s
4"" Jaargang.'
Zondag 14 en Maandag 15 October 1900.
No. 10370.
Ticeede Blad
4)
nationale militie.
iizeri
ïinen,
JLOTITS
KENNISG-E YIN O.
De vrijwilligers in den Zuid-
Afr'kaanschen oorlog.
UIT DE PERS.
SCHIEDAMSCHE C IURANT.
Deze courant verschijnt dagelqks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen,
prijs per kwartaalVoor Schiedam en Vlaardingen fl. 4.25. Franco
jgr post 4.65.
ppjjs per weekVoor Schiedam en Vlaardingen 40 cent.
Afzonderlijke nummers 2 cent.
Abonnementen worden dagelijks aangenomen.
Advertentiën voor het eerstvolgend nummer moeten des middags 'vóór een uur
het bureau bezorgd zijn.
Bureau t BoterstranA BS.
Prijs der Advertentiën: Van 46 regels fl. 0.92iedere regel
meer 45 cents. Reclames 30 cents per regel. Groote letters naar de plaats die zij
innemen.
Advertentiën bij abonnement op voordeeligejvoorwaarden. Tarieven bier
van zjjn gratis aan het Bureau te bekomen.
In de nummers, die Dinsdag- en Zaterdagavond verschijnen, worden
zoogenaamde klein* advertentiën opgenomen tot den prijs van 40 cents
per advertentie, bij vooruitbetaling aan het Bureau te voldoen.
Interc. Telefoon Ho. 123.
iï
n het
ïooI
ent,
B.»
voor dc
Burgemeester en wethouders
uk Schiedam,
Geven bij deze kennis, dat de LOTING der in
bet toepend jaar voor de Helding der Nationale
Militie voor 1901 ingeschrevenen in deze gemeente,
joor den heer Commissaris der Koningin,in deze
Provincie, bij besluiten van 18 en 23 September
1900, A, no. 2557 en 2557/2 (2de Afd.) l'rov.
Bladen no. 70 en 77, is bepaald op
Vrijdag en Zaterdag, den 2fisten en
27sten October lOOO,
telkens des voormiddags ten IO ure.
De belanghebbenden worden mitsdien opgeroepen
om op gemelde dagen te verschijnen in het gebovnv
de St. Joris Doele, aan het Doelepiein alhier, alwaar
de loting zal worden gehouden, en vel:
de lotëlingen wier geslachtsnamen beginnen
eet een der letters A tot en met M, op VRIJDAG
S6 OCTOBERen
de lotelingen wier geslachtsnamen beginnen met
e«n der letters N tot en met Z, op ZATERDAG
ïl OCTOBER 1900.
Gedurende vijf dagen, te rekenen van den dag
naarop de loting heeft plaats gehad, kunnen tegen
de wijze, waarop zij is geschied, bij Gedeputeerde
Staten dezer Provincie bezwaren worden ingebracht
door belanghebbende lotelingen, of door hun vader
of voogd, bij verzoekschrift op ongezegeld papier,
onderteekend door hem die de bezwaren inbrengt
en welk verzoekschrift moet worden bezorgd bij
den Burgemeester dezer gemeente.
Voorts wordt ter kennis van de lotelingen ge
bracht, dat op Vrijdag 16 en Zaterdag 17 November
1900, telkens des voormiddags van 10 tot 12 ure,
in voornoemd gebouw de St. Joris Doele, zitting
tal worden gehouden tot het opmaken van de ge
tuigschriften, bedoeld bij alinea 2 en 3 van art. 53
der wet betrekkelijk de Nationale Militie van 19
Augustus '1861 staatsblad no. 72), en wel tot het
opmaken van de getuigschriften ter bekoming van
vrijstelling als eenige wettige :oon op eerstgemelden
dag en voor het opmaken van die ter bekoming
van vrijstelling wegens broederdienst op laatstge
melden dag.
De betrokken lotelingen zullen tot dat einde moe
ten verschijnen met twee ter goeder naam en faam
staande meerderjarige ingezetenen dezer gemeente,
die de vereischte getuigenis kunnen afleggen en
het aldaar op te maken getuigschrift kunnen onder
teekenen.
Tevens worden de lotelingen er uitdrukkelijk
op gewezen, dat het opgeven van de red men van
vrijstelling bij gelegenheid der loting aan den Militie
Commissaris, en het indienen ven de noodige
bewijsstukken aan den Burgemee'ier of ter secre
tarie, niet voldoende is om zich de vrijstelling te
Men vroeg mij, welke rol de vrijwilligers
in. den Zuid-Af rik aansclion oorlog hebben ge
speeld.
Ik antwoordde„Een verschillende en af
twisselende.'
Zij behoorden tot de besten en ook tot de
siechtsten, die aan den veldtocht deelnam
men; maar wat do Europeaan betreft, moet
ik aeggen, dat men hen voor 't meer-endeel
onder des» laatsten moet rangschikken.
Toen ik in Transvaal kwam, was ik zoo
onnoozel om te ge-Iooveni, dat, zoo iemand
naar 't front ging, dit was om te vechten. Ik
bemerkte naderhand, dat vechten het laatste
was waaraan velen dachten en. dat er moge
lijkheid bestond voor een soldaat-atvon tu
ner" om een veldtocht van zes maanden
med.e te maken, zonder de minste risico te
■eopen of een schot te lossen
Ik zal u eenige typen voorstellen en gij
fctft sen met hoeveel geduld de Boeren zijn
begiftigd en hoe weinig reden zij hadden om
die aanbiedingen van allerlei soort legioenen
waarover hun vrienden in Europa den mond
steedb vol hadden, gretig te aanvaarden.
Europa! Wat zeide die naam ons, daar
ginds, al niet! Week aan week verwachtten
rij die fameuze interventie, die maar nim-
®dr kwam, iets dat wijt terecht 'betreurden,
daar wij er volkomen van. overtuigd waren,
dat wij streden niet alleen voor onze 'eigen
oaafhankelijldieid, maar ook voor die bélan-
gen van Eiuropa in Zuid-Afrilta.
Engeland' beeft een hoog spel gewonnen
en Europa. Jieeft, zonder een slag te wagen,
ten nederlaag geleden, waarvan' heb zich. ni ra
wer zaü' herstellen. Afrika zal misschien En-
gelsch worden
Maar ter zake. Op een goeden keer oflfc-
®oette ik aan "heb departement van buiten-
landsche zaken'een grooten-; Be-enigen kerel
enorme laarzen aan en woest rollende
tegen. De®© lange „sla dood" vertelde dat er
verzekeren, waarop zij meenen aanspraak te kun
nen maken, maar dat hun belang medebrengt om
bovendien de vrijstelling te vragen in de sitting
van den militieraad, die plaats zal hebben in de
maand December a.s. op een nader bekend te ma
ken dag.
En is hiervan afkondiging geschied, waar bet
behoort, den 11 den October 1900.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
VERSTEEG.
De Secretaris,
G. J. BISSCHOP.
Onze Diplomatie.
Naar aanleiding van het artikel van den
Utrechtschen hoogloeraar mr. J. de Louter
in het „Utredhtsch Dagblad" (zie onze num
mers van 17, 23 en 24 September j.l.), waar
in Z.Hooggel. meende dat in de omstandig
heid, dat het gehalte onzer diplomaten niet
goed is, een verontschuldiging voor onze Re
geering is te vinden, die volgens hem krach
tiger ten gunste van Zuid-Afrika had moe
ten optreden, komt de „Ned." op tegen dien
„.zonderlingen uitval tegen een klein korps
ambtenaren, dat zich gelijk van zelf spreekt,
niet verweren kan, en dit ook wel beneden
zijn waardigheid zou achten, al kon het spre
ken."
Die „zonderlinge uitval" bestond in de
volgende redeneering van den hoogleeraar
„Aan de Regeering ontbreekt tot zekere
hoogte het apparaat eener degelijke diplo
matie. Ik wil niet herinneren aan de blijken
van onbekwaamheid, gebrek aan zelfbeheer-
sching, hoogheid van karakter, door sommi
gen onzer diplomaten in de laatste jaren ge
geven. De kwaal schuilt dieper. Een juiste
opvatting van de internationale taak van
den Staat vordert allereerst mannen van ka
rakter. Onze diplomaten munten meerma
len minder uit door karaktereigenschappen
dan door zekere algemeene ontwikkeling, ge
paard met beschaafde vormen. Zij komen
zeiden voort U'"t den kring van jongeman
nen, die uitmunten door grondige kennis en
zede-lijken ernst; veeleer van hen, die zich
door niets beters onderscheiden dan door
hun naam, fortuin of oppervlakkige bescha
ving. Dit is een ramp: Een ramp, die zeker
ook elders voorkomt, maar voor een klein
land dubbel betreurenswaardig. Zij toch ver
klaart het lager zedelijk "peil, waarop de di
plomatieke werkzaamheden en internationa
le verhoudingen blijven sta/ra, nadat het
volksbewustzijn reeds lang esn hooger stand
punt heeft bereikt. Nico de zedelijk© keur
der natie is met d-e- leiding der internatio
nale betrekkingen belast, maar het blinkend
en wisselend schuim, dat de wind' op de gol
ven der diepe wateren strooit."
binnenkort een contingent van 1500 Fran
sdien zou aankomen; de een-e helft er van
bevond zidh reeds te Diego Suarez, de andere
te Lorenjo Marquee.
„Door wien zijn zij gezonden?" vroeg ik.
„Door keizerin Eugenie," was 't antwoord.
Etn wat zachter sprekend vertelde hij mij
dat zij nog verschillende kanonnen had ge
zonden, benevens een Irist met „enorme mes
sen".
Wij hadden allo mogelijke moeite om op
een fatsoenlijke manier van. dezen kameraad
af te komen. Dit was nu eon mboi staaltje
i an de lieden, die da Boeren-aanvoerdérs ko
men lastig vallen met hun buitennissage
plannen en hun fantastisdhen bijlstand.
Zal ik nu nog vertellen van dien jongen
Duiüsclier, die bij ons kwam in een prachtig
en origineel uniform, versierd' met doods
hoofden en kanonnetjes
Hij- kreeg een geweer en. een goed paard,
maar wandelde liever d'oor de straten van
Pretoria dan dat hij' naar 't front ging. Kor
ten tijd daarna verwondde hij' rich aan do
hand met rijn revolver, om aan den dienst
t© ontkomen; d'it bezorgde hem eenige we
ken hospitaal in het aangename gezelschap
van aardige „nurses". Eindelijk kwam hij er
töeli toe om op te rukken, doch spoedig
kreeg hij moeraskoorts, die echter van zeer
goedigen aard was. Zoo maakte hij den veld
tocht mede. Toch belette dit hem niet om
wondere® van dapperheid "op te disschen.
Hij stak den Razenden Roland', La Fa-yetto
en alle mogelijke helden der oude en der
uieu'we tijden in rijn za-k.
Eiken keer dat ik gelegenheid had om op
de regeeringB-bureaux te Pretoria te komen,
vond ik daar dezelfde typen. Zij hadden een
zekeren familietrek met elkaar gemeen. Zij
vroegen paarden, Kleederen; rij'kwamen met
allerdwaaste plannen voor den dag, zij
maakten breedte gebaren, zij den bl
zij namen de Boeren welwillend) onder hun
bescherming, zij gaven-zich „airs", zijl werden
terstond geraakt, rij dreigden, weer naar
Europa- terug te kee-ren
Och!, och, wat hebben die arme Boeren
Reeds ""de eerste zinsnede, zegt de „Ned.",
bevreemdt.
Het is alsof onze bui tenia ndsche betrek
kingen door onze diplomaten worden geleid.
Toen telegraaf en spoorweg er niet waren,
mogen de diplomaten in het land waar ze
vertoefden, grooten invloed hebben gehad,
thans gaat dié leiding geheel uit van het Ka
binet zelf- Wat onze diplomaten hadden
kunnen doen om den gang der zaken te kee
ren, is niet in te zien.
En. wat het ongunstig oordeel van prof.
De Louter -over het gehalte onzer diploma
ten betreft, doet de „Ned." uitkomen, dat de
meesten hunner doctoren in de rechtsgeleerd
heid rijtn, dus door professoren, waarschijn
lijk ook wel door prof. De Louter, geijkt.
Bovendien moeten zij, die in de diplomatie
willen gaan, zich onder-werpen aam twee
geenszins onbeduidende examens; h. i. reden
te m-eer om te onderstellen, dat die diploma
ten toch nog iets meer dan „schuim" moeten
wezen. Ook vindt men op de lijkt der diplo
maten personen, die rich niet door him
„naam", anderen die rioli niet door hun „for
tuin" onderscheiden; voorts meer dan één,
die als bijzond-er kundig en ijverig bekend
staat. Of rij „mannen van karakter" rijn, is,
merkt de „Ned." aan, moeilijk te zeggen;
die rijn trouwens niet zoo voor heb grijipen
en ook niet gemakkelijk te onderkennen.
Al-aar gesteld dat zij het niet rijn, dan volgt
daaruit h. i. nog niet, dat onze belangen hun
niet kunnen worden toevertrouwd. Hoofd
zaak is h. i. dat de minister van Buitenland-
sdlxe Zaken een man rij, tvan karakter.
Het is de „Ned." niet bekend welke „blij
ken van onbekwaamheid, gebrek aan zelfbe-
heersching, hoogheid van karakter door som
migen onzer diplomaten in de laatste jaren
gegeven rijn". Indien daarmee gedoeld wordt
op dat ééne feit, dat een diplomaat, geprik
keld door een Kamerlid-journalist, zich he-eft
laten verleiden tot het begaan eener bêtise,
dan vraagt de „Ned." of ooit sterker staaltje
van „generaliseeren" is gegeven dan ditmaal
door den TJtrechtsdhen hoogleeraar?
„Is het billijk en rechtvaardig," zoo be
sluit de „Ned.", „een korps ambtenaren,
•waarop natuurlijk gaarne door den grooten
hoop met spot wordt neergezien, aldus op de
kaak -te stellen, wanneer men weet of kan
weten, dat do on beduiden dheid onzer diplo
matie een gevolg is van de onbeduidendheid
van ons land? Onder de groote mogend
heden tellen wij nu eenmaal niet mee. Ook
is noch heb tractement dat het Rijk uitkeert,
noch het fortuin van do meesten onzer di
plomaten toereikend, om althans in schijn
een hooge positie in te nemen. Dit maakt
uit den aard der zaak de positie onzer diplo
maten, die wij toch niet zouden kunnen mis
sen, niet aangenamer. Hun persoonlijke hoe
veel moeten uitstaan van die „sympathi
sers" Zij hadden in den regel meer te stel
len met tien Europeanen, dan met een ge
heel kommamdo Boeren; maar daarentegen
waren rij meestal met zijn tienen evenveel
waard als één burger. Weinig Europeanen
die onmiddellijk uit Europa kwamen, heb
ben den Boeren werkelijk diensten bewezen,
maar enkelen van hen, verwierven bij uit
zondering een grooten naam.
Onder dezen rang-schik ik kapitein Rio-
chiardi, den aanvoerder van een korps Ita
lianen, naast wien ik -eenige malen streed
in Natal. Wat een prachtige jonge man
Groot, breed van echoudérs, welgebouwd,
met open gelaat-, een baard als die van een
Assynschen koning, hartelijk en eenvoudig
in rijn manieren en van buitengewonen
moed. Stoute daden verrichtte hij schier da
gelijks; rij waren om zoo te zeggen „zijn
zwak". Ricchiardi had onder rijin bevelen een
-klein korps, zeer gemengd, dat bestond uit
Lieden, dio eigenlijk met elkaar niets an diers
gemeen hadden dan hun toewijding aan hun
hoofd. Een van rijn luitenants was een ,Wee-
ner: de -dappere Rosegger; zijn adjudant
was een Hollander en het hoofd van zijn
Portugeesoh contingent een Russisch officier,
Pokrowski,
Prokrowaki wilde mij met zijn mannen
volgen naar den Vrijstaat, toen ik hevel ont
ving mij mot mijn kommando daarheen te
begeven; maar van hooger hand werd- dit
verboden, daar men het op dat oogenblik
voor onvoorzichtig hield, Lang-Nek te veel
van troepen te ontbloot-en.
Een andere Rus, die zeer gevierd was, ka
pitein Soulgrmka, ontmoette ik te Vereeui-
ging. Het ,was een echte Kozak, herkulisch
gebouwd, donker, zwaar gebaard, een eerste
vechtersbaas, een vuurvreter om bang voor
te worden.
Aan het hoofd van een klein korps, d'at
ik had gevormd en voornamelijk uit gewe
zen Duitsche officieren bestond-, wan een
Russisch geneesheer, doctor Schud» Do kop
an een geleerde, kaal, zachtzinnig, zeor ont
wikkeld en onverschrokken in 't gevecht.
danigheden kunnen daar niet veel aan ver-
andereu.
Dat wij een klein -land rijn, is onze schuld
niet; wij vindén dat trouwens niet zoo ver
schrikkelijk, en benijden niet in alle oprich
ten het lot „dies grandes nations". Alen kan
daar echter anders over denken, en zelfs rich
verbeelden een groote gee3t te zijn, wanneer
men maar op heftige wijize zijn land of Re
geering wegens hun onbeduidendheid
smaadt; een tegenwoordig niet zeldzaam
voorkomend verschijnsel.
Maar nu -op d-e ambtenaren, die aau dat
onbeduidend land verbonden zijn, wegens de
daaruit ook voor hen voortspruitende onbe
duidendheid to- schimpen, en hen voor te
stellen als het schuim der natie dat is
iets waarvoor, dachten, wij, de hoogleeraar
De Louter te hoog stond."
Evenals de „Ned." bespreekt ook de
„Stand." deze quaestie dn een artikel. Zij. be
gint aldus:
„Ook ons komt voor, dat prof. De Louter
in zijn oordeel over onze diplomaten de bil
lijkheid uit het oog verloor. Althans hij do
Hoven der groote mogendheden kunnen de
gezanten van. Staten van den tweeden rang
nooit anders dan een zeer ondergeschikte rol
spelen. Zelfs een man als piof. De Louter
zou, ware hij deze maanden, gezant in Lon
den geweest, weinig verheffends hebben kun
nen uitrichten."
Maar overigens behandelt 'de „Standaard"
do vraag, of de veranderde positie ten slotte
niet ook lot wijziging van hot stelsel van
onze diplomatieke vertegenwoordiging zal
moeten leiden.
„Al ontvangen toch, schrijft de „Stand."
onze gezanten, vergeleken bij wat de ambas
sadeurs genieten, niet dan een schraal en po
ver traktement, toch is het totaal van de
kosten onzer diplomatie nog altoos een zeer
aanzienlijke somwat vanzelf de vraag doet
opkomen, of de bate, die de tegenwoordige
inrichting van onze diplomatie afwerpt, aan
deze uitgaven geèvenredigd is.
De positie is in drieërlei rin veranderd
lo. door de autoriteit die de groote mogend
heden zich feitelijk over dc kleinere Staten
almeer aanmatigen2o. door de snelle com
municatiemiddelen en die- breed© information
der Pers, die maken, dat de minister van
Buitenlandscho Zaken schier alles reeds
weet, eer de brief van zijn gezant aan het
Departement ko-mt.; en 3o. door het op den
voorgrond treden in het internationaal ver
keer van de commercieelc belangen, die de
politieke quaestiën in engeren zin op den
achtergrond -dringen.
Zwitserland rekent met dien veranderden
loestan'1 n heeft er rijn diplomatiek en con
sulair stelsel op ingericht. Eri al geven wc
nu too, dat een monarchie ook relatiën van
Deze man der wetenschap was de stoutmoe
digste van al mijn scouts (verkenners). E'n
dan moet ik nog gewagen van zijn luitenant,
ten Bulgaar, Bousokoff. Die man had iets
antieks; hij deed mij denken aan Plutar-
chus. Klein maar welgemaakt, met regelma
tige gelaatstrekken en iets ontembaars in
den blik- Bousokoff had' herhaaldelijk tegen
de Turken gestreden. Zijn wijze van leven
en van denken was die van een Spartaan
Altijd was hij bereid om iets t© doen, telde
noch gevaren noch vermoeienissen en trok
ten strijde, als bezield door een hoogere
macht.
Ik had in mijn -brigade vertegenwoordi
gers van alle landen van Europa, uitgezon
derd van Turkije. Ik zocht overal naar een
lurk, maar ik vond er geen, misschien wa
ren zijl hang voor Bousokoff. Mijn- Fran-
schen waren of zeer goed of zeer slecht. Eén
heb ik uit mijn brigade moeten jagen met
mijn revolver 't was een te groote schelm.
Naderhand ontmoette ik hem in een zeer ge
vaarlijke positie tegenover do Ehgolschen.
Hij groette mij zeer vriendschappelijk en
vocht als een leeuw.
Een andere Franschman, die gedurende
eenige weken in mijn brigade den veldtocht
mede maakte, maakte mij op ccn goeden
dag bc-kcnd, dat hij „neutraal" was. Toen
ik mij daarover zeer verbaasd toonde, zeide
hij, dat hij bang was, dat alles zou verloren
rijn en dat liij gaarne met de nieuwe mees
ters in vrede wilde leven. Denzolfden avond
werd er alarm geblazen -en onze kameraad
verklaarde dat hij 't passend vond' zijn neu
traliteit te bewaren voor een rustiger oogen
blik.
Eens teen ik, 't was te- Vereeniging, langs
den trein ging, die dienst deed als „commis
sariaat' hoorde ik eeu prachtige toespraak,
dio mij ccn Comeille (waardig scheen. Ik
luistcrie, 'i Was een van mijn mannen, die
hooi voor zijn paard vroeg, ofschoon ik reeds
voor 't noodige had gezorgd!. De man was
zeer klom, maar breed gebouwd en hij sprak
tegen een Boeren-reus met een rooden baard,
die g-een stom woord van die- Fransche <wel-
dynastieken aard heeft, toch blijft de vraag
redht van bestaan houden, of door gewijzigde
inrichting niet ook voor ons het beoogde doel
beter te treffen ware.
Tegen de tegenwoordige inrichting bestaat
vooral dit bezwaar, dat de- diplomaten, die
aan het ein-d van hun carrière bijl de groote
Mogendheden komen, eerst jarenlang belast
rijn geweest met hoogst onbeduidende mis
siën, die schier geen bezigheid opleveren, die
inspanning vorderen noch oefening aanbren
gen, en die dientengevolge eer de schuilende
kracht ver-dorren doen, d'at dat ze die tot
ontwikkeling brengen."
Ten slotte vermaant de „Stand." echter
tot bedachtzaamheid. Zij voegt -er nl. bij
„Todh komo men vooral waar het -Buiten
landscho Zaken geldt, niet te snel -met rijn
voorslag tot wijziging aan de markt.
Misschien zou alleen een gewezen minister
van Buitenlandsche: Zaken, zoo hij man van
karakter en doorzicht is, de publieke opinie
ten deze met genoegzame kennis van zaken
kunnen leiden."
In de derde plaats wijdt het „Centrum"
een paar opmerkingen aan deze quaestie, be
paaldelijk naar aanleiding van hetgeen de
„Ned." gezegd had over 'haar geringen in
vloed. Wanneer men, zegt het „Centrum",
daaruit een gevolgtrekking mag maken, dan
kan het geen andere rijn dan dezedat voor
kleine Staten als Ned'erland het onderhou
den van een uitgebreid „corps diplomatique"
vrijwel overbodig wordt. Immers, niet slechts
hebben telegraaf en spoorweg de bcteekenis
weggenomen, wölke vroeger aan ihun optre
den kon worden gehecht dit geldt ook
voor grootero Staten maar bovendien
moet onze diplomatie onbeduidend rijn, om
dat ons land onbeduidend is -door omvang en
macht. Men zal, meende het „Centrum",
wel doen dit punt eens bij de bogrootings-
debatten ter sprake 'te brengen. Inkrimping
van heb aantal diplomaten en uitbreiding
van ons getal consuls, acht. het „Centrum
voor een Staat als den onzen in de lijn van
dezen tij|d gelegen.
Als antwoord op haar schrijven ontving
-de „Nederlander" een brief van prof. De
Louter, ter opheldering, gelijk -hij haar be
richtte, van „het misverstand, waartoe hij
onwillekeurig aanleiding gaf"
„De juistheid van vele uwer opmerkingen,
in verband met de onjuiste opvatting mijt
nor bedoeling, noopt mij u met beleefden
aandrang te verzoeken, de volgende ophelde
ring in u-w blad op te nemen.
Mi in opmerkingen over onze diplomatie
bproten. slechts voort uit dén wensch, duide
lijk te do-en uitkomen, d'at mijn bezwaren
geenszins alleen den tegenwoordigen minis
ter van Buitenlandsche Zaken betroffen,
maar veeleer gekant waren tegen de heer
sprekendheid verstond, toen de Fran&chman
aan 't eind van zijn rede -was gekomen, nam
hij met edelen zwier rijn hoed af en dézen
zwaaiend ale maarschalk: Ney rijn degen,
stond hij daar als een levend standbeeld.
Dit b-ï-d afnemen deed mij rien, dat hij,
niettegenstaande zijn jonge jaren, kgal was.
„Wat zegt hij vroeg mij de -goedige reus
geheel villuft.
„Hij zegt," antwoordde ik zeer plechtig,
„dat gij vervloekt zult zijn als gijl hem geen
hooi gec-ft, want hij is zooveel vromer dan
gij-"
Heb verschil tusschen -do twee was zoo
groot, dat het leek alsof David tegenover
Goliath stond.
Do Beer barstte dan ook nib in een onbe
daarlijk gelach en gaf het kleine kereltje
zooveel boo: als dit maar kon dragen.
Ik had ook in mijn brigade een zeker aan
tal jonge Fransche- officieren, die onder mijn
te velen den vuurdoop ontvingen. Dit was bij
Wessels Nek. Zij streden allen zeer dapper
éen zelfs gaf rich onnoodig bl-oot en ik moest
hem duchtig kapittelen om hem te dwingen
rich te dekken.
Een Afrikaander zou nooit zulk een
dwaasheid hébben begaan. Hoewel dapper
tot het uiterste, beseft hiji altijd hoeveel-
waaide het leven heeft, en hij regelt zijn
doen naar de eisclien van den toestand. Hij
heeft gelijk Hij vermijdt daardoor allen blhf
en zoekt nimmer daden te bedrijven, die
veel gerucht maken.
•Daarentegen is hij ook minder onderhevig
aan wees of neerslachtigheid ibij- de neder
laag. Dc was altijd' op mijn hoede tegem
geestdrift en ik hield nooit toespraken tot
mijn mannen om hen aan te moedigen. En
dan bestaan er voor een officier, al is liij
nog zoo welbespraakt, schooner woorden, di©
meer wegen dan de fraaist© rede, dan het
eenvoudige: „Volgt mij?"
Arthur Lynch in „Lo Journal".