mmw
Onder den Appelboom
was zóó ,buitgcwoond'', dat liet niet meer als
'nestje dienst kon doen.
Het zwaluwen paar moest dus op oen ander rustig
plekje oen nieuw nestje bouwen.
Moeil'ijfke dingen liet eerst.
„Tante', zei Dora Welters, terwijl zij haar tante
gadesloeg, die bezig was mot strijken, „ik be
grijp ér niets van Waarom sLrij'kt u toch alle
groote moeilijke stukken hot cersl?''
„Wel'', (antwoordde mevrouw Yerhage, Dora's
tante, „dat maakt het strijken van do volgon.de
stukken gemakkelijker. Vroeger had ik de gewoonte
met do zakdoeken en handdoeken te beginnen en
eiken ,kcer, als ik er één klaar bad, dacht ik weer
„Lieve help, straks komen de grooterc stukken en
eindelijk do allergrootste. Vooral de gedachte aan
dezie "iaalsLo drukte mij den gcheelen lijd onder
het WCrk ;ds een zware last. Maar nu ik liet
zaakje omgekeerd hel), strijk ik met plezier".
,,lk geloof tonte, dat ik het nu begrijp", zei
Dora lachend. zal, als ik mot m'ij'n huiswerk
begin, ook do moeilijkste dingen hot eerst doen."
Dn Dora's huiswerk-maken ging vanaf 'dit oogen-
blik van een leien dakje.
D e ka lmc Eng elschman.
Een Duitsclicr reisde door Engeland en kwam
bij vrij koud weer een herberg binnen. II ajtrol daar
verscheiden Engclschen aan, die om hel vuur za
ten, en ging eveneens bij het vuur zitten 0111 zich
Kiel lang daarna sprong er een vonk op zijn, jas.
tc warmen.
Eén der iiEgclschen zag het en vroeg den vreem
deling, die niets bemerkt scheen te hebben:
„Hoo heet u, meneer?"
DenDuitseherstond deze nieuwsgierigheid ïieele-
maal niet aan en hij zei kortaf:
„Daar licht u niets mee te maken''.
De Engclschman zweeg en rookte rustig zijn
Pli'P-
Na eenigen tijd was er oen tamelijk groot gat
in do jas va» den vreemdeling gebrand.
'De Engelschinau vroeg 1111 nog eens. doch dit
maal met meer nadruk.
„lloe heet u, meneer?"
De Duitseher wilde Van den lastigen vrager at
zijn en antwoordde:
pd'ij'ti naam is Peters".
„Welnu, meneer Peters", zei de Engolschmnn
hierop, „uw jas brandt".
door
C. E. DE DILLE HOIGERWA.ARD.
Appeltje, appeltje val van den boom,
- 'kWil je zoo dolgraag eens vangen;
Zoo zingt de jeugd en ze kijkt naar omhoog,
Waar heel wat appeltjes hangen.
Grootvader vroeg z' op> bezoek, maar hij zei:
Denk er aan, geen appels plukken,
Niet iaan den boom schudden, kindertjes,
hoert
01 aan de takken soms rukken.
Grootvader, wiiji zullen doen, wat u zegt,
'Antwoorden lachend de peuters
Eén ding heelt Opa vergeten denkt Go.
1 En 'ze vertelt het den kleuters.
Opa [sprak niet van den windy zegt
I zij, wel?
'Zou hij, dat hebben vergeten?
'Want dat de wind soms kan blazen met
kracht,'
Is ietsj dat opa moet weten.
'1 Windje 'is dikwijls der kinderen vriend,
Soms wil het hen wel eens plagen.^
En moet de jeugd, of zij 'tleuk vindt ot niet,
Vaal: heel wat kuren verdragen.
Staar 'zie, vandaag doet de wind, wat zliji vraagt,
d' Appels blaast hij' van do takteen.
IGootje en Mies,' kleine Han en Cato
Hebben 'ze slechts voor het pakken.
Lachend en springend laat 't viertal nu £'uks,
Opa den «ppeloogst kijken,,
'Gootje zegt Compelement raa den wind,'
Weet u wel waar ze op l'ijken?
'Deez' met het kleurtje is juist kleine Ilan.
>En deze ronde Catootjc;
Eén is er b'ij met een kuiltje,' net Mies,
Als z' even lacht, zegt Margootje.
Grootvader (antwoordt: De appeltjes zijn,
lüus van den wind oen cadeautje;
(Daarom mag jullie zo opeten hoor!
Laat zo e smaken, Margootje.
I u «I
O D Li Hm t c