zonk liaar de moed toch wel wat loon zij1 don
volgenden dag in do huiskamer van „Eikestoin"
op don majoor wachtte. Er stonden hooi voel
mooie dingen, vooral veel vreemde voorworpen uit
verre lapden. Dep dacjlit, dat zij ze wel eens
bekijken mocht. Zij stond op en ging naar dm
schoorsteen waar een aardig beeldje stond-
•luist toen zfij' het aanraakte, riep een schrille
stem
n,0. jou stout kind'',
'Zij schrikte zoo lievig, dat hot oen wonder ,was
dat zij iliet niet liet vallen.
Z'j keek ron,d, docili zag niemand. Zijl streek ioj
niou,\v jicel zacht over liet beeldje, toen dezelfdó
schrille £tem weer riep:
Hoeden morgen, Jamina, IPoo gaat het me!) je
moedor?''
Dep schrikte lifli nog heviger. Zij' begreep er
nies van. Waar kwam die vreemde stem toch van
daan"? Zij keek in elk hoekje dodh zag niemand.
Terwijl zij n,og zocht, zei dezelfde stem weer:
„Domkop, domkop.''
Dat liep de spuigaten' uK.
,„lk ben, niet donV', riep Bep, „en jij Ibent 'heel
onbeleefd".
Op dit oogenlblik kwam mijnheer AVallis binnen
enj hij lachte hartelijk om do verwarring van 'ziijia
kleinte bezoekster.
ilüjk maar eens door het raam*', zei bijl, „dan
zul je zien,', wie zoo onbeleefd is".
Bep deed dit on zag een grijzen papegaai,) die
z'ijn kop schuin hield en opnieuw riep:
„Domkop, domkop."
ilïet kin|d sohaterde heit; uit van plezier.
_,,)Dat is piet erg", zei 'zij, „jiji weeCi niet 'hater.
Je bent "maar een ptapegaa. Zoete Papje,, zoele
Papje".
i Zij krauwde Ihem op zlij'n, kopje*' hetgeen hij ge
willig toeliet, terwijl! do ihajoor verhalen' begon, te
doen van verre landen, waait allerlei vogels, insec»
teut en andere dieren loven* zooals men ze in eén
dierentuin kan z,icn. Maar Bq? was nog nooit in
oen' dierentuin geweest. Toen haar nieuwe vriénd
dit hoorde, belide hij om «enige hoeken en liet
lifij haar platen, zien van leeuwen, beren, tijgers
enj allerlei andere dieren.
,i,'0, dat is een tijger'*, zei Bep, „die wou iïk
zoo graag eens zien".
'Waarom?"
jOmdat Tom zei
Zij voltooide haar zin, niet, daar zij plotseling
bedacht, dal hetgeen Tom gezegd had, eigenlijk
niiet. geschikt was om over De verbellen aan den
majoor.
„Nu, wat zei lom?"
.i/O, dat kan ik niet zoggen", antwoordde Bep.
,,'t Komt er eigenjijk ook niets op aan''.
„Was het over tij'gers".
Jlfet was over u".
„.Vonltl hij1, dat ik op een tijger leek?'* i
,(,Ja, hoo weet u dab?''
,„j\Iaar waarom lijk ik op een] tijger?"
„Ja, ziel u, ik vin'd liet nietl. Ik demk dat Tom
ziqh vergist; maar vergissen is menschelijk, zegt
vader'".
Zoo'n boel gewon» doos is 'tniofc. Zij stoken, hem toch, oveiral;
O wee bij blijft niet staan Ju wangen, neus en mond
7 (Bleer Langoor springt dan achteruit
De bijou, vallen allen pilots En tuimelt op, deu grond.
Den urmen Langoor aan.
Was ik maar niet zoo dom geweest.
Kermt hij nju van de pEjn,
Nooit ga 'kop onderzoeking weer;
'kZal voortaan wüj'zor zijn.
,r<\VfrT.