..Warm en moe", antwoordde de man en liij
keek naar den kleinen jongen.'alsof hij dacht?
„Wat ziet hij er koe! en frisch uit in zijn ma
trozenpakje".
Rob keek vriendelijk, maar toch wat verlegen
naar den vreemdeling op.
..Ik weet niet, hoe ik het servet op de tafel
moet leggen", zei- hij. ,,Anna is ui; en Mina slaapt,
We moeten maar geen complimenten maken".
Mina had juist tegen Rob gezegd: „We moeten
maar geen complimenten maken", toen zij hem
zijn slab vergeten had te geven, en hij! vond het
altijd prettig nieuwe woorden te gebruiken. Hij'
zette twee saucij'sjes en een stuk brood voor zijn
gast neer. ,,'t Spijt me, dat ik je niets te drinken
kan geven", ging hij voort. „Jlaar daar zal .Mina
wel voor zorgen als ze wakker wordt".
De man at haastig. Tussöhen twee happen
door vroeg hij zacht;
,.Zou je moeder goedvinden, dal je mij te eten
geeft, kleine baas?"
Hij was er wel zoo goed als zeker van, dat
de kleine jongen op zijn eigen houtje handelde,
want hij wist. wel dat de meeste menschen thlet
niet veilig vinden een bedelaar binnen te laten,
ten minste als zij hem niet kennen. Hij wTilde
echter eens hooren wat Rob zei.
„Moeder heeft gezegd, dat ik altijd moest pro-
beeren wat voor een ander te doen", antwoordde
de jongen. Dus zal zdrji het zeker goedvinden. Zijn
de saucijsjes lekker?"
...Heerlijk".
„En mooi gebakken?"
„Prachtig".
..Dat dacht ik wel. Je moet het straks ze],f maar
aan Mina zeggen".
„Zeker jongeheer, als ik haar nog zie, maar je
moet haar vooral niet voor mij wakker maken".
„Nee, dat zou jammer zijn. Bovendien heb ik
beloofd haar te laten slapen en ik breek nooit
mijn beloften. Dat doet een man niet, zegt vader.
'Wil je ook wat griesmeel hebben?"
..Koel graag", antwoordde Rob's gast.
..Die staat op een' hooge plank", zei de kleine
jongen, toen hij op zijin teenen naar de .provisie
kast geslopen en weer teruggekomen was. „Ik
zie geen kans er bijl te komen, zelfs niet, als lik
op een stoel ga staan".
„Dat is jammer, jongeheer".
„Behalve ging Rob voort.
„Behalve wat. jongeheer?"
„Behalve als je mij optilt." zei de jongen glim
lachend. Ben je sterk genoeg, deuk je?"
De bedelaar antwoordde zijn jeugdigen gastheer,
dat hij in zijn leven we] zwaardere lasten getorst
had dan zoo'n kleinen jongen. Hij tilde Rob
dus op. Deze nam het griesmeel van de plank
en zette dat voor den gast neer.
De bedelaar begon dadelijk te eten.
„Je vindt het toch zeker ook erg lekker)?"
vroeg Rob.
„Ik heb nog nooit zoo iets fijns geproefd en ben
al heel blij, als ik een sluk brood met kaas (krijg,
dat mij belet van honger om te komen".
„Arme man", zei Rob vol medelijden.
Het leek hem vreeselrjk, nooit iets anders dan
brood en kaas te eten.
Juist op dit obgenblik werd Mina wakker. Zij
vroeg zich af, of zij lang geslapen zou hebben
cn riep
..Ben je daar. Rob?"
Ja Mina", luidde het antwoord.
„Jc'foert ioeh geen kattekwaad uit?"
„O nee. Kom maar eens kijken".
De bedelaar liep in de rchijng der buitendeur
zoodra hij bemerkte, da. een volwassen persoon
in de zaak betrokken zou worden, maar Rob hield
heni bij zijn mouw vast.
Mina moest hem toch zien
Maar de bedelaar'voelde er niets voor om door
haar gezien te worden. Toch begreep hij, dat hij
zeker van diefstal verdacht zou worden, als hij
plotseling wegliep en daar hij geen diet was. Wijlde
hij er natuurlijk ook niet voor aangezien worden.
Hij ging dus maar weer zitten en wachtte op
hetgeen er gebeuren zou.
Het is moeilijk [e beschrijven, hoe verbaasd
Mina, was, ioen z'ij in de bijkeuken een man zag,
„en zij zette groote oogen op, toen Rob haar in
fluisterde:
„H ijheeft toch zoo gesmuld van de saucijsjes
en het griesmeel, Mina".
Daarop wendde hij zich weer tot den man
en zei: j
I „Vergeet vooral niet Mina te zeegen. dat je
de saucijsjes zoo mooi gebakken vondt".
„Wat heteekent dat?" vx'oeg Md na aan den bede
laar en zij' keek hem boos aan. „Hoe kom je |er
toe, mijn saucijsjes en mijn griesmeel op te
ctcni Eu hoe durfde je hier binnen te komen?"
„Ik heb hem gevraagd binnen te komen". Met
deze woorden verdedigde Rob zijn gast. „Wees
maar niet boos. Ik wou probeeren ie.s voor een
ander te doen, zooals moeder gezegd had".
Mina scheen er echter nog niet veel van te
begrijpen.
„Misschien kun jij mij vertellen, wat dit alles
heteekent". zei zij nu tegen den bedelaar.
Hij keek om zich heen en zijin blik irieef een
^oogenblik rusten op Rob. He', gezicht van den
kleinen jongen straalde. Hij begreep, dat hij een
goede daad had verricht en was overtuigd, dat
Mina niet op hem brommen zou.
De bedelaar zei beleefd:
„Lk geloof, dat ik niet zoo brutaal had moeten
zijn, maar de jongeheer vroeg mij1 binnen te ko
men en ik hacl honger. De saucijsje:; waren
lekker en het griesmeel ook".
Mina keek angstig om z.ch heen zij voelde zich
niet op haar gemak. Wie kon zeggen, of de man
wel eerlijk was? Zij' kende hem heelemaal niet.
Hij kon best wat in zijn groote zakken gestoken
hebben. Haar blik ontmoette den zijne. Rob dacht
later, dat hij stellig haar gedachten geraden hd.
want hiji zei:
„Ik verzeker u op mijn ec re woord, dat ik een
eerlijk man hen. Al ben ik ook nog zon arm. ik
zal nooit stelen. Maar al whs ik een dief, dan nog
zou alles hier veil g zijn, want ik zou onder zijn
oogen niets willen wegnemen".
Hij keek .naar Rob, maar bedoelde niet, dat
hij bang was voor de oogen van den jongen. Wat
hij bedoelde was, dat hij nooit iemand bedr.egon
zou, die hem vanaf het eerste oogenblik zóó
zijn vertrouwen had geschonken.
Rob kreeg een kleur, alleen al bij de gedachte,
dat zijn vriend van oneerlijkheid werd verdacht.
„Mina meent hot niet", zei hij. ,„Ze begrijpt
heel goed, dat je niets zou wegnemen. Is het
niet, Mina?
Deze nam den man eens goed op en zei:
„Nee. dat geloof ik ook niet. Maar je moet
zoo iets toch niet weer doen, R.ob, want hei zou
een anderen keer wel eens minder goed kamn-n