KINDER-BLAD SCHIEDAMSCHE COURANT Oost West, thuis best. No. 19. Bijvoegsel van de Schiedamsche Courant van 8 Mei 1926 VAN DE Vader Kwak, één der voornaamste bewoners van de Kikkersloot, was naar den kapt gegaan, om oens te kijken naar het weer.tUf zotte zich: op een aardkluitje neer en koesterdei zich behagelijk in, de zon, terwijl hij links en; rechts naar gonzende muggen hapte. Daar hoorde hij in de takken boven de sloot een gesprek. ,.,Zoo meneer Tierelier. Is u weer van de reis terug?" vroeg een sijsje aan een vin|k. ;,Ja, ja", iuidde het antwoord, „ik ben weer thuis. En met het weer heb ik het nogal getroffen, nu en dan eens een buitje regen, maar over 't ge heel ibad ik geen klagen." Vader Kwak luisterde aandachtig naar het, ge sprek der beide vogels. Wat had die meneer Tiere lier veel gezien. Slaat- 't mooist van alles vond bjij toch, 'lat mensch en dier in verrukking ge luisterd hadden naai' zijn gezang. jbiAls ze naar meneer Tierelier luisteren, zullen zij zeker naar mij luisteren"^ dacht hij'. „Zoo'n reisje lacht xne wel toe en ik wil wel eens wat anders zien dan deze sloot. Met roem beladen; zal ik stellig torugkeeren. En vader Kwak blies zich vol trots op. 't[Was, of zijn oogen uit z5jn Hoofd zouden vallen, zóó puilden ze uit, terwijl hiji een doordringend ,„koak, kaak", aanhief. Rij liet hiooren hie-van vlogen meneer Tierelier en het sijsje weg en onze kiicvorstfh! had liet rijk alleen. Blij bleet nog eenigen, oogenblikkan peinzend zitten en besloot toen er maar geen,' gras over t© laten groeien en den, volgenden dag op beis to gan. Bals over kop splrong hüji daarna; inj de sloot, die hem nu erg klein en npuw voorkwam. Bé,, wat. verlangde hij de wereld eens te zien en zich te laten hiooren. Men zou ve'rsteld staan; van zijp zangtalent. Nauwelijks was de zon den volgenden; dag opge gaan, of meneer K,wak, geheel reisvaardig in zijn groen pakje, beklom den oever. Dioor bladen en steenen moest ld) zich een weg ban,"en,, of liever h!if hipte er handig over heen. Reeds heel gauw zag hij aijorlefdingen, die nog vreemd voorih'eni| waren,. Plotseling ritselde er iets in de struiken en ver schrikt keek vader Kwak om zich heen. Bij: zag een groot, rood-bruin dier met een spitsen snuit en een langen, pluimstaart. Jullie hebt zeker al geraden, dal het een vos was, die zijn schitte rende oogen op vade'r Kwak gericht had. ,jZoo, meneer Spring in 'tVeid, is u aan, 't wan delen", klonk het. Vader Kwak, min of meer gerustgesteld, ant woordde (.Zeker, meneer. ]k maak een kunstreis, ik wil groot, en klein laten hooren', hoe mooi ik 'zin gen kon". ,!,Ja dat is waar ook.", hernam de vos nu lachend, Jglj zijt een zanger. Kom, laat mij uw stem eens hooren; ik ben een liefliebher en oen kenner". Vader Kwak was door deze woorden niet weinig gevleid en nam een trolsche houdin'g aan. Daar klonk al zijn „Koak-koak. Koak-koak.Jtoak-koak". Do vos lachte in zijn baard, doch zei vriendelijk .'.'Hteel mooi. Prachtig. Gij, zijit zeker een zanger aan het 'hol van Koning Leeuw. Wat zouden, mijln vrouw en mijn kinderen u ook eens graag willen hooren Doe m'ij het genoegen 011 ga mot mij imcie naar [huis; ik heb daar dikke vliegen en vette slakken in overvloed. VerkelijBc,; het zal u aan niets ontbreken"'. Zeer gevleid door deze woorden gaf vader Kwak gevolg aan dit verzoek. Zorgeloos sprong hij naast den vos voort. Toen zij in diens woning aankwam, werd Reintje met uitbundige vreugde door zijn kinderen begroet. Lachend riep deze eclfter uit: v/Neo. bengels, niet zoo wüd. Zie je dan nfiet, dat ik een gast meebreng, die voor ons wil zingen.? Nieuwsgierig liepen do jonge vosjes: Vossientje, Roodstaart en Reinetje op vader K.wak toe. Zliji be snuffelden liem aan allo kanten, zoodat blij 'zich lang niet op zijn gemak voelde. „Niet zoo biutaal", riep nu vader Vos. „Meneer is een zanger en hij wil voor altijd bij ons blijven". Verschrikt keek vader K.wak bij h'et hooren van deze woorden op. „Neem me niet kwalijk", zei hij bedeesd, „maar ik begilijp u zeker niet goed. Ik ben immers een gast en kan, toch verdekken wan neer ik wil?" ,j,Wie eenmaal in mijn huis is, vertrekt met zon der mijn toestemming''.^ klonk hot pu baxsdli'. „/Dus ben ik bedrogen?" waag cl ge vader Kwak nog te zeggen. Klaag maat niet edele zanger", -zei Reintje, maar zing ons liever wat voor'' Vader Kwak begreep dat hüj het verstandigst deed ,(door tce te geven en liet op somberen toon! zijn „koak-koak'', hoeren. Verwonderd bleven; de Meino vosjes om hem heen staan, totdat Rood staart, de brutaalste, het waagde liem met zijn kou den snuit aan temkanj. maan- nu liet onze kikvoisch zoo'n vervaarlijk en doouliingen;d K,oak-koak" hoo ren, dat zij verschrikt acMeiuit stoven. Roodstaart stale zijn kop in een hoop (hazen;- en konijnenvellen,. Vossientje verborg zich onder het hooi,, dat tot slaapplaats diende en Reinetje krabde eetnf gal in den grond om zich te verbergem. Allen beefden van schrik.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamsche Courant | 1926 | | pagina 8