Van alles wat.
Raadselhoekje.
afioo-pen en we zouden een dief in huis hebben,
vóór w>ij het wisten. Waarom ben je 'tuiij niet
eerst komen vragen?"
„Dat kon ik niet, want ik mocht je niet wakker
maken, at had ik het bijna moeien doen, omdat
het griesmeel zoo hoog s'.ond".
„Maar hoe kon je er dan bij1?"
1 Jtij heeft me opgetild. Hij' is heel sterk en ik
heb heelemaal niet gemorst".
Mina lachte en de man ook. l>e laatste stond
op en zei
„Goeiendag" en wel bedankt, allebei".
„Goeienda'g". zei Rob terwijl hij' zijn handje
uitstak. Het lag een oogenblik in de grove hand
van den man.
„Het spijt mij, dat je weer weggaat", zei Rob
zacht.
,.Het spijt mij ook", antwoordde de bedelaar,
„maar ik ben heel blij. dat ik gekomen ben en
zal je niet licht vergeten".
Hij ging heen en Rob wuifde hem na, totdat
hij hem niet meer zien kon.
Daarna ging hij bij Mina staan, die bezig
was de tafel af te ruimen.
„Je bent toch niet boos, Mina?" vroeg hij.
„■Nee*, luidde het antwoord. „Ik ben niet boos,
al zou ik het misschien wel moeten zijn, Anna
heeft gelijk; je bent een jongen dien je geen
oogenblik uit hei oog kunt verliezen. Ik had
eigenlijk niet moeten slapen. Maar blijt nu vlak
bij me, totdat Anna weer thuis is. Rob".
Ja", antwoordde de kleine jongen, „dat beloof
ik je. Mag ik een poosje bijl je ofp schoot zitten?"
Hij klom, op haar schoot en vroeg zich af
waarom hij een jongen was, dien men geen oogen
blik uit het oog kon verliezen en wat Mina
en Anna daarmee eigenlijk bedoelden.
Maar ais Mina hem vroeg haar te beloven,
nooit weer een vreemden man binnen te laten,
zonder het haar eerst te vragen, zou hij! dat
natuurlijk doen.
Toen Anna dien avond bijtijds weer thuis
kwam en hem naar bed bracht, vertelde [hij
haar niets van het gebeurde met den bedelaar
want hij was bang, dat zjijl boos zou zijn. Mij
nam zich echter stellig voor, dat hij zoodra
zijn moeder weer thuis was haar zon vragen,
jwaarom hij het eigenlijk niet h'ad mogen doen.
.Moeder zal het mij! wel uitleggen", dactht hij
en het duurde een tijdje, vóór hij in slaap viel.
Mina ging juist zijln kamer voorbij en begreep
er niets van, dat hij nog met groote oogen
wakker lag.
,.De saucijsjes zijn zeker niet goed voor je
geweest, met dat wanne Weer", zei zij. „ik
had ze je ook eigenlijk niet moeten gewen".
..Het komt niet van de saucijsjes", zei Rob
ernstig;' „maar ik lag te denken".
Mina keek verschrikt.
„Dat zon ik maai' niet doen, als ik jou was",
ging zij voort. Zij was hang, dat de kleine jongen
nieuwe plannen smeedde en er hieelmaal niet
zeker van, wat er nu weer gebeuren zou. Toen
zij bij de deur was, riep hij .haar terug.
,jMina", zei hij, „ik heb dien armen man ge
lukkig gemaakt, is het niet?"
„Ja, dat geloof ik wel", antwoordde Mina,
„maar
„0, alsjeblieft geen- maren", zei Rob vleiend.
Hij was zóó blij, dat het hem ditmaal gelukt
was iets voor een ander te doen, dat hij bang
was het tegendeel te hooren.
Mina dek.e hein 'oe en zei hem goed ei ma cld.
„..Mina", fluisterde Rob nog ,..k mag toch zeker
fwcl voor den bedelaar bidden, is het gillet? R
wil Onzen Lieven Heer om een heeleboel lekker
eten voor hem vragen".
Mina zei, dat zij niet dacht, dat dit verkeerd
was en Rob vouwde dus de handjes en nam
den bedelaar in zijn gebedje op.
Wordt vervolgd).
De Eik.
In een storrnachtigon nacht had de wind zijn
rnacht getoond aan een hoogen eik. Daar lag
dan den volgenden morgen die trotsche eik. Tal
van lage struiken waren verple.terd onder bet
•zlware gevaarte.
Een vos wiens hol niet ver van daar was ge
legen, zag het schouwspel met verbazing.
„Wat een boom", riep hij uit. ,,lk had waarlijk
niet gedacht, dat Mj zóó groot was."
Zoo gaat liet dikwijls met de grooten der
aarde, die ver boven ons geplaatst zijn door het
lot. Wanneer zij1 van hun hoogte neergeploft zijn.
zien wij pas goed, iioe groot ziji werkelijk waren,
liet oude en het jonge Ilert.
Een heel oud hert zei eens tegen een ion-'
hert:
r „ftHeugi mij nog zoo goed als de dag van
gisteren, dat de mens het geweer nog niet had
uitgevonden".
„Hè", zuchtte het jonge hert, „wat moet dat
een gelukkige tijd zijn geweest voor ons, arme
herten".
„Wees toch niet zoo voorbarig m je oordeel',
antwoordde het oude hert. „De tijden waren toen
'wel anders, maar niet beter. In plaats van liet
geweer, gebruikten domenschel) in die dagen
pijl en hoog en wij waren er al even slecht
aan toe als tegenwoordig.
Oplossingen der Raadsels uit 't
vorige nummer.
VOOR GROOTEREH.
1. Aldoende leert men. Meloen, nieter, arend,
delta, Londen.
2. Taurus, Taunus.
H Vlieland.
4.
VOOR KLEIAEHEK.
1. De arme jongen rieL IA" DEn put. (Linde).
Het hoek ligt in de KAST, AA. JE zcekt
niet goed. (kastanje).
Wie Wit» Draag mee wandelen? (w.lgi-
Het is pas half driË. SPeel je met ons
mee? (>esp.)
Heel gaarnE. IK kom dadelijk. (eïk\
2. Kok,, Rok. Sok, Klok, Bok, Hok.
3. LODEWIJK.
L
k
0
p
k
u
D
d
0
D
E
w
e
W
e
r
U
IC
1»
a