Uit de Tweede Kamer.
D. Fogerty.
In, •w«t%jaBjfcaiei4 ïwnimfart do prijs van
lot vJcesdli dbor do overal gecousta toeixIo
vei-botormg' over lied, algemeen win do kwa
liteit., 'bij! gelijke goldtprijzem.
2. Do «lagers zouden vool last ondervin
den, moor personeel uoodig hebbou, wagon
on paard moetan houden on zoo op Imager
kosten komen.
Zeker zullen do slageys eenige lasten cn-
dhrvinclbn. Hbt is voor .'lion natuurlijk go-
livakkdijkor tlvuis to sladhten, dim ui eon
abattoir ond'er voortdurend toezicht. Elko
con t,i\>Ie zal steeds last meebrengen. Took
gewennen de slagers «r al zeer spoedig, aan
zich daarnaar te rinhtcai.. en hun zaken naar
den nieuwen toestand lte regelen.
Het voordeel 'hebben zij', dat door do
gpedkcawingspteanpdl van bet slachthuis
ham waar overal, ook buiten do Gemeente,
zonder verdere fonnailitei'tooi' wordt aango-
uoinen.
Meer personeel blijkt dé slager in don
regel niet- noodig te hébben, daar aan de
siaditilutizen menschen rij®, die zich be
lasten mot do versefaffiendb werkzaamheden
voor do vonsoliillonde slagers, zoodat door do
concentratie juist besparing van arbeid
wordt verikrogen ou er minder peiy.oncel
noodig is dan wanneer iedtore singer rules
door eigen pesevneel moest latou verrichten.
Ook zij» er gewoonlijk meusdhen, Aio zich
tegen matige vergoeding met, -hot vleescli-
vervocr belasten, zoodia t niet ieder dager
paard on wage'1 behoeft te bezitten.
3. De nu bestaande slachtpiaatsan zullen
veel' du waarde verminderen.
Waar geconstateerd, moest worden dat
de toestand d«r slachtplaatsen in deze Ge
meente over het algemeen treurig is, is dit
bezwaar in liet algemeen hiér niet van
krfacdit.
Integendeel welk een verbetering voor
den slager dat. hiji verlost w<*rd!t van dien
ellendigen toestand!
iZeksr, voor 'hen die behoorlijke ingerich
te slachtplaatsen hebben, is het werkelijk
een bezwaar. De gemaakte kosten van in
richting hebben voor hot vervolg ais zoo
danig geen .nut moer. Maar ook voor hen is
hot een voordeel, dat zijl verlost worden van
al die onaangenaamheden1, nadeelen en laat
van een slachtplaats bij do woning. Allicht
kunnen de goede slachtplaatsen ook een
andere nuttige bestemming vindon. En
zoover het bezwaar blijft goddon, is daar
aan niets to d'oen en zullen de slagers sich,
vooraoover zij dien niet toejuichen, aan
dien maatregel in hot algemeen belang moe
ten onderwerpen.
Allerwege heeft zich hot verschijnsel voor
gedaan, dat dé slagers vóór de oprichting
Van een openbaar slachthuis dhar zeecr togen
gekant zijn. Doch is hot éénmaal opgericht,
dan maakt dit over het algemeen plaats
voor ingenomenheid
Eén der leden van onze Commissie heeft
rich. daarvan persoonlijk overtuigd en heeft
in een plaats waar een abattoir is geves-
tigd, gejsproken met één dér gróótst© sla
gers, indertijd' tevens groot tegenstander
v'au de oprichting, die nu verklaard© het
slachthuis niet gaarne meer te willen
missen.
Eu hot is ook volstrekt niet vreemd,
dat do slagers, wanneer zij éénmaal een
goeden toestand hebben leerai kennen, oio
■hun ook in ruime mate -adios aanbiedt, walt
zij' kunnen wenscbeu, ui et meer terug ver
langen naar den gebrekkigen. oudten toe
stand. En men ïezs de rapporten Van het
onderzoek der slachterijten: in deze Gemeen
te of een andere, .héb is overal hetzelfde,
één roep over den ongelukkige» toestand.
Tegen, dien toestand zullen toch nood
zakelijk maatregel'cm moeten, worden ge
nomen. Die maatregélbn zouden velan zwaar
treffen. Wordt dan liater een openbaar
elacMhuiis opgericht en daar dit een
eisch des "tijds is aal liet na korter of langer
tijid er toch komen dan zullen die maat
regelen Voor hot vesrvokr nutteloos zijn..
Op al deze gronden, stollen wijf Uwen
Raad na erusrigé ovmveging voor, vorder
gevolg te géven aisyn het -besluit zijner ver
gadering van 6 November 1894 (Haudo-
'lingon blz. 5-13, 656, 661;. 671 on 672) tot
oprichting van een openbaar slachthuis en
to bestuiten dat zal' word'en ovemgégaan. tob
oprichting van een openbaar sladlitihuis op
hot tonrrini geüogem langs dé Voorhaven,
naast de Kaarrenifabnietk aan don weg naar
do fabriek van de firma. Smulden; Co.
den, maakte de trotsche, onafhankelijke Fo
gerty een veelvuldig gebruik van haar uit-
noodigirig en kwam zoo vroeg mogelijk
thuis. En toen Annie dit opmerkte, stelde
zij het uur van het avondeten hoe langer
hoe vroeger om hem tegemoet te komen.
Zij zaten aan zulk een gezellig avondbo
terhammetje op den avond, toen de heer
White en juffrouw Webster terugkwamen,
om kennis te maken met Fogerty. Deze
had juist met voor hem ongewone open
hartigheid gesproken over zijn zaken, toen
zij aankwamen. Hun verschijnen was voor
hem het toeken om zijn oude, zwijgende,
wantrouwende houding aan te nemen. Hij
beantwoordde de tot hem gerichte vragen
zoo kort mogelijk.
Annie vond het akelig, dat hij zoo'n on-
gunstigen indruk op de bezoekers moest
inaken. Toen ze weg waren, beknorde zij
Fogerty over zijn onvriendelijkheid.
„Och kom," zei deze, „maak mrj maar
niets wijs. Waar komen die lui voor? Zü
moeten iets van u hebben. Ze hebben er
wat mee voor. Ik ga uit."
Buiten sprak Viola tot haar minnaar:
„Hoe vreeseiijk is het toch voor kinderen,
om in zoo'n omgeving op te groeien. Als
hij niet zoo iets wantrouwends in zijn blik
had, zou het wel een aardig jongetje
zijn. Zouden we niet iets voor hem kunnen
doen? Als we hem eens naar buiten zon
den
„Dat is de eenige redding voor die straat
jongens," antwoordde Archbold ernstig.
„Het is hun lichamelijke, zoowel als hun
geestelijke wedergeboorte. Ik zal zien, of
ik er niet wat op kan vinden."
Een ouderwetsch weekje. Scherpe en vin
nige debatten met eene dreigende maar
gelukkig overgedreven crisis tot slot; mijn
liefje wat wilt Gij nog meer.
Maar, laten wij zooveel mogelijk geregeld
vertollen ,wal er gebeurd is.
Onze veronderstelling, verleden week ge
uit, dat het den heer Schaper gepasseerden
Vrijdag slechts te doen was om den „.mid
dag vol te praten", en de beurt van zijn
vriend Troelstra, die genoemden dag niet
aanwezig kon zijn, open te houden, werd
bewaarheid. Toen de heer Schaper Dins
dag 1.1. uitgenoodigd werd, om zijne rede
voort fe zetten, zag hij van het woord af,
„aangezien zijn partijgenoot Troelst.ra, die
zich had voorbereid oni do quacstie van dit
personeel meer in bijzonderheden te behan
delen," weer tegenwoordig was.
Genoemde partijgenoot kwam echter niet
dadelijk aan het woord. Eerst de heer Goe
man Borgesius, en toen de heer Bos.
Als Borgesius spreekt, heeft hij altijd hot
oor der Kamer, nu meer dan ooit, nu zijn
gedwongen onthouding hij de discussie over
de formatie van het Kabinet zijnen tegen
standers aanleiding gaf, hem den bijnaam
van den zwijger toe te kennen. En al is
zijne wijze van spreken absoluut niet in
overeenstemming met de strenge wetten der
welsprekendheid, hij heeft iets boeiends door
toon en voordracht, iets boeiends, dat door
het nooit geheel overwonnen Groninger dia
lect, eer versterkt dan verzwakt wordt.
De heer Borgesius wees er op, dat de
vraag, of er voor het spoorwegpersoneel
wat moet worden gedaan, geheel h'eheerseht
wordt door hetgeen in 1903 bij de Stakings-
welten is voorgevallentoen toch, is hun
het stakingsrecht ontnomen, onder belofte
er iets anders voor in de plaats te geven.
Zoowel de Kamer als de Regeering hebben
eene moreele verplichting tegenover het
spoorwegeprsoneel op zich genomen, toen
bij den bekenden algemeenen maatregel van
bestuur, sommige zaken, waarop bijzonder
was aangedragen, in beginsel werden gere
geld.
Die algemeene maatregel van bestuur,
door de sociaal-democraten „de lijmstok"
voor de liberalen" gedoopt, heeft echter
niet alleen der liberalen verzet tegen de
stakingswetten opgelost, maar hier stonden
Mees en Heemskerk hand in hand naast
elkander.
En wat, vroeg de heer Borgesius zich
af, is er nu gedaan, sinds dien, om de toe
zegging door Kamer en Regeering gedaan,
ook werkelijk in vervulling te brengen.
En dan is het antwooid: bitter weinig.
In dat opzicht zijn de katholiek Janssen,
de anti-revolutionair Talma, de socialisten,
het personeel, de commissie van enquête
en 'de heer Borgesius éénstemmig. Maai
de laatste vond, dat de Minister niet wel
deed, om de afdoende verbetering te ver
schuiven naar de Staatsexploitatie, er als
het ware op wijzende, hoeveel de naasting
duurder zal worden, als wij betere arbeids
voorwaarden voor het spoorwegpersoneel
zullen hebben vastgesteld.
Neen, zeide de heer Borgesius, terecht:
„Juist de waarschijnlijkheid, dat de Staat
in de toekomst zelf de kosten zal hebben
te betalen voor de maatregelen, die aan
de spoorwegbesturen worden opgelegd, moet
veeleer een reden te meer zijn, om met
volle genistheid de noodige maatregelen te
II.
In de dagen van haar eenzaamheid tracht
te Annie zich te troosten met Miss Web
ster's woorden
„Denk eens aan, wat hij het daar goed
zal hebben in een groot, ruim, luchtig huis.
En hij zal er van alles leeren: ploegen en
maaien. En hij zal naar school gaan. Kom,
kom, vrouwtjelief, huil er nu niet meer
om, maar denk dat het voor zijn best is."
„Ik wil niemand in den weg staan," had
Annie eenvoudig geantwoord. „Maar ik heb
veel gezien, en altijd opgemerkt, dat zij,
die iemand hadden om lief te hebben, het
ver brachten. Maar misschien heeft u gelijk.
En ik heb geen recht op hem."
Zoo werd Fogerty tengevolge der filan
tropie onttrokken aan den invloed van de
eenige liefde die hij ooit had gekend, en
Annie verloor het gezelschap, dat haar le
ven had opgefleurd. Toen een van Foger-
ty's vriendjes de kamer wilde huren, wei
gerde zij kortaf. Zij wilde geen kostgangers
meer hebben. Zij voelde zich heel eenzaam
en miste het grappige ventje voortdurend.
Alleen Miss Webster's gezegde, dat hij
zich gelukkig zou voelen, hield haar nog
wat op de been.
Fogerty was vertrokken met een gemengd
gevoel van oproer en verwachting. Eerst
was hij heel wantrouwend geweest, maar
later werd hij nieuwsgierig. Hel afscheid
van Annie had hem. veel gekost
„Ik wilde dat u kon schrijven," had hij
gezegd. „Maar Miss Webster zal mij ver
tellen hoe het u gaat. Huil maar niet"
provoceoren. Men zal dan niet kunnen ver
wijten aan de Regeering, dat zo het bekende
spreekwoord in toepassing gebracht hoeft.
Het is gemakkelijk, riemen snijden van een
andermans leer!
In zooverre de redevoering van den heer
Borgesius, kon uitgelegd worden, als eene
bekentenis: Indien wij en anderen in 1903
hadden kunnen gissen, dat er zoo weinig
van de toegezegde verbetering tot stand
zou gekomen zijn, wellicht ware onze hou
ding tegenover de stakingswetten eene an
dere geweest," wekte zij in hooge mate de
toorn van den heer Lobman.
Deze voer heftig uit. Hy noemde dezen
strijd oneerlijk en unfair. De vorige Regee
ring had nooit beloofd eene regeling te.
treffen, waardoor alle spoorwegbeambten
tevreden zouden zijn. En om na afloop,
nu er niet meer aan de staking gedacht
wordt, te zeggen: Wij werden hij den neus
genomen, gaal heelemaal niet op, dan had
men maar niet mee moeten stemmen vóór
de wetten.
Dit werd alles in uiterst scherpen toon
gezegd. De kaïnerveteranen vonden, dat.de
oude hartstochtelijke Lohman weer eens
voor den dag was gekomen, en men ver
baasde zich wel eenigszins, dat de heer
Talma het nog noodig vond, daarbij de
tweede partij te zingen. Sinds de schild
knaap Talma zijn ridder zag vertrekken naar
het land van Floris en Blancefloer, schynt
hij zijne dienst aan den paladijn Lohman
te willen bewyzen.
Deze schildknaap vergeet echter, dat, wat
den grijzen Lohman met zijnen staat van
dienst als rechtmatige bevoegdheid wordt
toegekend, den jeugdigen Talma niet past.
Daarenboven was de heftige toon van
Lohman echt, maar- wat wy zouden willen
noemen, „het jubelend sarcasme" van don
heer Talma zoo onecht mogelijk. Zijn bjj-
zondcfr hooge toon deed ook nu weder de
Kamer lang niet aangenaam aan. En den heer
Talma te hooren verklaren, dat hy zich
nog zou kunnen begrijpen, dat Mr. Bor
gesius iets zou hebben gezegd, ais hij geen
jurist was, is in den mond van hom den
niet-jurist, eenvoudig belachelijk.
Maai* .prn met den dichter te spreken:
Hij zou er zijn loon wel voor krijgen.
Want Mr. Borgesius is niet de man om
zoo iets maar op zich te laten zitten. En
zoo hoorde Donderdag de Kamer hem in
zijne volle kracht, en kregen zijne beide
aantijgers ongemakkelijk hunne portie.
Mr. Goeman Borgesius moge dan in de
oogen van den theoloog-Talma geen jurist
wezen, de heer Talma heeft onderwonden,
aan den lijve ondervonden, dat men zonder
welgepunte wapenen, wijs doet, niet met
den afgevaardigde van Enkhuizen in het
krijt te treden.
Wie geeft, zoo riep de heer Borgesius
den heeren Lohman en Talma toe, u het
recht mijne bedoelingen verdacht to ma
ken, en te zeggen, dat ik hetgeen men van
beloften aan het spoorwegpersoneel onver
vuld Het, tot politieke winst wil maken?
Hij wees er op, met tal van aanhalingen
uit de redevoeringen van de heeren Jan
sen en Talma (en dat sloeg geducht in)
dat deze zich oneindig scherper dan hij zelf
over deze zaak hadden uitgelaten; dat hij
dezen Minister van Waterstaat zijnen par
tijgenoot, heel wat forscher had aangepakt
dan diens voorganger, kortom, hij bewees,
dat de verwijten lot hem in deze gericht,
geheel onverdiend waren.
En hij verklaarde, dat hij het noodig
vond .zoo uitvoerig over deze zaak te spre
ken, omdat Lohman's woord zoo groot gezag
in de Kamer had, al had deze de laat
ste vier jaar een beetje vijeemd
gedaan, en de heer Talma kreeg onder
groote instemming het welverdiend verwijt,
dat zijn steeds hoogen toon het nu juist
niet gemakkelijk maakte met hom te debat-
teeren.
De rede van den heer Borgesius was een
groot succes. Hij voor zichzelf had de sa-
Do laatste woorden kwamen er heel ha
perend uit.
Nu was het Juli, en Fogerty's nieuws
gierigheid was meer dan bevredigd. Hij ken
de het buitenleven, maar het beviel hem
niet. Het was werken van den vroegen
ochtend tot don laten avond, met een korte
verpoozing door do ongezellige maaltijden,
waarbij hij haast niet durfde opkijken, uit
angst voor de oogen van de onvriendelijke
boerin. Hij miste den omgang met zijn
vriendjes en vond in T geheel geen scha
deloosstelling hij de hard-werkende, zwij
gende, onhartelijke menschen hij wie hy
terecht gekomen was.
Hij schreef aan niemand. Annie kon de
teokens, die hij met moeite kon zetten, toch
niet lezen, en don heer White en Miss Web
ster beschouwde hij nu als zijn vijanden.
Toen hij eens een wagen vol appels zag,
werd het hem te machtig. Zijn verlangen
naar Annie en zijn gezellig kamertje nam
toe, en toen hij kort daarna een trein langs
zag stoomen, was zijn besluit genomen. Den
volgenden morgen hoorde de boerin, toen
zij hem wekte, geen antwoord op haar roep
stem. Zij ging naar zijn kamertje en zag,
dat zijn bed niet gebruikt was. Zij haastte
zich naai- heneden. Op de keukentafel lag
een briefje. Het was een wonderlijk geschrift,
dat de inrichtingen, waar Fogerty zyn op
leiding had genoten, geen eer aandeed, „ik
heli het ijeron geit uit de bruine trekpod
genoome en een stuk b'root het geit zei
gestuurt worden a9 ik tuis ben het broot
gav u mij nooid genoech te oeten dat
houw ik.
lisfac.tie, dat de heer Lobman verklaarde
geen enkel oogenblik aan de goede trouw
van zijn collega te hebben getwijfeld, en de
heer Talma bood zijne verontschuldigingen
aan, als er iets in zijne rede geweest was,
wat tegen andere Kamerleden boter gezwe
gen ware geweest.
Zou de laatste zich misschien verbeeld
hebben, dat de ter Ikn-gcsius, omdat hij
zwijgt, waar zwijgen gebiedend noodzake
lijk is, hij verzuimen zou te spreken, waar
hij spreken kan en moet?
Do groote stiyd tusschen de heeren Bos
en Lohman gevoerd over groepsvertegen-
woordiging of vakvereeniging, kwam meer
op practised terrein, toen de heer Lohman
verklaarde, ook daarom tegen do vakver
eeniging van het spoorwegpersoneel te we
zen, omdat die in 1903 de spoorwegstaking
heeft uitgelokt, en daardoor getoond heeft,
het particuliere belang boven het algemee
ne te stellen.
Hier kwam dus de conservatieve aap uit
de mouw; de heer Lohman beschouwt de
groepsver tegen woord iging als een heel wat
minder gevaarlijk instrument, dan de vak
vereeniging, als van' boven af georganiseerd.
Nu zijn wij hel geheel eens met den heer
Lohman, dat de spoorwegstaking van 1903
een alleronverantwoordelijkst bedrijf is ge
weest, al zijn wy voor de tal van verzach-
lende omstandigheden voor de bedrijvers
daarvan alles behalve blind. Maar, zoo vra
gen wij met den heer Bos: Geeft de onder
drukking van do vakvereeniging van het
spoorwegpersoneel mcorofraindnr kans
op do herhaling van een dergelijk feit.
Wij zeggen het den heer Bos na: meer.
Want juist door de vakvereeniging te onder
drukken, maakt ge ze revolutionair, onge
rekend nog het feit, dat krachtige individua
liteiten, en die hebben wy bij hot spoor
bedrijf noodig, nimmer bevrediging zullen
vindon in de van boven af geregelde groeps-
vertegenwoordiging, die ons meer in het
leven schynt geroepen om billijke klacht
te weren, dan ze tot de kennis der directie
te brengen.
Heeft niet de heer Talma zelf zich er
over beklaagd, dat een beambte bij de
Staatsspoorwegen tot zyne minderen over
de groo p s ver te g e 11 woord iging had gezegd:
Nu moet je je maar druk daarmee afgeven,
des te eerder ga je er uit 1"
Wij kunnen onmogelijk alle sprekers in
hunne wonschen en wenschjes opnoemen
of yolgeu, maar willen toch een enkel
woord zeggen over do groote rede van den
hoer Troclstra, of voor hem eigenlijk geen
groote rede; ze duurde maar drie uur.
Hij verheugde er zich over, dat tal van
Kamerleden aan den toestand van het per
soneel, hunne aandacht hadden gewijd. „Wij
gaan vooruit", riep hij, herinnerende aan
het woord in 1891 door den toenmaligon
ultra-ultra-conservatieven minister Havelaar
gesproken„De verhouding van het
spoorwegpersoneel tot de direc-
i n, is eene zaak, die do R e g e er i n g
niets aangaat
Dat hy die gunstige ommekeer op het
credit der S. D. A. P. boekte, die steeds
voor de belangen van het spoorwegperso
neel opkwam, was natuurlijk.
Maar, en liier.» komt de afkeuring voor
alles wat de burgerlijke partijen doen voor
den dag, die onthouding van 15 jaar gele
den, is eigenlijk nog frisscher dan de Re-
geeringszorg van thans, omdat de grondslag
van beide dezelfde' isde onwil van de heer-
schende klasse om den arbeiders hun volle
recht te geveu.
Ja, die van deze stelling uitgaat, zou
logischerwijze eigenlijk zijne rede wel bin
nen kunnen houden, ware hel niet, dat de
sociaaldemocraten niet spreken tot de Re
geering of Kamer, maai- over hare hoof
den heen tot het volk'.
Van dat volk zal het bestuur van de
spoorwegvereeniging met den heer Oude-
Zij vonden Fogerty niet. Ily was niet
naar het station geloopen, om vandaar per
trein naar New-York te vertrekken, maar
was dwars door het land gegaan. Hij had
zich in hooibergen verborgen, en had bij
boerderijen gebedeld, tot hij op een groolen
afstand van het dorp was. Toen had hij
zich in een goederenwagen verborgen, waar
hij zich diep ongelukkig voelde. Hij was
angstig en zenuwachtig, niet langer de moe
dige krantenjongen; toen men hem' er vond
riep hij:
„Stuur my niet terug! Laat mij in een
goederenwagen naar New-York meerijden!"
De menschen hadden medelijden met hem,
en brachten zooveel geld bij elkaar, dat hij
een kaartje naar de hoofdstad kon nemen.
III.
Hol was avond, toen Fogerty in New-York
aankwam. Zijn hart klopte hevig; blijdschap
en vrees bewogen het om beurten. Hij was
weer terug in de drukte, het gewoel, do
menschenmenigte. Dat was al een heerlijk
gevoel. Maar Annie'was geen familie
van hem. Zij kon een anderen kostganger
genomen hebben, zyn kamertje, donker, be
nauwd mot de appel- en bananengeuren
kon door een ander in gebruik zijn geno
men.
Hij liep, zoo hard hij kon, naar de Wa
terstraal. Hij zag geen licht voor Annie's
venster; wat oen ang^t stond hij toen uit.
De moed, dien hij voelde, toen hij weer
te midden van de oude, welbekende omge
ving was, ontzonk hem. Als zy eens dood
wasH| voelde zich ellendig bij die god ach-
geest vooraan op de tribune, dan ook met
het grootste welbehagen naar Mr's^TroelsIra
rede te luisteren.
Do Kamioulcdion wazen elkaar dón vree-
seLijlkön maint Van 1903, en wellicht waren
voBon verbaasd: in. plaats van eoue soort
Jack den Reuzendbod'e.r, c®il tenger jeng
man te zien met schrander alhoewel ^oedr-
lïjjk mtaidtói.
'Maar wij' zmidlen don heer Trosktm uit
hét oog verkiezen, die vardor 'beweerd'!
Al dtegieneiu. die nu in do Ranter van umc-
niimg aijlui, dht dto IbeWton aan hot spoor-
wegipersoneeL niet zijn Vervuld) zullen due
van nu aif aiam moot moéten werken om de
Stakingswot-tenj in 'to t'rekken.
Deze a-edeuerüri'ii'g lijkt ons* golioel vateli.
Want, al is'hét waar, dat in 1903 op dat
bepaaildo oogen blik van gisting (dé liberale
oppositite tegen die wetten heeft altijd niiu-
dter liiami' ii li'lu oud: d'au wel het t ij;d.s b i p
van i n tïiou.ii ug gegolden) do heloft'o
van veirbcteiungen van de toestanden hij het
spoo-rwcgpörsoneaï de. aanneming dter wet
ten heeift Vongemaikikolijikt, er is geen één
di'bcraai, die dén 'Spoorwegbea.mht.cn liet,
stakingsrecht wil teruggeven.
En dali niet omdat wij tegen het recht
van staking zijn; aan wié anders dan aan
dh liberalen hebben de arbeiders diat ïoolifc
te danken1
Maar omdat wij, hdt algemeen belang
steLléndb hoven het parftienlliorc, van mee-
ming zijn, dat eene spoorwegstaking zulk
eon© ramp is voor do nationale welvaart,
ctet in dit bedriijlf dén. artaid'er op a. ndoro
wijke het opkomen voor zijn. rechten moet
worden gewaarborgd. Temeer omdat het
niet aangaat in bopaaBöo bedrijven door
toeVaSigé oanstanddglhedten dén arbeider eon
stakingsrecht to gcvon, dht van veel 3a-
gitijjpou.dflr betookeiMS is d'an d'e wet be-
dbelt. Het dbak;iïigsvö«ht voor den spoorweg-
arbeidte is het röciht Van teven on dood
oveir dé nationale woöMnairt, zooals het sta
kingsrecht voor do arbeidém aan de duin
waterleiding hdt recht zou wezen van leven
en dood over dé medébrngors.
In ddrgelÜjiko bedrijven heb stakingsrecht
toe te Staan;, zou gelijk staan met da
opperheerschappij in oeno gemeenschap 'in
'haoidorü te tgevan va,n oone bepaalde cate
gorie van «lilxndérs, en diat is te nuH om I03
te loopen.
Over de knuge 'lijst van weuschen van den
heen" Troeilstra. zwijgen wij) maar als bij
er op wijjst, dat:, er bij, d© epoorwegmant-
schappij'en dliwMIjlk te zién is eon jacht op
dé socialistische vaikvoreemigiirg, cla.11 ver-
•ktoeii wij ons dlaarteger, en dian op orfk
nog andere gronden dan 'hij:
Niét door vervolging bestrijdt men liet.
sooiaiismei, maar dóór billijke grieven weg
te' 00111011, al. walt mirt hoeft 011 tevreden
te zij-n, is voor dé sooiafotische Icid'piV ge
makkelijke buit.
Minister Kiiaiup was in, zij,u© antwoorden
zeer voorzichtig en g&iieseirvcerd. AQ wekte
dat hij de véle sprekers teleurstellingwij
waawleeran diat in hem. Ilij doet, wat
'hij bol o of tj, en dlaaronv belooft, hij niet
voel. Dat «r beteriei regeling der Zondags
rust zal' fkomen, eerdér dan Minister Ovens
wijdte, veahemgt ons, dab hij! waarborgen
zal' geven tegen ongareehtviaardigd, niet op
verzoek gégovöu een-vol ontslag, maakt de
rechtspositie beter, maar -maar Mi*
uister Knaius voteillt zelf wed, en da)t blijkt
uiit alles, dat hlij|vonde cu afdoend© verbete
ring niet 'kaïui konven zonder staatsexploi
tatie.
En zoolang do maaltschappijen, zutlen' zeg
gen Wij zijn finamaieel niet bij' macht© te
dloon voor (het pensontel, wat Gij' Regeer,ing
verlangt; naast ons dlus, on de Staat geen
trek in. naasten heeft, walt dian
Hét wetje tot JnjdoTling vta liet nieuw
Department!, dat in zijn. oorspronkéSijhon
vorm zoovced Veavefe 'bij db hoeren Talma
en bfolons had gevonden, ging, daar do Ro
te. Hij leunde tegen den muur aan. Toen
haalde hij diep adem en ging naar boven.
Er scheen geen licht door de reet van
haar deur. Hij raapte al zijn moed bijeen,
om' te kloppen, en goddank, hij hoorde An
nie „binnen" roepen. Hij wou de deur open
trekken, maar die werd al van binnen af
opengeduwd.
Daar stond Annie. Een ondeelbaar oogen
blik stond zij hem aan te kijken.
„Denny, Denny, mijn jongen!" riep zij
daarna uil.
Voor het eerst, voor zoover hij het zich
herinneren kon, werd Fogerty omhelsd en
gekust. Toen dacht Annie op eens aan zijn
eigenaardigheden.
„Ik had Fogerty moeten zeggen", zei zij-
Fogerty schraapte zijn keel.
„Woont er iemand anders in mijn ka
mer?" vroeg hij met een poging om lucht
hartig te schijnen. Toen begon hij plotseling
te schreien, met zijn gezicht, op haar arm.
„Ik hen wel een rare jongen", snikte hij,
„maar laten ze mij niet meer terugsturen."
„Je mag hier blijven", antwoordde Annie,
verrukt over het blijk van zijn liefde. „En
dan zullen wij eens zien, of zc jc weer weg
duiven sturen, Denny, mijn jongen, als ik
dan geen Fogerty hoef te zeggen." 4
„Ik vind 't prettig, als n Denny zegt,''
zei Fogerty een b'eelje beschaamd. Toen
trachtte hij weer een man te worden, wat
hij op 't oogenblik zoo weinig was en sprak:
„maar den eerstan don hesten jongen, die
't probeert mij zoo te noemen, zal ik op
zijn gezicht geven!"