bereid om iets t© doen, telde noch gevaren noch vermoeienissen en trok ten strijde, als bezield door een hoogere macht. Ik had in mijn -brigade vertegenwoordi gers van alle landen van Europa, uitgezon derd van Turkije. Ik zocht overal naar een lurk, maar ik vond er geen, misschien wa ren zijl hang voor Bousokoff. Mijn- Fran- schen waren of zeer goed of zeer slecht. Eén heb ik uit mijn brigade moeten jagen met mijn revolver 't was een te groote schelm. Naderhand ontmoette ik hem in een zeer ge vaarlijke positie tegenover do Ehgolschen. Hij groette mij zeer vriendschappelijk en vocht als een leeuw. Een andere Franschman, die gedurende eenige weken in mijn brigade den veldtocht mede maakte, maakte mij op ccn goeden dag bc-kcnd, dat hij „neutraal" was. Toen ik mij daarover zeer verbaasd toonde, zeide hij, dat hij bang was, dat alles zou verloren rijn en dat liij gaarne met de nieuwe mees ters in vrede wilde leven. Denzolfden avond werd er alarm geblazen -en onze kameraad verklaarde dat hij 't passend vond' zijn neu traliteit te bewaren voor een rustiger oogen blik. Eens teen ik, 't was te- Vereeniging, langs den trein ging, die dienst deed als „commis sariaat' hoorde ik eeu prachtige toespraak, dio mij ccn Comeille (waardig scheen. Ik luistcrie, 'i Was een van mijn mannen, die hooi voor zijn paard vroeg, ofschoon ik reeds voor 't noodige had gezorgd!. De man was zeer klom, maar breed gebouwd en hij sprak tegen een Boeren-reus met een rooden baard, die g-een stom woord van die- Fransche <wel- dynastieken aard heeft, toch blijft de vraag redht van bestaan houden, of door gewijzigde inrichting niet ook voor ons het beoogde doel beter te treffen ware. Tegen de tegenwoordige inrichting bestaat vooral dit bezwaar, dat de- diplomaten, die aan het ein-d van hun carrière bijl de groote Mogendheden komen, eerst jarenlang belast rijn geweest met hoogst onbeduidende mis siën, die schier geen bezigheid opleveren, die inspanning vorderen noch oefening aanbren gen, en die dientengevolge eer de schuilende kracht ver-dorren doen, d'at dat ze die tot ontwikkeling brengen." Ten slotte vermaant de „Stand." echter tot bedachtzaamheid. Zij voegt -er nl. bij „Todh komo men vooral waar het -Buiten landscho Zaken geldt, niet te snel -met rijn voorslag tot wijziging aan de markt. Misschien zou alleen een gewezen minister van Buitenlandsche: Zaken, zoo hij man van karakter en doorzicht is, de publieke opinie ten deze met genoegzame kennis van zaken kunnen leiden." In de derde plaats wijdt het „Centrum" een paar opmerkingen aan deze quaestie, be paaldelijk naar aanleiding van hetgeen de „Ned." gezegd had over 'haar geringen in vloed. Wanneer men, zegt het „Centrum", daaruit een gevolgtrekking mag maken, dan kan het geen andere rijn dan dezedat voor kleine Staten als Ned'erland het onderhou den van een uitgebreid „corps diplomatique" vrijwel overbodig wordt. Immers, niet slechts hebben telegraaf en spoorweg de bcteekenis weggenomen, wölke vroeger aan ihun optre den kon worden gehecht dit geldt ook voor grootero Staten maar bovendien moet onze diplomatie onbeduidend rijn, om dat ons land onbeduidend is -door omvang en macht. Men zal, meende het „Centrum", wel doen dit punt eens bij de bogrootings- debatten ter sprake 'te brengen. Inkrimping van heb aantal diplomaten en uitbreiding van ons getal consuls, acht. het „Centrum voor een Staat als den onzen in de lijn van dezen tij|d gelegen. Als antwoord op haar schrijven ontving -de „Nederlander" een brief van prof. De Louter, ter opheldering, gelijk -hij haar be richtte, van „het misverstand, waartoe hij onwillekeurig aanleiding gaf" „De juistheid van vele uwer opmerkingen, in verband met de onjuiste opvatting mijt nor bedoeling, noopt mij u met beleefden aandrang te verzoeken, de volgende ophelde ring in u-w blad op te nemen. Mi in opmerkingen over onze diplomatie bproten. slechts voort uit dén wensch, duide lijk te do-en uitkomen, d'at mijn bezwaren geenszins alleen den tegenwoordigen minis ter van Buitenlandsche Zaken betroffen, maar veeleer gekant waren tegen de heer sprekendheid verstond, toen de Fran&chman aan 't eind van zijn rede -was gekomen, nam hij met edelen zwier rijn hoed af en dézen zwaaiend ale maarschalk: Ney rijn degen, stond hij daar als een levend standbeeld. Dit b-ï-d afnemen deed mij rien, dat hij, niettegenstaande zijn jonge jaren, kgal was. „Wat zegt hij vroeg mij de -goedige reus geheel villuft. „Hij zegt," antwoordde ik zeer plechtig, „dat gij vervloekt zult zijn als gijl hem geen hooi gec-ft, want hij is zooveel vromer dan gij-" Heb verschil tusschen -do twee was zoo groot, dat het leek alsof David tegenover Goliath stond. Do Beer barstte dan ook nib in een onbe daarlijk gelach en gaf het kleine kereltje zooveel boo: als dit maar kon dragen. Ik had ook in mijn brigade een zeker aan tal jonge Fransche- officieren, die onder mijn te velen den vuurdoop ontvingen. Dit was bij Wessels Nek. Zij streden allen zeer dapper éen zelfs gaf rich onnoodig bl-oot en ik moest hem duchtig kapittelen om hem te dwingen rich te dekken. Een Afrikaander zou nooit zulk een dwaasheid hébben begaan. Hoewel dapper tot het uiterste, beseft hiji altijd hoeveel- waaide het leven heeft, en hij regelt zijn doen naar de eisclien van den toestand. Hij heeft gelijk Hij vermijdt daardoor allen blhf en zoekt nimmer daden te bedrijven, die veel gerucht maken. •Daarentegen is hij ook minder onderhevig aan wees of neerslachtigheid ibij- de neder laag. Dc was altijd' op mijn hoede tegem geestdrift en ik hield nooit toespraken tot mijn mannen om hen aan te moedigen. En dan bestaan er voor een officier, al is liij nog zoo welbespraakt, schooner woorden, di© meer wegen dan de fraaist© rede, dan het eenvoudige: „Volgt mij?" Arthur Lynch in „Lo Journal".

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamsche Courant | 1900 | | pagina 5