Vrijdag 24 December 1915.
Tweede Blad»
15022
m
Uit de Tweede Kamer
Deze courant verschijnt d a g e I ij k s, met uitzondering van Zon- en Fecrtda«er«
Prijs per kwartaal: Voot Schiedam en Vlaai dingen II. 125, ftanc
per post 11- 1-Gó.
Prijs RT weck Voo; Schiedam cn V I a ,i i d i n r e n 10 cent
Afzondei b|ke rui ers 2 ce-p.
Abornur.cn en o'iie tagei k. aangenomen.
A«lvM-u-i 11 we i. <- t »"«l run e, I au" ten ui- ti.i_djT, VUljr ,w
niir aan l"%t "u i /,a
r.^rvC>
i i (li de Koite Ilaven).
Prijs der Ad ver (en tién Van 16 regels fl. 0.02; iedere regel meer
15 cents. Reclame^ 30 ent p"r regel. Gro^t" Setters naar de plaats uie zij
innemen.
A d o i te n 11 n i ij tboat ei.enl op roede* ige lO-trnaar ien. Pa-ie.cn
hienan /y» qiah? a.in h t Bureau ie b»koi:vn.
In de num iuf» die Is i n dig Donderdag cn Zaterdagavond
vei-Hliyii i> wi, lm ts'i_t.ua1-. ki mU crt.ti-'n c; ,r .imen lot den p
»;tn 10 en p f jhtdwi Ij .ui in a m Sm tinm.a t vo-'d u
li.: 'ic.aaas.i'ic.te 1' s„ i
Aangifte inschrijving Militie.
De Burgemeester van Schiedam;
herinnert bij deze belanghebbenden in
zonderheid de in'1897 geboren mannelijke
personen, hun -vader, moeder, voogd of cu
rator aan hun verplichting tot het doen
van aangifte ter inschrijving voor de Mi
litie in Januari 1916. De bepalingen der
Militiewet (Staatsblad" 1912, No. 21) betrek
king hebbende op de inschrijving, zijn de
volgende
Artikel 12.
1. Behoudens het bepaalde in art. 13
wordt voor de militie ingeschreven
lo. ieder minderjarig mannelijk Neder
lander, die op 1 Januari van het jaar, vol
gendc op dat, waarin hij het 18de levens
jaar heeft' volbracht, binnen het Rijk, in
het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk Belgie
woonplaats heeft, of wiens vader, moeder
of voogd op genoemd tijdstip in een dier
Rijken woonplaats heeft;
2o. ieder meerderjarig mannelijk Neder
lander, die op genoemd tijdstip in een der
genoemde Rijken woonplaats heeft;
3o. ieder mannelijk niet-Nederlander, die
op genoemd tijdstip ingezetene van het
Rijk is.
2. Voor ingezetene in den zin dezer
wet wordt gehouden:
A. de minderjarige niet-Nederlander,
die binnen het Rijk woonplaats heeft:
lo. indien zijn vader, moeder of voogd
binnen het Rijk woonplaats heeft en gedu
rende de voorafgaande achttien maanden
in het Rijk of in de koloniën of bezittingen
des Rijks in andere werelddeeien woon
plaats gehad heeft;
2o. indien hij zelf gedurende de vooraf
gaande achttien maanden in het Rijk of
in de koloniën of bezittingen des Rijks in
andere werelddeeien woonplaats gehad
heeft, tenzij hij in den zin dezer wet een
vader of moeder heeft en deze elders dan
binnen het Rijk woonplaats heeft;
B. de meerderjarige niet-Nederlander,
die binnen het Rijk woonplaats heeft en
gedurende de voorafgaande achttien maan
den in het Rijk of in de koloniën of bezit
tingen des Rijks in andere werelddeeien
woonplaats gehad heeft
3. - Voor de toepassing van het be
paalde in het vorig lid wordt gehou
den
voor minderjarig hij, die minderjarig is
in den zin der Nederlandsehe wet;
voor meerderjarig hij, die meerder jarig is
in den zin der Nederlandsehe wet.
Artikel 13.
Voor de militie wordt niet ingeschreven:
lo. de ingezetene niet-Nedenander, die
blijkt te behooren tot eon Stoat, waar de
Nederlanders niet aan den verplichten krijgs
dienst zijn onderworpen of waar ten aanzien
van den dienstplicht het beginsel van wo-
derkeerigheid is aangenomen;
2o. hij, die blijkt in de koloniën of be
zittingen des Rijks in andere werelddeeien
woonplaats te hebben, mits dit niet zij
ter zake van krijgsdienst.
Artikel 14.
1. De inschrijving geschiedt:
lo. van hem, bedoeld in art. 12, eerste
lid, onder lo.
a. zoo zijn vader, moeder of voogd bin
nen het Rijk woonplaats heeft, in de ge
meente der woonplaats van vader, moeder
,of voegd;
b. zoo hij binnen het Rijk woonplaats
1 heeft, in de gemeente zijner woonplaats,
tenzij hij in den zin dezer wet een vader,
moeder of voogd heeft en deze in een
andere gemeente binnen het Rijk woon
plaats heeft;
- c. zoo zijn vader, moeder of voogd in
„.het Duitsche Rijk en hij niet binnen het
f* «ijk woonplaats heeft, in de gemeente Am-
'jsterdara
:k 0- zoo zijn vader, moeder of voogd in
jhet Koninkrijk België en bij niet binnen
'ij. Rijk woonplaats heeft, in de gemeente
Rotterdam
*-• zoo hij in het Duitsche Rijk en zijn
ï*"ïrfeE' (noe0er °f voogd niet binnen het
!§V^ QHü bet Koninkrijk België woonplaats
*n 0® gemeente Amsterdam;
|f". zoo hij in het Koninkrijk België en zijn
vader, moeder of voogd niet binnen het Rijk
- of in het Duitsche Rijk woonplaats heeft,
de gemeente Rottendam;
sïi-j Tan hem, bedoeld jn art. 12, eerste
onder 8o.:
zoo hg woonplaats heeft binnen het
in de gemeente zjjner woonplaats
zoo hij woonplaats heeft in het Duit-
6 Rijk, in de gemeente Amsterdam;
zoo hij Woonplaats heeft in het Ko-
België, in d© gemeente .Rotterdam;
A. van hem, bedoeld in art. 12,
eerste lid, onder 3o., indien hij minder
jarig is;
a. zoo zijn vader, moeder of voogd bin
nen het Rijk woonplaats heeft, in de ge
meente der woonplaats van vader, moeder
of voogd;
b. zoo hij in den zin dezer wet geen
vader, moe-der of voogd heeft of zoo zijn
voogd hiet (binnen het Rijk woonplaats heeft,
in de gemeente, waar hij zelf woonplaats
heeft;
R. van hem, bedoeld in art. 12, eerste
h'd, onder 3o., indien hij meerderja
rig is:
in de jemeente, waar hij woonplaats
heeft.
2. De in het vorig lid als plaats van
inschrijving aangewezen gemeente is
die, waar de woonplaats gevestigd
is of was op) 1 Jan. van het jaar, vol
gende op dat, waarin de in te schrij
ven persoon het 18de levensjaar vol
bracht Ten aanzien van hem, wiens
inschrijving te Amsterdam of te Rot
terdam moet geschieden wegens
woonplaats onderscheidenlijk in hot
Duitsche 'Rijk of in het Koninkrijk
België, wordt de gemeente, waar de
inschrijving moet. plaats hebben, be
paald naar het Rijk, waar de woon
plaats gevestigd is of was op 1 Jan.
van het jaar, volgende op dat, waar
in de in te schrijven persoon het
18de levenkjaar volbracht.
Artikel 15.
1. Hij, die volgens art. 12 moet wor
den ingeschreven, is verplicht zich
daartoe aan te geven bij den burge
meester der gemeente, waar de in
schrijving moet geschieden.
2. Indien hij ongesteld of afwezig is,
rust de verplichting tot het doen van
de aangifte:
a. indien het een minderjarige betreft,
op zajn vader, moeder of voogd, mits de
vader, moeder of voogd binnen het Rijk,
in het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk
België woonplaats heeft, of indien de
voogdij is opgedragen aan een rechtsper
soonlijkheid bezittende vereeniging, aaneen
stichting of aan een instelling van weldadig
heid op de bestuurders;
b. indien het een meerderjarige betreft,
die onder curateele .staat, op zijn curator.
3. Do minderjarige, die in den zin
dezer wet geen vader, moeder of
voogd heeft, of wiens vader, moe
der of voogd niet binnen het Rijk,
in het Duitsche Rijk of in het Ko
ninkrijk België voonplaats heeft, is,
behoudens het bepaalde in het vol
gend lid, steeds zelf tot het doen
van de aangifte verplicht.
4. Hij, die is opgenomen in een der
in art. 16 vermelde gestichten en in
richtingen of behoort tot de in het
tweede lid van genoemd artikel be
doelde personen dan wel in dienst
is bij do zeemacht, bij het leger hier
te lande of bij de koioniale troepen,
behoeft, niet ter inschrijving te wor
den aangegeven.
5. Do aangifte geschiedt in de maand
Januari van het jaar, volgend op dat,
waarin de ïn te schrijven personen
eet 18de levensjaar volbracht.
6. Voor hem of haar, dio tot hot
doen van de aangifte verplicht is,
kan de aangifte geschieden door een
ander, daartoe schriftelijk gemach
tigd.
Artikel 16.
1. De bestuurders van krankzinni
gen-, idioten-, doofstommen- en blin-
dengestichten, van gevangenissen,
van rijkswerkinrichtingen, van rijks
opvoedingsgestichten en van Luoht-
scholen zenden jaarlijks vóór 10 Ja
nuari een opgave, ingericht in den
door Ons te bepalen vorm, van de
daarin opgenomen mannelijke per
sonen, die alsdan voor de militie
moeten worden .ingeschreven, aan
Onzen commissaris in de provinde,
binnen welke de inschrijving moet
plaats hebben.
2. Ten aanzien van de mannelijke per
sonen, die ingevolge art 39 van be*
Wetboek van Strafrecht ter beschik
king van de Regeering zijn gesteld
en niet in een Rijksopvoedingsge
sticht zijn opgenomen, geschiedt ge-"
lijke opgave vanwege Onzen Minis
ter Van Justitie. i
3. De inschrijving van de in het eer
ste en het tweede lid bedoelde per
sonen, zoomede van die, welke in
dienst zijn bij de zeemacht, bij hel
leger hier te lande of bij de koto
niale troepen, geschiedt overeenkom
stig door Ons t© geven voorschrif
ten.
Artikel 17. 1
1. Voor de militie wordt ook inge
schreven of wordt opnieuw inge
schreven:
lo. ieder minderjarig mannelijk Neder
lander, die na 1 Januari van het jaar,
volgende op dat, waarin hij het 18de levens
jaar volbracht, en vóór het intreden van
het 21ste levensjaar zijn woonplaats binnen
Rijk, in het Duitsche Rijk of in het
Koninkrijk België gevestigd heeft en wiens
vader, moeder of voogd niet reeds ïn een
dier Rijken woonplaats had;
2o. ieder minderjarig mannelijk Neder
lander, die niet in ©en der genoemde Rijken
wronplaats heeft, doch wiens vader, "moe
der of aoogd na 1 Januari van het jaar,
volgende op dat, waarin de minderjarige
hrt 18de levensjaar volbracht, en vóór
het intreden van diens 21ste levensjaar
zijn of haar woonplaats binnen een dier
Rijken gevestigd heeft;
3o. ieder mannelijk minderjarige, die na
1 Januari van het jaar, volgende op dat,
waarin hij het 18de levensjaar volbracht,
en vóór het intreden van het 21ste levens
jaar Nederlander of opnieuw Nederlander
is geworden, zoo hij of zijn vader, moeder
of voogd binnen het Rijk, in het Duitsche
Rijk of in hot Koninkrijk België woonplaats
heeft
4o. ieder meerderjarig mannelijk Neder
lander, die na 1 Januari van het jaar,
volgende op dat, waarin hij het 18de levens
jaar volbracht, en vóór het intreden van
het Koninkrijk België gevestigd heeft;
nen het Rj'k, in het Duitsche Rijk of in
hef 21ste levensjaar zijn woonplaats bin-
Go. kder mannelijk niet-Nederlander. die
na 1 Januari van het jaar, volgende op dat,
dat, waarin hij het 18de levensjaar vol
bracht, en vóór het inlrcdon van het 21ste
levensjaar Nederlander of opnieuw Neder
lander is geworden, zoo hij binnen het
Rijk, in het Duitsche Rijk of in hel Ko
ninkrijk België woonplaats heeft;
5o. ieder mannelijk meerderjarige, die
na 1 Januari van het jaar, volgende op
waarin hu het 18de levensjaar volbracht,
vAi vóór het intreden van het 21ste levens
jaar ingezetene of opnieuw ingezetene ij
geworden in den zin van art. 12, tweede
hd; i
7o, hij, die vóór het intreden van het
21ste levensjaar ophoudt te verkeeren in
een der gevallen, bedoeld in art. 13, indien
hij overigens, hetzij volgens art. 12, hetzij
volgens het hiorvoren onder lo6o bepaal
de ingeschreven zou moeten worden.
2. Met betrekking tot het bepaalde
onder lo.6o. gelden art. 12, laat
ste lid, en art. 13.
3. Ten aanzien van de gemeente,
waar de inschrijving of do inschrij
ving opnieuw moet geschieden, geldt
alt. 14, eerste lid, met dien verstan
de, dat de plaats van inschrijving
wordt bepaald naar de gemeente of
het Rijk, waar de woonplaats ge
vestigd is of was op den dag, waarop
de in te schrijven persoon of zijn
vader, 'moeder of voogd is geraakt
in een der in het eerste lid van dit
artikel omschreven gevallen.
4. Ten aanzien van de aangifte of
opgave ter inschrijving of ter in
schrijving opnieuw gelden de artt.
15 cn 16, mot dien verstande, dat
de aangifte geschiedt binnen dertig
en de opgave binnen tien dagen na
den dag, waarop do in te schrijven
persoon of zijn vader, moeder of
voogd is geraakt in een der in het
eerste lid van Sit artikel omschre
ven gevallen.
Artikel 102.
1. Met hechtenis van ten hoogste veer
tien dagen of geldboete van ten hoog
ste honderd vijftig gulden wordt ge
straft de in in art. 15, eerste of twee
de lid, bedoelde persoon of diegene
der ïp laatstgenoemd lid bedoelde
bestuurders, die niet voldoet aan
een hom bij dat artikel of bij art. 17,
vierde lid, opgelegde verplichting.
2. Met gevangenisstraf van ten hoog
ste twee maanden of geldboete yan
ten hoogste zeshonderd gulden wordt
gestraft hij, die opzettelijk een der
in het eerste lid bedoelde feiten
pleegt
Waar in het bovenstaande spra
ke is van vader, moeder of voogd,, heeft
zulks betrekking op minderjarigen en
strekt do uitdrukking „vader' voor het
geval, dat de vader de ouderlijke macht
of de voogdij uitoefent; de uitdrukking
„moeder" voor het geval, dat de moeder
de ouderlijke macht of de voordij uit
oefent; en de uitdrukking „voogd" voor
het geval, dat over den minderjarige
voogdij wordt uitgeoefend door een ander
dan den vader of de moeder. De uitdruk
king „curator" heeft betrekking op meer
derjarigen en strekt yoor het geval, dat
deze onder curateele staan.
Waar in het bovenstaande sjmke is
van woonplaats, wordt ten -aanzien van
hen, die geen vrijwillige woonplaats -heb
ben, daaronder verstaan de plaats, waar
zij werkeljk wonen, en, zoo deze ont-
breekt, de plaats van verblijf.
Voor het doen van de aangifte ter in
schrijving, die moet plaats hebben tus-
schea 1 en 31 Januari a.s., zal meer be
paald gelegenheid worden gegeven op
VRIJDAG 7 JANUARI 1916,
en
ZATERDAG 8 JANUARI J91G,
telkens 'van des voormiddags 9- tot-des mid
dags 12-, en van des namiddags 1- lot
4 uur in het gebouw de ,,St. Joris
Doele" aan het Doeleplein,
alhier.
Bij de aangifte ter inschrijving be
staat gelegenheid om opi te geven de reden
van vrijstelling, die de in te schrijven per
soon vermoedelijk zal kunnen doen gelden.
"Schiedam, den 24sten December 1915.
De Burgemeester voornoemd,
ML L. HONNERLAGE GRETE,
De Rechterzijde moge er dan over ge
jammerd hebben, dat de GoJsvrede ver
broken is, nu het geval er eenmaal toe
ligt, heeft zij getoond hoe weinig Gods-
vrederig het er in haar hart uitziet. Tiians
moest de heer Cort van der Linden, zoo
kort geleden nog de groote man bij de
Rechterzijde liet ontgelden, en werd er
hij de afdeding onderwijs een felle aanval
op hem gedaan Had de heer v. d. Molen
reeds 11. week den Minister het recht
ontzegd iets voor het Openhaar Middel
baar Onderwijs te doen, indien hij niet
tegelijkertijd de subsidie aan het Biijzonder
Middelbaar Onderwijs verruim.Ie, Maandag
1.1. kwam de heer Van Wijnbergen
het lijkt wel of deze hoeren in compagnie
werken bij liet Bjju wwetieke en de Wet
op het U. L. O. gingen zij ook samen
met de liefelijke mededeeiing dat hij geen
aangenomen indruk had gekregen van dezen
Minister, van wlen men we! sympathieke
woorden hoort voor het Bijzonder Onder
wijs, maar van wien de daden daarvan
uitblijven. En mot cenige zalving in de
stem de lieer Van Wijnbergen ma aid
op ons altijd den indruk van een monnik
in burgcrklccren voegde hij er aan toe,
dat men hel gauwst ontstemd raakt tegen
iemand, die altijd zegt het goed te meenen,
maar die altijd nalaat iets te doen. Daar
is nuance in h(ot optieden van deze beide
hoerende heer v. d. Molen debatteert, de
heer Van Wijnbergen insinueert. Overbodig
zal het wel zijn nogmaals aan te toonen
dat de stelling van den afgevaardigde voor
Sli-edrecht niet opgaat; de Regeering is door
de Wet zelve genoodzaakt te zorgen voor
het Openbaar Onderwijs in al zijn gele
dingen, en te rekenen met de nieuwe be
hoeften geschapen door de uitbreiding der
bevolking en de toenemende vinag naar
Middelbaar Onderwijs, terwijl voor verrui
ming van de subsidie aan het 'Bijzonder
Middelbaar Onderwijs welswij/.iging noo lig
is. Een wetswijziging, waarop nooit i-> aan
gedrongen onder den voorganger van Cort
van der Linden, wat begrijpelijk is, daar
de wet op de subsidicering van het [Biij
zonder Middelbaar Onderwijs door den
anti-revolutionairen minister Heemskerk is
gegegeven.
Maar de heer Van Wijnbergen geefL zich
niet de moeite om te debatteeren, hij insi
nueert, hij tracht geen bewijs voor zijn
stelling te geven, hel is hem genoeg Cort
van der Linden zonder schijn of schaduw
van bewijs zijn beschuldiging naai hel hoofd
te slingeren, en men kan zich overtuigd
houden, dat die thans voor goed in de
Katholieke persorganen zal wordcu opge
nomen. en daarin uit den treure zal worden
lieriiaald. De Minister van Rfinnenlandsche
Zaken was dan ook ©enigszins onthutst
over den lellen aanval door den lieer Van
Wijnbergen op hem gedaan, waarbij niet
vergeten mag worden, dat de heer Cort
van der Linden nooit hetgenoegen go
had heeft te zamen met dezen geachten
afgevaardigde in de Tweede Kamer te zitten,
en dat hij dus de strijdwijze van den heer
Van Wijnbergen nog niet kent. En tiilde
dan ook iels van verontwaardiging in 's Mi
nister's stem toen hij den afgevaardigde
voor Eist toevoegde, dat het niet aanging
zulk© ernstige beschuldigingen uit te spre
ken zonder ©enig bewijs. Aldus in den hoek
gedrongen, maakte deze zich op om be
wijzen te geven. Er waren er twee. In de
eerste plaats had de Minister de toelagen
aan de Openbare Kweekscholen wol, cn die
aan de Bijzondere Sscholen niet verhoogd.
Men moet inderdaad het soort moed van
den heer Van Wijnbergen bezitten om met
zoo'n bewij&(?) aan te komen. "Want de
Minister hoeft de toelagen aan de Open
bare Kweekscholen niet verhoogd; hij
beeft alleen de beurzen van f300 op f360
gebracht, op verzoek! van de menschen,
die deze leerlingen in den kost hebben, en
j die in deze dure tijden minder dan ooit
kans zien iemand voor nog geen gulden
daags, en dan nog wel iemand, die oen
vrije studeerkamer moet hebben, in huis te
houden. En ai had de Minister hetzelfde
willen doen voor de Bijzondere Kweek
scholen, hij zou het niet hebben -gekund,
want de Wet kent geen beurzen voor
die scholen. Bij zijn tweeden bewijs(?)
kwaja de heer Van Wijnbergen echter van
nog kouder kermis thuis. Dat was, dat de
Rjegeering in gebreke was bij de regeling
van het M. U. L. O., die haar wettelijk
vóór 1 Januari 1916 was opgedragen.
Toen bleek de strijdwijze van den heer
Van Wijnbergen den heer Rcodhuijzen te
machtig te worden, want deze riep luid
over ae Kamer heen: De heer Van Wijn
bergen heeft het zevenmaal afgeschreven,
vóór hij in de vergadering van de Commis
sie van Rapporteurs over deM. U. L. O.-wet
is verschenen. Nu, de heer Roodhuijzen,
die voorzitter is van genoemde Commis
sie, kan het weten, al mag er dan ook
twijfel bestaan, of zijn mededceling over
deze intieme aangelegenheid wel geheel in
den haak was. Maar de mededceling zette
in alle gevallen den heer Van Wijnbergen
schaakmat, want er bleek uit, dat, al
vond hij thans als Kamerlid de regeling
van het M. U. L. O. boven alles urgent,
hij als rapporteur niet de minste haast
had gehad met een ontwerp, dat door de
Regeering op tijd was ingediend.
(Maar hoe dit alles zij, en welke nuance
er ook moge zijn lusschen de heeren Van
der Molen en Van Wijnbergen, in hunne
strijdwijze, dit staat vast, dat alles weer
op den ouden voet is gekomen, dat de
Godsvrede zelfs geen naklank in de Recht-
sche harten meer vindt. Dat het nu juist
twee leden van de Bovredigingscommissie
op Onderwijsgebied waren, aan wie Rechts
de opdracht had gegeven den aanval op
het ministerie te doen, gaf daaraan nóg
bijzonder scherpen kant.
De zaak der lichamelijke opvoeding is
weer door verscheiden leden ter sprake
gebracht, maar, zooals te venvachten was,
zonder practisch resultaat. Het wordt tijd,
dat men in doz.e tot finale en afdoende
regeling kcygit, want op dit oogenbhk is
de lichamelijke opvoeding, waarvoor -de
Staat zijn subsidie verleent, in handen van
alleilei vereenigingen, die minder tot sa
menwerking gezind zijn dan wel om elkaar
onder den voet te loopen. En deze Mi
nister, die wezenlijk van goeden wille is,
zag zijn arbeid op dit veld ook al weder
om door den oorlog onderbroken. Toch
heeft in de gevolgen naar onze meening
de oorlog aan de lichamelijke opvoeding
heel wat goed gedaan, omdat ze zoowel
aan onze Ilegcering als aan het volk, heeft
laten zien, wat gymnastiekonderwijs eigen
lijk waard is. In den zomer toch van1014,
in de eerste maanden van de mobilisatie,
zijn er tal van manschappen, omdat er
gebrek aan kader was, door gymnastiok-
ondorwijzers geoefend, en dit heeft uitmun
tende resultaten opgeleverd. Maar de
waarde van den gymnastieklecraar wordt
nog altijd niet erkendzijn vak geldt niet
mee, als er bepaald moet worden of de
leerling naar een hoogcrc klasse overgaat;
hoeveel eerbied die leerling voor dat vak
dan wel moet hebben, daarnaar wordt niet
gevraagd. En ook in de saiarioering staat
hij bij zijn collega's ten achter, op grond,
dat zijn acte niet op even breeden grond
slag staat als de andere aden middelbaar
onderwijs; dat hij zelf, onder anderen de
Vereeniging van leeraren bij het M. 0. gym
nastiek, herhaaldelijk gevraagd heeft om
hooger eischcn te stellen voor de acte M. 0.
gymnastiek, en ook voor de lagere acten,
schijnt tot nog toe niet veel indruk te
hebben gemaakt Ondertusschen leven wij
in een chaos, waarin Minister Heemskerk
indertijd gemeend heeft orde te kunnen bren
gen door ons een zeer dure inspectie te
bezorgen, maar van die inspectie hebben
wij nog niet veel pleizier beleefd; wel
heeft zij, zooals men uit de rede van dx. De
Visser kon opmerken, op haar geweten,
dat zij door haar stelselmatige tegenwer
king oorzaak is geworden dat do Directeur
van de Centrale Gymnastiekschool in
Utrecht, die daar bijzonder op zijn plaats
was, genoopt werd zijn ontslag aan te
vragen.
Wie zal den Augiasstal redderen? Daar
voor is tendh.ti.ge samenwerking tusschen
Oorlog en Binnen). «Zaken noodig, en al
miooten wij den Minister toegeven, dat de
Minister van Oorlog het tegenwoordig te
volhandig heeft met andere zaken, om zich