59"" Jaargang. Zondag 9 April 1905 No. 11746. m Derde Blad 1 i Deze courant verschijnt dagelijks, meL uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per kwartaalYoor Schiedam en Ylaar dingen fl. 1 25. Franco per post fl. 1.65. Prqs per weekYoor Schiedam en Ylaar dingen 10 cent. Afzonderlijke nummers 2 cent. Abonnementen worden dagelijks aangenomen. Advertentiën voor het eerstvolgend nummer moeten des middags vóór een uur tan het bureau bezorgd zijn. Bureau i Boierfetrnat 60. Prijs der Advertentiën: Yan 16 regels fl. 0.92; iedere regel meer 15 cents. Reclames 30 cents per regel. Groote letters naar de plaats die zij innemen. Advertentiën bij abonnement op voordeelige voorwaarden. Tarieven hier van zijn gratis aan het Bureau te bekomen. In de nummers, die Dinsdag-, Donderdag- en Zaterdagavond verschijnen, worden zoogenaamde "kleine adeertentiün opgenomen tot den prijs van 40 cents per advertentie, bij vooruitbetaling aan het .Bureau te voldoen. Interc. Telefoon No. 128. STADSNIEUWS. Bouwverordening. MEMORIE VAN TOELICHTING bij het Ontwerp-bouwverordening der Gemeente Schiedam. (Vervolg en slot.) Administratieve bepalingen. Vergunningen door Burgemeester en Wethouders te vcrleenen. Voorgeschreven wordt, dat in bot vervolg de «aanvragen moeten worden ingeleverd ten Bureele van het Bouwtoezicht. Daar door wordt bespreking vooraf met dat Toe zicht, die veel moeilijkheden kan voorko men, in de hand gewerkt. Geen beschikking zal worden verleend alvorens alle verlangde gegevens in behoor lijken vorm zijn verstrekt on deze en de aanvrage door den wettigen aanvrager zijn onderteekend. Beroep van beschikkingen yan het Bouwtoezicht op Burgemeester en Wethouders en van beschikkin gen van Burgemeester en Wct- houders op den Raad. Van alle beschikkingen van het Bouw toezicht is beroep op B. en W. De artt. 5 en 6 van de Woningwet ge- yen recht van beroep op den Raad van beschikkingen van B. en W., waarbij een vergunning is geweigerd of, krachtens bij de verordening gegeven machtiging, nade re eischea zijn gesteld, met bepaling dat dit beroep bij verordening wordt geregeld. De regeling van het beroep rvördt in de artt. 157166 aangetroffen. Er is naar ge strooid de regeling zoo te maken, dat het beroep zooveel mogelijk tot zijn reefy1 komt. Het onderzoek heelt plaats door een Commissie die den appellant en B. enW. in de gelegenheid stelt mondeling of schrif telijk geboord le worden en voor haar te debaüeeron. Zij brengt rapport uit en doot een voor stel. B e p a 1 i n g a n van straf- r echt el ij kon aard. De eischen die gesteld worden aan na het inwerkingtreden der verordening nieuw op te richten of tc vernieuwen gehouwen zijn verzameld in Hoofdstuk II, die voor bij het inwerkingtreden der verordening bestaande gebouwen ir< Hoofdstuk III. De artt. 16 tot 96 geven dan het com plex van eischen waaraan nieuw op te richten gebouwen, de artt. 101120, die waaraan bij het in werkingtreden der ver ordening bestaande gebouwen, ten allen tij de moeien beantwoorden. Waar de voorschriften de woningtoestan den op hot oog hebben, moeten zij ook toestanden vóorschrijven of verbieden. Daarom is niet voorgeschreven, dat dit of dat. zoo en zoo moet worden gemaakt, doch dat dit of dat zoo en zoo moet zijn. Waar mogelijk, is gebruik gemaakt van uit drukkingen: als moeten of mogen nietann- aanwezig zijn, mogen zich niet bevinden, moeten voorzien zijn van, enz. Dit is in de goheele verordening streng volgehouden, ook al werd de redactie daardoor wel eens min of meer gewrongen. Nu stelt art. 7 zich aan het hoofd van hot complex van voorschriften voor nieu we gebouwen'en gebiedt dat. deze gebou wen steeds aan die eischen moeten beant woorden. Hetzelfde doet art. 97 mei betrekking tot bij het inwerkingtreden bestaande ge houwen. Waar art. 7 beveelt dal de gebouwen ten allen tijde aan die eischen moeten voldoen, gebiedt art. 6 dit slechts voor tijdons den bouw. Deze splitsing was noodig, daar het ontwerp andere personen aansprakelijk stelt voor die verboden" handeling bij den bouw dan voor den verboden toestand na den bouw. Boven werd gezegd dat de artt. 16 tot 96 en 101120 bevatten het complex van eischen waaraan gehouwen moeten beant woorden. Daaronder zijn echter ook bepa lingen die op 'zichzelf staan. Vooreerst zijn er dio niet een toestand maar oen hande ling op het oog hebben; zoo art. 59, be treffende ;het onderzoek van water van re genbakken, artt. 79, 81 on 111, betreffende het onderzoek van constructies en bouw stoffen. En dan zijn er die in geen of in verwijderde betrekking tot gebouwen staan; zoo "de artt. 34, 35, 37 on 41 die voor schriften inhouden, waaraan straten moe ten voldoen; art. 62 over heiningen van licht-brandbare stoffen, ait. 66 over stook plaatsen, art. 68 over het hooger optrek ken van schoorsteenen. Waar deze zelfstandige bepalingen ont trokken zijn aan de omvattende gebods- en verbodsbepalingen van de artt. 6, 7 en 97, gelden zij, onafhankelijk van het hoofd stuk waar zij voorkomen, zonder onder scheid voor nieuwe cn bestaande gebou wen. Reeds thans kan worden opgemerkt dat rle regeling van "de strafbedreigingen in de artt. 168171 hiermede verband houdt. Dc redactie van de artt. 168 en 171 sluit aan bij de gobods- en verbodsbepa lingen, die een reeks van voorschriften omvatten, die van' de artt. 169 en 170 slaat op zelfstandige gebods- en verbods bepalingen. Art. 169 heeft de voorschriften op het oog die steunen op de Woningwet en waar op derhalve de bij de Woningwet in han den gegeven straf kam worden gesteld, art. 170 dio, waarop deze niet kan worden ge steld en. waarbij men zich bepalen moet tot de straf die ingevolge de Gemeentewet kan worden bedreigd. Te voren werd te kennen gegeven dat de splitsing tusschen de artt. 6 en 7 sa menhing met de regeling der aansprake lijkheid. Die regeling is gegeven in art. 167; Waar het betreft de voorschriften die zich richten tegen verboden handelingen bij den bouw, zijn naast degenen voor wiens re kening de bouw geschiedt ook aansprake lijk gesteld degenen, die den bouw leiden en uitvoeren, de aannemer, de architekt en de werkbaas. Zij kunnen zich echter rechtvaardigen door te bewijzen, dat zij aan den toestand geen schuld hebben. Art. 167 laatste lid biet deze restric tie en waar zij nimmer kunnen worden verplicht tot wettelijk verboden handelin gen, kan van onbillijkheid geen sprake zijn. Naast den eigenaar en den erfpachter, opstalier cn vruchtgebruiker is, waar "het betreft dc bepalingen die verlangen, dat een gebouw ten allen tijde aan de eischen zal voldoen, ook aansprakelijk gesteld de gene, voor wiens rekening de bouw plaats had. Hij wordt van die aansprakelijkheid niet bevrijd, enkel door dat het gebouw in an dere honden overgaat, tenzij hij aantoont, d,at hij de noodigc verbeteringen heeft wil len aanbrengen, doch daartoe door den rechthebbende niet behoorlijk is in staat gesteld, of dat hij geen schuld had aan den toestand. Overigens sluit de aansprakelijkheid van jden een die van den ander niet uit, be halve die van den erfpachter, opstalleren vruchtgebruiker, die van den eigenaar lij dons den duur van het recht. Voor do voorschriften nopens behoorlij ke bewoning betreffende de inrichting van slaapplaatsen, het houden van bokken enz. nadal dit door B. en W. is verboden on daarvoor is gewaarschuwd cn "de vervul ling en besmetting met ongedierte, zijn aansprakelijk gesteld het hoofd van het ge zin of dc alleenwonende personen of do hoofdbewoner, zoowel als de verhuurder, doch deze laatste alleen zoover hij kon wolen dat liet vooischrifl zou worden overtreden. Nauwkeurig werd overwogen, welke per sonen voor do onderscheidene verboden toestanclen en handelingen aansprakelijk waren "te houden, doch niet in alle geval Ion was er reden de aansprakelijkheid bi zonder te regelen; zij is in de niet spe ciaal geregelde gevallen op de gewone wij zc op te maken uit de betrokken bepalin gen. Doch waar de aansprakelijkheid werd geregeld, kunnen geen andere personen dan de genoemde worden getroffen. Waar het woningen betreft moot niet al leen de eigendom, doch ook het gebruik worden getroffen ter zake van den verbo den toestand. Zoo is het den eigenaar verboden de woning in gebruik te geren of to laton ieder ander haar in gebruik le nemen of te hebben. Dit houden do artt. 10 en 98 in Andere gevallen, waarin het gebruik wordt getroffen, leveren do artt. 11, 12 jen 13 cn tot op zek'ore hoogte art. 121 over behoorlijke bewoning op, Dc artt. 11, 12 en 13 treffen hot gebruik op gelijke wijze als boven aangegevon. Art, 12 doet hol verbod van het in gebruik la'ton door den eigenaar en van het blijven gebruiken door den gebrui ker eerst vah kracht zijn na waarschu wing en na den daarbij geslelden termijn. Dit betreft het gebruik van een woning, waarvan het metselwerk voor het grootste gedeelte is vernieuwd, binnen twee maan den nadat de vercischtc vergunning is verleend. Art. 13 doel hot verbod niet alleen van het in gebruik laten en het blijven gebrui ken, doch ook van het in gebruik nemen, eveneens oeist van kracht zijn na waar schuwing en na den daarbij gesteklen ter mijn. Het betreft hier het gebruik van een woning, waarbij in de indeciing of bestem ming dor woonvertrekken een belangrijke verandering is gebracht, zonder dat. do daarvoor vcreisclite vergunning is ver kregen. Die waarschuwing was niet noodig inde gevallen van de artt. 10 en 98 en 11. Hier zijn de omstandigheden kenbaar genoog of niet zoozeer aan appreciatie onderhevig. In de mindere kenbaarheid ligt ook voorname lijk do reden van do bepaling dat de gebrui ker bij belangrijke verandering in de indce- ling of bestemming der woonvertrekken voor het in gebruik nemen moei zijn gewaar schuwd, terwijl aan het appreciatieve van dit geval en dat van de vernieuwing van hot metselwerk voor het grootste gedeel te, de waarschuwing tegen het in gebruik laten of houden te danken is. Art. 121, handelende over behoorlijke be woning, verbiedt het hoofd van het gezin, of heeft men te doen met een alleenwonend persoon, dezen, of heeft men to doen met meer personen, die men niet als een gezin kan beschouwen, den hoofdbewoner, de wo ning te bewonen, indien met betrekking tot deze niet is voldaan aan -do voorschriften nopens behoorlijke bewoning, die betrekking hebben op de slaapplaatsen, privaten en gootsteen en en de vervuiling en besmet ting mot ongedierte. Gelijk verbod geldt voor den eigenaar om haar te laten bewonen. Een cn ander geldt echter eerst na waarschuwing. Bij de strafbedreigingen is als belangrijk fundament gedacht de bepaling van art. 172. Deze construeert als zelfstandig strafbaar feit, het telkens lalen voorbij gaan van een dag, zonder dat aan de voorschriften wordt voldaan, of zonder dal een verboden toe stand wordt ongedaan gemaakt of verboden handelingen of werken worden gestaakt, echter niet dan nadat de aansprakelijke per soon drie maal door Burgemeester en Wet houders is gewaarschuwd. De boete'kan gering zijn en is gesteld op hoogstens fl.—Deze bepaling volgt do Woningwet, die, ingeval van verboden toestanden, voor opheffing vatbaar, een boe te per dag voorschrijft van f 5.en f 3. aitl. 40, 41 en 43. Liop thans een overtreding mol oen enke le, dikwijls nog onbelangrijke boete af, werd daardoor het prestige van het wettelijke voorschrift hoogst crnslig verzwakt, thans zal de verordening do effectieve kracht ver krijgen die haar toekomt, door de aanwinst van deze doeltreffende strafbedreiging naar het model van do Woningwet. Opgemerkt moet nog worden, dat de nl- gemecne gebods- en verbodsbepalingen van do artt. 6, 7, 36 en 97 de voldoening eischen aan ieder der in die artikelen genoemde voorschriften, en dat volgens, de stra'bepalingen van de artt. 168 en 171 de overtreding van ieder dier voorschriften een afzonderlijk strafbaar geval oplevert. Overigens levért ook volgens de artt. 169, 170 en 172 dé overtreding van ieder voor schrift, cisch, "beschikking, voorwaarde een afzonderlijk strafbaar geval op. In de algemceric gebods- cn verbodsbe palingen van do artt. 8 cn 10 cn in de straf bepalingen van de artt. 168 en 169, wordt een voorbehoud gemaakt met het oog op de Woningwet, Art. 5 der Woningwet geeft een zelfstan dige rechtstreoksclie verbodsbepaling sub a om te bouwen zonder vergunning, sub' 1) be treffende het in gebruik, geven of nemen van gebouwen. De bepaling van art. 5 sub a kan samon- loopen met die van,art. 8 der verordening, die van art. 5 sub b met die van art. 11. In beide gevallen geeft de bepaling van de verordening dan plaats aan die van do Woningwet. 1 Hei is verder do vraag welke uitlegging do jurisprudentie aan art. 37 dor Woning wet zal geven; in hooverro zij bepalingen in dit ontwerp voorkomende, zal beschou wen als behoorende tot een verordening krachtens art. 1 der Woningwet vastge steld, in hoeverre dus ook de straffen, bij art. 37 der Woningwet Ier beschikking van do Gemoorde gesteld, konden worden be dreigd. Gelijk vroeger reeds word aangestipt, is hel toch een feit, dat in de verordening voorschriften voorkomen, die mol het door do Woningwet beoogde doel weinig of niets te maken hebben, of die tot gebouwen in geen of slechts een verwijderde betrekking slaan. Als beginsel is aangenomen, waar moge lijk, als maximum tc stellen de slraffen in art. 37 dor Woningwei ter beschikking ge steld. Deze gevallen zijn verzameld in de aril. 168 en 169. Een voorbehoud is daar nu gemaakt voor dc gevallen, waarin de rech ter de straf bij art. 37 der Woningwet be doeld, niet van toepassing acht. Alsdan geldt de straf die de Gemeente volgens haar algemoene bevoegdheid krachtens arl. 161 der Gemeentewet kan stellen. In do artt. 170, 171 on 172 zijn dan bij een verzameld de gevallen, waarin de ont werper _zich bewust was, dat van art. 37 dor Woningwet in geen geval gebruik kon worden gemaakt. In. de 2de Afdeeling van het 2e Hoofd stuk worden aangetroffen bepalingen ten aanzien van de plaatsing van nieuw ojp te richten of le vernieuwen gebouwen ten op zichte van den openbaren weg en van el kander. Aan een goede regeling van deze stof is bizondere zorg besleed. Als eerste cisch, waaraan een gebouw moet voldoen, is gesteld, dal het ligt aan een behoorlijke straat. Hierbij worde herinnerd aan de vroeger vermelde beteekenis, die deze ve'ordening aan het begrip straal hecht art. 1 nl. van ruimte, bestemd tol Let daarlangs plaatsen van gebouwen, om erschillig of zij al of niet lot verkeersweg dient. Hel komt ons voor, dat het hier cn el ders overtuigend is gebleken, dat geen be hoorlijke toestand verzekerd is, dan wan neer' de straal eigendom van de Gemeen te is. De droevige toestand van de parti culiere straten in deze Gemeente is al le be kend. Doch hel komt ons ook voor, dal een be hoorlijke aanleg niet verzekerd is, wanneer zij door particulieren zelf geschiedt; endat deze voor hun rekening 'door de Gemeente moet geschieden. Indien voor iels, dan is de Gemeente voor den aanleg van openbare werken liet aangewezen lichaam. Alles toch geschiedt uit ééne hand, zij kan zor gen voor de noodige uniformiteit, zij kan het doen in het groot. De eisch. dat een nieuw opgericht of ver nieuwd gebouw moet liggen aan een 'door do Gemeente aangelegde Gemeenleslraal is een ciscli, gelijk alle andere eischen, waar aan een gebouw moot voldoen. Zij is ge steld in art. 16. Waar deze eisch in de verordening werd gesteld, werd genieend dat ook in deze ver ordening de voorwaarden moesten worden geregeld,waar op belanghebbenden kunnen gedaan krijgen^ dat de vereischte toestand wordt geboren, hoezeer deze bepalingen van administratievcn aard zijn. Deze regeling .is gegeven in artt. 17. .18 en 19. Belanghebbenden hebben den grond kos teloos en vrij over te dragen en de kosten van aanleg van verharding en dc noo dige kunstwerken, als riolecring cn open bare verlichting of in orde brengen van reeds aangelgde stralen Ie vergoeden. Dil wordt nader op onbekrompen wijze in art. 18 geregeld. Hoeft de Gemeente grond, waarop stra len zijn geprojecteerd, of bestaande slraten, aangekocht of onteigend evenwel na liet in werking treden der verordening dan moeten mede de kosten, dio daaraan ver bonden waren, worden vergoed. Do Gemeente toch erkent geen verplich ting, dio geprojecteerde of bestaande stra ten. aan le leggen, of in orde le brengen, of zc in onderhoud en beheer als openbare weg te nemen of zo voor het verkeer open te stellen of ,ook opengesteld le houden, voordat de kosten van aanleg of in orde brengen cn van verkrijging zijn vergoed (art. 17), De billijkheid hiervan springt in het oog, daar de aankoop of onteigening geschiedt om, waar conflicten zijn, de be langhebbenden le hulp te komen om oen goede straal te verkrijgen, waarvoor zij moeten zorgen. Iemand bijv. heeft terrein aan een gepro jecteerde straat, en wenscht daaraan te bouwen, doch heeft niet don eigendom van dio straat; de eigenaar van die straat wenscht aan zijn terrein nog niet te bou wen, of heeft misschien geen eigendom aan" dio straat; in elk geval wil hij niet op1 re delijke voorwaarden meewerken. Nu helpt de Gemeente dengene die wil bouwen, dooi de straat te onteigenen. Ten aanzien van haar eigen bouwterrein zal dc Gemeente voortgaan, gelijk thans ge schiedt, zich tot slraataanleg enz. le ver binden bij de uitgifte van grond. Deze ge vallen vallen onder art. 20. Word een belasting geheven voor den aanbouw volgens arl. 240j der Gemeente wet, dan werden de kosten van straten op die wijze verhaald, zoodal de bovenbedoel de regelen niet meer op hun plaats zouden zijn. Verlangt men de verhouding vast te stel len tusschen de voorschriften ter verorde ning, betreffende plaatsing van gebouwen ten opzichte van den openbaren weg en .van elkander en do artt. 27 en 28 der Wo ningwet, dan valt het volgende op tc mer ken. De bepalingen der verordening en art. 28 der Woningwol vormen één geheel. Art. 28 der Woningwet schrijft het opma ken van een uitbreidingsplan voor. Dat plan heeft lot doel leiddraad voor het Gemeen tebestuur te zijn bij bet doen der bepalin gen volgens art, 31 dor verordening, de be- paling nl. van plaats, breedte, lichting en rooilijnen en peil der straten en betreffende verharding en kunstwerken daarin, hetgeen zal geschieden als men wenscht le bou wen. Was die leiddraad er niet, dan zou men licht een verwarden en niet goed sa- menhangenden toestand verkrijgen, zoude eene bepaling de andere in den weg staan, en kondon de algemeene belangen niet vol doende tot hun recht komen. Boven werd reeds nader toegelicht het voorschrift, dat een gebouw moet liggen aan een behoorlijke straat, waaruit volgt dat niet gebouwd mag worden, zóólang die niet aanwezig is, waarin weder ligt opge sloten dat dc reeds bovengenoemde bepalin gen van art. 31 betreffende plaats, richting en rooilijnen en peil der stralen en verharding en kunstwerken daarin moe ien hebben plaats gehad. Art. 28 der Woningwet en de bepalin gen der verordening vormen zoo een vol ledige regeling. Nu geeft art. 27 der Woningwet aan de Gemeentebesturen de bevoegdheid, aanbel uitbreidingsplan een bouwverbod te verbin den. Het uitbreidingsplan bleef dan niet moer leiddraad voor het Gemeentebestuur, doch zou dwingende kracht eralngen. Gelijk uit bet bovenaangevoerde voort vloeit, is dit niet noodig, zoodat het niet gewenschl. is, van deze bevoegdheid, die bovendien veel omslag met zich mede brengt, gebruik ie maken. De Woningwet eischi in art. 3, dat ook eischen gesteld worden ten aanzien van be slaande gebouwen op eenige daargenoemde punten. Deze zijn opgenomen in Hoofdstuk III. gelijk die voor na de in werking tre ding der verordening nieuw op te richten en te vernieuwen gebouwen zijn opgeno men in Hoofdstuk II. Onder bestaande gebouwen zijn tc ver staan „bij het in werking Iredon der ver ordening bestaande gebouwen", dit is in de verordening overal uitdrukkelijk gecon stateerd. Word! een bij hel in werking Iroden der verordening bestaand gebouw daarna vernieuwd, dan val! het in Hoofdstuk II, dat geldl voor nieuw op Ie richten of te verniel'won gebouwen. Natuurlijk kan men ten aanzien van be staande gebouwen niet dezelfde eischen stellen als ten aanzien van nieuwe. Voor eerst zijn zij wellicht zonder strijd met eenige verordening zoo opgericht, dat zij niet voldoen aan dc nieuwe eischen, en dan zou elke eisch voor de gebouwen, die daaraan niet voldoen, een verandering mee brengen, die min of meer ingrijpend kan zijn. Mel dozo beide oogpunten is bij de re geling voor deze gebouwen rekening gehou den. Doch uit het bovenstaande vloeit voort, dat men onderscheid behoort te maken tus schen bestaande en bestaande woningen en dat men hoogere eischen kan stellen aan woningen, opgericht onder een behoorlijke bouwverordening dan aan andere. Nu bestaat sinds 1881 ecu verordening, dio tot grondslag heeft gediend voor de volgende van 1894 en 1898. Het kwam! voor, dat het niet aangaat voor deze ge bouwen niet meer te eischen dan voor de oudste bestaande gebouwen, welke eischen SCHIEDAM

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamsche Courant | 1905 | | pagina 9