Uit de Tweede Kamer. D. Fogerty. In, •w«t%jaBjfcaiei4 ïwnimfart do prijs van lot vJcesdli dbor do overal gecousta toeixIo vei-botormg' over lied, algemeen win do kwa liteit., 'bij! gelijke goldtprijzem. 2. Do «lagers zouden vool last ondervin den, moor personeel uoodig hebbou, wagon on paard moetan houden on zoo op Imager kosten komen. Zeker zullen do slageys eenige lasten cn- dhrvinclbn. Hbt is voor .'lion natuurlijk go- livakkdijkor tlvuis to sladhten, dim ui eon abattoir ond'er voortdurend toezicht. Elko con t,i\>Ie zal steeds last meebrengen. Took gewennen de slagers «r al zeer spoedig, aan zich daarnaar te rinhtcai.. en hun zaken naar den nieuwen toestand lte regelen. Het voordeel 'hebben zij', dat door do gpedkcawingspteanpdl van bet slachthuis ham waar overal, ook buiten do Gemeente, zonder verdere fonnailitei'tooi' wordt aango- uoinen. Meer personeel blijkt dé slager in don regel niet- noodig te hébben, daar aan de siaditilutizen menschen rij®, die zich be lasten mot do versefaffiendb werkzaamheden voor do vonsoliillonde slagers, zoodat door do concentratie juist besparing van arbeid wordt verikrogen ou er minder peiy.oncel noodig is dan wanneer iedtore singer rules door eigen pesevneel moest latou verrichten. Ook zij» er gewoonlijk meusdhen, Aio zich tegen matige vergoeding met, -hot vleescli- vervocr belasten, zoodia t niet ieder dager paard on wage'1 behoeft te bezitten. 3. De nu bestaande slachtpiaatsan zullen veel' du waarde verminderen. Waar geconstateerd, moest worden dat de toestand d«r slachtplaatsen in deze Ge meente over het algemeen treurig is, is dit bezwaar in liet algemeen hiér niet van krfacdit. Integendeel welk een verbetering voor den slager dat. hiji verlost w<*rd!t van dien ellendigen toestand! iZeksr, voor 'hen die behoorlijke ingerich te slachtplaatsen hebben, is het werkelijk een bezwaar. De gemaakte kosten van in richting hebben voor hot vervolg ais zoo danig geen .nut moer. Maar ook voor hen is hot een voordeel, dat zijl verlost worden van al die onaangenaamheden1, nadeelen en laat van een slachtplaats bij do woning. Allicht kunnen de goede slachtplaatsen ook een andere nuttige bestemming vindon. En zoover het bezwaar blijft goddon, is daar aan niets to d'oen en zullen de slagers sich, vooraoover zij dien niet toejuichen, aan dien maatregel in hot algemeen belang moe ten onderwerpen. Allerwege heeft zich hot verschijnsel voor gedaan, dat dé slagers vóór de oprichting Van een openbaar slachthuis dhar zeecr togen gekant zijn. Doch is hot éénmaal opgericht, dan maakt dit over het algemeen plaats voor ingenomenheid Eén der leden van onze Commissie heeft rich. daarvan persoonlijk overtuigd en heeft in een plaats waar een abattoir is geves- tigd, gejsproken met één dér gróótst© sla gers, indertijd' tevens groot tegenstander v'au de oprichting, die nu verklaard© het slachthuis niet gaarne meer te willen missen. Eu hot is ook volstrekt niet vreemd, dat do slagers, wanneer zij éénmaal een goeden toestand hebben leerai kennen, oio ■hun ook in ruime mate -adios aanbiedt, walt zij' kunnen wenscbeu, ui et meer terug ver langen naar den gebrekkigen. oudten toe stand. En men ïezs de rapporten Van het onderzoek der slachterijten: in deze Gemeen te of een andere, .héb is overal hetzelfde, één roep over den ongelukkige» toestand. Tegen, dien toestand zullen toch nood zakelijk maatregel'cm moeten, worden ge nomen. Die maatregélbn zouden velan zwaar treffen. Wordt dan liater een openbaar elacMhuiis opgericht en daar dit een eisch des "tijds is aal liet na korter of langer tijid er toch komen dan zullen die maat regelen Voor hot vesrvokr nutteloos zijn.. Op al deze gronden, stollen wijf Uwen Raad na erusrigé ovmveging voor, vorder gevolg te géven aisyn het -besluit zijner ver gadering van 6 November 1894 (Haudo- 'lingon blz. 5-13, 656, 661;. 671 on 672) tot oprichting van een openbaar slachthuis en to bestuiten dat zal' word'en ovemgégaan. tob oprichting van een openbaar sladlitihuis op hot tonrrini geüogem langs dé Voorhaven, naast de Kaarrenifabnietk aan don weg naar do fabriek van de firma. Smulden; Co. den, maakte de trotsche, onafhankelijke Fo gerty een veelvuldig gebruik van haar uit- noodigirig en kwam zoo vroeg mogelijk thuis. En toen Annie dit opmerkte, stelde zij het uur van het avondeten hoe langer hoe vroeger om hem tegemoet te komen. Zij zaten aan zulk een gezellig avondbo terhammetje op den avond, toen de heer White en juffrouw Webster terugkwamen, om kennis te maken met Fogerty. Deze had juist met voor hem ongewone open hartigheid gesproken over zijn zaken, toen zij aankwamen. Hun verschijnen was voor hem het toeken om zijn oude, zwijgende, wantrouwende houding aan te nemen. Hij beantwoordde de tot hem gerichte vragen zoo kort mogelijk. Annie vond het akelig, dat hij zoo'n on- gunstigen indruk op de bezoekers moest inaken. Toen ze weg waren, beknorde zij Fogerty over zijn onvriendelijkheid. „Och kom," zei deze, „maak mrj maar niets wijs. Waar komen die lui voor? Zü moeten iets van u hebben. Ze hebben er wat mee voor. Ik ga uit." Buiten sprak Viola tot haar minnaar: „Hoe vreeseiijk is het toch voor kinderen, om in zoo'n omgeving op te groeien. Als hij niet zoo iets wantrouwends in zijn blik had, zou het wel een aardig jongetje zijn. Zouden we niet iets voor hem kunnen doen? Als we hem eens naar buiten zon den „Dat is de eenige redding voor die straat jongens," antwoordde Archbold ernstig. „Het is hun lichamelijke, zoowel als hun geestelijke wedergeboorte. Ik zal zien, of ik er niet wat op kan vinden." Een ouderwetsch weekje. Scherpe en vin nige debatten met eene dreigende maar gelukkig overgedreven crisis tot slot; mijn liefje wat wilt Gij nog meer. Maar, laten wij zooveel mogelijk geregeld vertollen ,wal er gebeurd is. Onze veronderstelling, verleden week ge uit, dat het den heer Schaper gepasseerden Vrijdag slechts te doen was om den „.mid dag vol te praten", en de beurt van zijn vriend Troelstra, die genoemden dag niet aanwezig kon zijn, open te houden, werd bewaarheid. Toen de heer Schaper Dins dag 1.1. uitgenoodigd werd, om zijne rede voort fe zetten, zag hij van het woord af, „aangezien zijn partijgenoot Troelst.ra, die zich had voorbereid oni do quacstie van dit personeel meer in bijzonderheden te behan delen," weer tegenwoordig was. Genoemde partijgenoot kwam echter niet dadelijk aan het woord. Eerst de heer Goe man Borgesius, en toen de heer Bos. Als Borgesius spreekt, heeft hij altijd hot oor der Kamer, nu meer dan ooit, nu zijn gedwongen onthouding hij de discussie over de formatie van het Kabinet zijnen tegen standers aanleiding gaf, hem den bijnaam van den zwijger toe te kennen. En al is zijne wijze van spreken absoluut niet in overeenstemming met de strenge wetten der welsprekendheid, hij heeft iets boeiends door toon en voordracht, iets boeiends, dat door het nooit geheel overwonnen Groninger dia lect, eer versterkt dan verzwakt wordt. De heer Borgesius wees er op, dat de vraag, of er voor het spoorwegpersoneel wat moet worden gedaan, geheel h'eheerseht wordt door hetgeen in 1903 bij de Stakings- welten is voorgevallentoen toch, is hun het stakingsrecht ontnomen, onder belofte er iets anders voor in de plaats te geven. Zoowel de Kamer als de Regeering hebben eene moreele verplichting tegenover het spoorwegeprsoneel op zich genomen, toen bij den bekenden algemeenen maatregel van bestuur, sommige zaken, waarop bijzonder was aangedragen, in beginsel werden gere geld. Die algemeene maatregel van bestuur, door de sociaal-democraten „de lijmstok" voor de liberalen" gedoopt, heeft echter niet alleen der liberalen verzet tegen de stakingswetten opgelost, maar hier stonden Mees en Heemskerk hand in hand naast elkander. En wat, vroeg de heer Borgesius zich af, is er nu gedaan, sinds dien, om de toe zegging door Kamer en Regeering gedaan, ook werkelijk in vervulling te brengen. En dan is het antwooid: bitter weinig. In dat opzicht zijn de katholiek Janssen, de anti-revolutionair Talma, de socialisten, het personeel, de commissie van enquête en 'de heer Borgesius éénstemmig. Maai de laatste vond, dat de Minister niet wel deed, om de afdoende verbetering te ver schuiven naar de Staatsexploitatie, er als het ware op wijzende, hoeveel de naasting duurder zal worden, als wij betere arbeids voorwaarden voor het spoorwegpersoneel zullen hebben vastgesteld. Neen, zeide de heer Borgesius, terecht: „Juist de waarschijnlijkheid, dat de Staat in de toekomst zelf de kosten zal hebben te betalen voor de maatregelen, die aan de spoorwegbesturen worden opgelegd, moet veeleer een reden te meer zijn, om met volle genistheid de noodige maatregelen te II. In de dagen van haar eenzaamheid tracht te Annie zich te troosten met Miss Web ster's woorden „Denk eens aan, wat hij het daar goed zal hebben in een groot, ruim, luchtig huis. En hij zal er van alles leeren: ploegen en maaien. En hij zal naar school gaan. Kom, kom, vrouwtjelief, huil er nu niet meer om, maar denk dat het voor zijn best is." „Ik wil niemand in den weg staan," had Annie eenvoudig geantwoord. „Maar ik heb veel gezien, en altijd opgemerkt, dat zij, die iemand hadden om lief te hebben, het ver brachten. Maar misschien heeft u gelijk. En ik heb geen recht op hem." Zoo werd Fogerty tengevolge der filan tropie onttrokken aan den invloed van de eenige liefde die hij ooit had gekend, en Annie verloor het gezelschap, dat haar le ven had opgefleurd. Toen een van Foger- ty's vriendjes de kamer wilde huren, wei gerde zij kortaf. Zij wilde geen kostgangers meer hebben. Zij voelde zich heel eenzaam en miste het grappige ventje voortdurend. Alleen Miss Webster's gezegde, dat hij zich gelukkig zou voelen, hield haar nog wat op de been. Fogerty was vertrokken met een gemengd gevoel van oproer en verwachting. Eerst was hij heel wantrouwend geweest, maar later werd hij nieuwsgierig. Hel afscheid van Annie had hem. veel gekost „Ik wilde dat u kon schrijven," had hij gezegd. „Maar Miss Webster zal mij ver tellen hoe het u gaat. Huil maar niet" provoceoren. Men zal dan niet kunnen ver wijten aan de Regeering, dat zo het bekende spreekwoord in toepassing gebracht hoeft. Het is gemakkelijk, riemen snijden van een andermans leer! In zooverre de redevoering van den heer Borgesius, kon uitgelegd worden, als eene bekentenis: Indien wij en anderen in 1903 hadden kunnen gissen, dat er zoo weinig van de toegezegde verbetering tot stand zou gekomen zijn, wellicht ware onze hou ding tegenover de stakingswetten eene an dere geweest," wekte zij in hooge mate de toorn van den heer Lobman. Deze voer heftig uit. Hy noemde dezen strijd oneerlijk en unfair. De vorige Regee ring had nooit beloofd eene regeling te. treffen, waardoor alle spoorwegbeambten tevreden zouden zijn. En om na afloop, nu er niet meer aan de staking gedacht wordt, te zeggen: Wij werden hij den neus genomen, gaal heelemaal niet op, dan had men maar niet mee moeten stemmen vóór de wetten. Dit werd alles in uiterst scherpen toon gezegd. De kaïnerveteranen vonden, dat.de oude hartstochtelijke Lohman weer eens voor den dag was gekomen, en men ver baasde zich wel eenigszins, dat de heer Talma het nog noodig vond, daarbij de tweede partij te zingen. Sinds de schild knaap Talma zijn ridder zag vertrekken naar het land van Floris en Blancefloer, schynt hij zijne dienst aan den paladijn Lohman te willen bewyzen. Deze schildknaap vergeet echter, dat, wat den grijzen Lohman met zijnen staat van dienst als rechtmatige bevoegdheid wordt toegekend, den jeugdigen Talma niet past. Daarenboven was de heftige toon van Lohman echt, maar- wat wy zouden willen noemen, „het jubelend sarcasme" van don heer Talma zoo onecht mogelijk. Zijn bjj- zondcfr hooge toon deed ook nu weder de Kamer lang niet aangenaam aan. En den heer Talma te hooren verklaren, dat hy zich nog zou kunnen begrijpen, dat Mr. Bor gesius iets zou hebben gezegd, ais hij geen jurist was, is in den mond van hom den niet-jurist, eenvoudig belachelijk. Maai* .prn met den dichter te spreken: Hij zou er zijn loon wel voor krijgen. Want Mr. Borgesius is niet de man om zoo iets maar op zich te laten zitten. En zoo hoorde Donderdag de Kamer hem in zijne volle kracht, en kregen zijne beide aantijgers ongemakkelijk hunne portie. Mr. Goeman Borgesius moge dan in de oogen van den theoloog-Talma geen jurist wezen, de heer Talma heeft onderwonden, aan den lijve ondervonden, dat men zonder welgepunte wapenen, wijs doet, niet met den afgevaardigde van Enkhuizen in het krijt te treden. Wie geeft, zoo riep de heer Borgesius den heeren Lohman en Talma toe, u het recht mijne bedoelingen verdacht to ma ken, en te zeggen, dat ik hetgeen men van beloften aan het spoorwegpersoneel onver vuld Het, tot politieke winst wil maken? Hij wees er op, met tal van aanhalingen uit de redevoeringen van de heeren Jan sen en Talma (en dat sloeg geducht in) dat deze zich oneindig scherper dan hij zelf over deze zaak hadden uitgelaten; dat hij dezen Minister van Waterstaat zijnen par tijgenoot, heel wat forscher had aangepakt dan diens voorganger, kortom, hij bewees, dat de verwijten lot hem in deze gericht, geheel onverdiend waren. En hij verklaarde, dat hij het noodig vond .zoo uitvoerig over deze zaak te spre ken, omdat Lohman's woord zoo groot gezag in de Kamer had, al had deze de laat ste vier jaar een beetje vijeemd gedaan, en de heer Talma kreeg onder groote instemming het welverdiend verwijt, dat zijn steeds hoogen toon het nu juist niet gemakkelijk maakte met hom te debat- teeren. De rede van den heer Borgesius was een groot succes. Hij voor zichzelf had de sa- Do laatste woorden kwamen er heel ha perend uit. Nu was het Juli, en Fogerty's nieuws gierigheid was meer dan bevredigd. Hij ken de het buitenleven, maar het beviel hem niet. Het was werken van den vroegen ochtend tot don laten avond, met een korte verpoozing door do ongezellige maaltijden, waarbij hij haast niet durfde opkijken, uit angst voor de oogen van de onvriendelijke boerin. Hij miste den omgang met zijn vriendjes en vond in T geheel geen scha deloosstelling hij de hard-werkende, zwij gende, onhartelijke menschen hij wie hy terecht gekomen was. Hij schreef aan niemand. Annie kon de teokens, die hij met moeite kon zetten, toch niet lezen, en don heer White en Miss Web ster beschouwde hij nu als zijn vijanden. Toen hij eens een wagen vol appels zag, werd het hem te machtig. Zijn verlangen naar Annie en zijn gezellig kamertje nam toe, en toen hij kort daarna een trein langs zag stoomen, was zijn besluit genomen. Den volgenden morgen hoorde de boerin, toen zij hem wekte, geen antwoord op haar roep stem. Zij ging naar zijn kamertje en zag, dat zijn bed niet gebruikt was. Zij haastte zich naai- heneden. Op de keukentafel lag een briefje. Het was een wonderlijk geschrift, dat de inrichtingen, waar Fogerty zyn op leiding had genoten, geen eer aandeed, „ik heli het ijeron geit uit de bruine trekpod genoome en een stuk b'root het geit zei gestuurt worden a9 ik tuis ben het broot gav u mij nooid genoech te oeten dat houw ik. lisfac.tie, dat de heer Lobman verklaarde geen enkel oogenblik aan de goede trouw van zijn collega te hebben getwijfeld, en de heer Talma bood zijne verontschuldigingen aan, als er iets in zijne rede geweest was, wat tegen andere Kamerleden boter gezwe gen ware geweest. Zou de laatste zich misschien verbeeld hebben, dat de ter Ikn-gcsius, omdat hij zwijgt, waar zwijgen gebiedend noodzake lijk is, hij verzuimen zou te spreken, waar hij spreken kan en moet? Do groote stiyd tusschen de heeren Bos en Lohman gevoerd over groepsvertegen- woordiging of vakvereeniging, kwam meer op practised terrein, toen de heer Lohman verklaarde, ook daarom tegen do vakver eeniging van het spoorwegpersoneel te we zen, omdat die in 1903 de spoorwegstaking heeft uitgelokt, en daardoor getoond heeft, het particuliere belang boven het algemee ne te stellen. Hier kwam dus de conservatieve aap uit de mouw; de heer Lohman beschouwt de groepsver tegen woord iging als een heel wat minder gevaarlijk instrument, dan de vak vereeniging, als van' boven af georganiseerd. Nu zijn wij hel geheel eens met den heer Lohman, dat de spoorwegstaking van 1903 een alleronverantwoordelijkst bedrijf is ge weest, al zijn wy voor de tal van verzach- lende omstandigheden voor de bedrijvers daarvan alles behalve blind. Maar, zoo vra gen wij met den heer Bos: Geeft de onder drukking van do vakvereeniging van het spoorwegpersoneel mcorofraindnr kans op do herhaling van een dergelijk feit. Wij zeggen het den heer Bos na: meer. Want juist door de vakvereeniging te onder drukken, maakt ge ze revolutionair, onge rekend nog het feit, dat krachtige individua liteiten, en die hebben wy bij hot spoor bedrijf noodig, nimmer bevrediging zullen vindon in de van boven af geregelde groeps- vertegenwoordiging, die ons meer in het leven schynt geroepen om billijke klacht te weren, dan ze tot de kennis der directie te brengen. Heeft niet de heer Talma zelf zich er over beklaagd, dat een beambte bij de Staatsspoorwegen tot zyne minderen over de groo p s ver te g e 11 woord iging had gezegd: Nu moet je je maar druk daarmee afgeven, des te eerder ga je er uit 1" Wij kunnen onmogelijk alle sprekers in hunne wonschen en wenschjes opnoemen of yolgeu, maar willen toch een enkel woord zeggen over do groote rede van den hoer Troclstra, of voor hem eigenlijk geen groote rede; ze duurde maar drie uur. Hij verheugde er zich over, dat tal van Kamerleden aan den toestand van het per soneel, hunne aandacht hadden gewijd. „Wij gaan vooruit", riep hij, herinnerende aan het woord in 1891 door den toenmaligon ultra-ultra-conservatieven minister Havelaar gesproken„De verhouding van het spoorwegpersoneel tot de direc- i n, is eene zaak, die do R e g e er i n g niets aangaat Dat hy die gunstige ommekeer op het credit der S. D. A. P. boekte, die steeds voor de belangen van het spoorwegperso neel opkwam, was natuurlijk. Maar, en liier.» komt de afkeuring voor alles wat de burgerlijke partijen doen voor den dag, die onthouding van 15 jaar gele den, is eigenlijk nog frisscher dan de Re- geeringszorg van thans, omdat de grondslag van beide dezelfde' isde onwil van de heer- schende klasse om den arbeiders hun volle recht te geveu. Ja, die van deze stelling uitgaat, zou logischerwijze eigenlijk zijne rede wel bin nen kunnen houden, ware hel niet, dat de sociaaldemocraten niet spreken tot de Re geering of Kamer, maai- over hare hoof den heen tot het volk'. Van dat volk zal het bestuur van de spoorwegvereeniging met den heer Oude- Zij vonden Fogerty niet. Ily was niet naar het station geloopen, om vandaar per trein naar New-York te vertrekken, maar was dwars door het land gegaan. Hij had zich in hooibergen verborgen, en had bij boerderijen gebedeld, tot hij op een groolen afstand van het dorp was. Toen had hij zich in een goederenwagen verborgen, waar hij zich diep ongelukkig voelde. Hij was angstig en zenuwachtig, niet langer de moe dige krantenjongen; toen men hem' er vond riep hij: „Stuur my niet terug! Laat mij in een goederenwagen naar New-York meerijden!" De menschen hadden medelijden met hem, en brachten zooveel geld bij elkaar, dat hij een kaartje naar de hoofdstad kon nemen. III. Hol was avond, toen Fogerty in New-York aankwam. Zijn hart klopte hevig; blijdschap en vrees bewogen het om beurten. Hij was weer terug in de drukte, het gewoel, do menschenmenigte. Dat was al een heerlijk gevoel. Maar Annie'was geen familie van hem. Zij kon een anderen kostganger genomen hebben, zyn kamertje, donker, be nauwd mot de appel- en bananengeuren kon door een ander in gebruik zijn geno men. Hij liep, zoo hard hij kon, naar de Wa terstraal. Hij zag geen licht voor Annie's venster; wat oen ang^t stond hij toen uit. De moed, dien hij voelde, toen hij weer te midden van de oude, welbekende omge ving was, ontzonk hem. Als zy eens dood wasH| voelde zich ellendig bij die god ach- geest vooraan op de tribune, dan ook met het grootste welbehagen naar Mr's^TroelsIra rede te luisteren. Do Kamioulcdion wazen elkaar dón vree- seLijlkön maint Van 1903, en wellicht waren voBon verbaasd: in. plaats van eoue soort Jack den Reuzendbod'e.r, c®il tenger jeng man te zien met schrander alhoewel ^oedr- lïjjk mtaidtói. 'Maar wij' zmidlen don heer Trosktm uit hét oog verkiezen, die vardor 'beweerd'! Al dtegieneiu. die nu in do Ranter van umc- niimg aijlui, dht dto IbeWton aan hot spoor- wegipersoneeL niet zijn Vervuld) zullen due van nu aif aiam moot moéten werken om de Stakingswot-tenj in 'to t'rekken. Deze a-edeuerüri'ii'g lijkt ons* golioel vateli. Want, al is'hét waar, dat in 1903 op dat bepaaildo oogen blik van gisting (dé liberale oppositite tegen die wetten heeft altijd niiu- dter liiami' ii li'lu oud: d'au wel het t ij;d.s b i p van i n tïiou.ii ug gegolden) do heloft'o van veirbcteiungen van de toestanden hij het spoo-rwcgpörsoneaï de. aanneming dter wet ten heeift Vongemaikikolijikt, er is geen één di'bcraai, die dén 'Spoorwegbea.mht.cn liet, stakingsrecht wil teruggeven. En dali niet omdat wij tegen het recht van staking zijn; aan wié anders dan aan dh liberalen hebben de arbeiders diat ïoolifc te danken1 Maar omdat wij, hdt algemeen belang steLléndb hoven het parftienlliorc, van mee- ming zijn, dat eene spoorwegstaking zulk eon© ramp is voor do nationale welvaart, ctet in dit bedriijlf dén. artaid'er op a. ndoro wijke het opkomen voor zijn. rechten moet worden gewaarborgd. Temeer omdat het niet aangaat in bopaaBöo bedrijven door toeVaSigé oanstanddglhedten dén arbeider eon stakingsrecht to gcvon, dht van veel 3a- gitijjpou.dflr betookeiMS is d'an d'e wet be- dbelt. Het dbak;iïigsvö«ht voor den spoorweg- arbeidte is het röciht Van teven on dood oveir dé nationale woöMnairt, zooals het sta kingsrecht voor do arbeidém aan de duin waterleiding hdt recht zou wezen van leven en dood over dé medébrngors. In ddrgelÜjiko bedrijven heb stakingsrecht toe te Staan;, zou gelijk staan met da opperheerschappij in oeno gemeenschap 'in 'haoidorü te tgevan va,n oone bepaalde cate gorie van «lilxndérs, en diat is te nuH om I03 te loopen. Over de knuge 'lijst van weuschen van den heen" Troeilstra. zwijgen wij) maar als bij er op wijjst, dat:, er bij, d© epoorwegmant- schappij'en dliwMIjlk te zién is eon jacht op dé socialistische vaikvoreemigiirg, cla.11 ver- •ktoeii wij ons dlaarteger, en dian op orfk nog andere gronden dan 'hij: Niét door vervolging bestrijdt men liet. sooiaiismei, maar dóór billijke grieven weg te' 00111011, al. walt mirt hoeft 011 tevreden te zij-n, is voor dé sooiafotische Icid'piV ge makkelijke buit. Minister Kiiaiup was in, zij,u© antwoorden zeer voorzichtig en g&iieseirvcerd. AQ wekte dat hij de véle sprekers teleurstellingwij waawleeran diat in hem. Ilij doet, wat 'hij bol o of tj, en dlaaronv belooft, hij niet voel. Dat «r beteriei regeling der Zondags rust zal' fkomen, eerdér dan Minister Ovens wijdte, veahemgt ons, dab hij! waarborgen zal' geven tegen ongareehtviaardigd, niet op verzoek gégovöu een-vol ontslag, maakt de rechtspositie beter, maar -maar Mi* uister Knaius voteillt zelf wed, en da)t blijkt uiit alles, dat hlij|vonde cu afdoend© verbete ring niet 'kaïui konven zonder staatsexploi tatie. En zoolang do maaltschappijen, zutlen' zeg gen Wij zijn finamaieel niet bij' macht© te dloon voor (het pensontel, wat Gij' Regeer,ing verlangt; naast ons dlus, on de Staat geen trek in. naasten heeft, walt dian Hét wetje tot JnjdoTling vta liet nieuw Department!, dat in zijn. oorspronkéSijhon vorm zoovced Veavefe 'bij db hoeren Talma en bfolons had gevonden, ging, daar do Ro te. Hij leunde tegen den muur aan. Toen haalde hij diep adem en ging naar boven. Er scheen geen licht door de reet van haar deur. Hij raapte al zijn moed bijeen, om' te kloppen, en goddank, hij hoorde An nie „binnen" roepen. Hij wou de deur open trekken, maar die werd al van binnen af opengeduwd. Daar stond Annie. Een ondeelbaar oogen blik stond zij hem aan te kijken. „Denny, Denny, mijn jongen!" riep zij daarna uil. Voor het eerst, voor zoover hij het zich herinneren kon, werd Fogerty omhelsd en gekust. Toen dacht Annie op eens aan zijn eigenaardigheden. „Ik had Fogerty moeten zeggen", zei zij- Fogerty schraapte zijn keel. „Woont er iemand anders in mijn ka mer?" vroeg hij met een poging om lucht hartig te schijnen. Toen begon hij plotseling te schreien, met zijn gezicht, op haar arm. „Ik hen wel een rare jongen", snikte hij, „maar laten ze mij niet meer terugsturen." „Je mag hier blijven", antwoordde Annie, verrukt over het blijk van zijn liefde. „En dan zullen wij eens zien, of zc jc weer weg duiven sturen, Denny, mijn jongen, als ik dan geen Fogerty hoef te zeggen." 4 „Ik vind 't prettig, als n Denny zegt,'' zei Fogerty een b'eelje beschaamd. Toen trachtte hij weer een man te worden, wat hij op 't oogenblik zoo weinig was en sprak: „maar den eerstan don hesten jongen, die 't probeert mij zoo te noemen, zal ik op zijn gezicht geven!"

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamsche Courant | 1906 | | pagina 6