KINDER-BLAD
SCHIEDAMSCHE COURANT
EEN BEKENTENIS
No. 41. Bijvoegsel van de Schiedamsche Courant van 10 Oct. 1925
VAN DE
Kaar het Engeiseh van H. CLARKE.
Vrij bewerkt
Door C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
9;
Rupert bleet zwijgen. Hij was door de braam
struiken gekropen in de hoop .Van's gesp te vin
den, doch het was te vergeefs ge wees,.
..Vaar ben je geweest?" herhaalde jneneer Tre-
lawny streng. Antwoord mij onmiddellijk, Ru
pert".
Er hecrschte een doodsche stilte, llupe-rt tracht
te te spreken, doch de woorden hle\en hem in
de keel steken.
„Ren je op de Rots bij de rivier geweest?"
Kog heerschte er diepe stilte. Toen antwoord
de Rupert zacht:
,,Ja. Grootvader".
..Was je vergeten, vat ik je gezegd had? Xee,
dat zie ik wel aan je. Je bent mei opzet onge
hoorzaam geweest. Ga naar je kamer en kom daar
niet af, vóór ;k het je zeg. Je maaitijden zullen je
gebracht worden. Ik ben zeer gegriefd en. teleur
gesteld. Keen, je inag niet meer maar Kan. Ga
naar je kamer."
Rupert gehoorzaamde me: een kloppend Kart.
Keziah bracht zijn avondeten boven: hij krabbelde
een brieije en vroeg haar dit aan Kan tte geven.
De oude vrouw had nu toch medelijden met hem.
Zij had een groot bord met aardbeien voor licnu
meegebracht.
„Ik wou, dat je Grootvader je niet gezien had,
jongeheer. Laat den inoed maar niet zakken,
Eet dit en ga dan naar bed. En morgen zal je
grootvader je wel vergeven, als hij ziet. dat je
berouw hebt. Je hebt tocli niet aan je zusje ge
schreven, dat h ïjboos op je is, wel? Dat zou
haar maar overstuur maken. Zij is den boelen mid
dag toch al zoo. onrustig geweest en beo®, mij zeker
wel twintig maal gevraagd, of je nog niet terug
was".
„Xee, Keziah. ik heb 't haar niet geschreven.
Praat er maar met meer over. Dit briefje wil je
haar dus wel geven?"
..Zeker. Eet nu maar goed en kom nooit meer
alleen of met de jongejuffrouw hij de rivier of
cf» Üe helling der Rots".
HOOFDSTUK IX.
Waar z ij n de diamanten?
Den volgenden morgen kwam Keziah bij meneer
lni,u\!iy vn gvd woonde voor RujSt doen.
Ze zei
„Ik weet zeker, dat hij berouw Leeft, meneer
en ben overtuigd, dat luj er me. hij dacht, wat
hij deed. Jongens zullen wel a'tijd jongens blijven
zoo lang de wereld bestaat. Eu he- z:d de jonge-
juffroujv weer achteruit zetten, als zij Looit dat
haar broertje straf lieeft. Zij is toch al zoo onrustig,
omdat bij gisterenavond en vanmorgen n'e. bij
haar geweest is."
„Goed. Stuur hem dan maar hij me", zei meneer
Trelawnv min of meer ongeduldig. Ilij ging dien
morgen nog meer dan gewooittijk onder geldzorgen
gehukt. Reu vorigen avond, nadat Rupert was
thuis gekomen had hij een brief van meneer Pol-
whele gehad, waarin deze srhreef, dat het on.g'n-
nen der kopermijnen meer kosten zou dan oor
spronkelijk beraamd was en liij has bang. .lat
er LH '-niets van komen kon. LV oude hu-er was
juist hez.g dezen brief te Le.unwoorden, toen Ke
ziah binnenkwam, en had dus geen tijd eiu lang
over Rupert's ongehoorzaamheid te spreken.
Toen zijii kleinzoon beneden kwam zei hij
streng:
..Keziah zegt mij, dat je berouw hebt. Rupert
en ik koop, dat dit zoo is. Je wilt ofii.eiier worden
maar «en jongen, die olfic-ier wil worden, moet
vóór alles loeren gehoorzamen. Ga nu naar je
zusje. Het is ter wille van haar, da. ik je straf
ophef. Verder wensch ik, dat je dezen brief aan
Simmons geeft. Hij gaat vandaag naar Bodmin".
Kan zat door kussens onders.eund in een
grooten stoel voor het raam van haar slaapkamer,
toen Rupert binnenkwam.
„O Rupert. Waar zou hij zijn?" waren haar
eerste woorden. „Weet je zeker, dat je alles goed
afgezocht hebt?"
Kan zag er uit alsof zij nog heel ziek was. Zij
had donkere kringen onder de oogen en haar wan
gen gloeiden koortsig. Z5j had bijna geen oog
dichtgedaan dien nacht. Rupert's haastig gekrab
beld briefje, waarin hij schreef, dat hij'den gesp
niet gevonden had. was een bittere teleurstelling
voor haar.
„Ik heb alles afgezocht. Kan fussehen de
braamstruiken en overal. Ik weet zeker dat hij
niet op de helling ligt en ik geloof ook niet, dat hij
in het water gevallen is, ik denk. dat iemand hem
opgeraapt heeft. We moe en Grootvader vertellen,
dat hij verloren is geraak!. Begrijp je dat nu
zelf niet Kan?"
„Ja. hel zal wel moeten", an.woordde Kan met
bevende lippen. „Maar zou je nog niet eens
willen zoeken, Rupert?"
„Ik ben bang, dat het toch niets uithaalt. Hij
ligt er werkelijk niet en ik meet nu een brief