WËÊiïÊm 1111b oo'n verwaande Uil C. E. Uil', LILIJJ llOGKHWAAliD. 'tfs van een zomeravond, Dat ik vertellen wil. 't Is buiten heerlijk rustig, Zoo vredig ca zoo stil Het zonnetje gaat onder En kleurt o lucht fel rood, Konijntjes dansen vroolijk, Heel Sierlijk poot aan poot. De kikkers kwaken lustig, De krekels zingen luid. Plots klinkt een stern heel nijdig: Zeg eens, is het nu uit? Een Uil, een lastig heerschap, Voegt krassend er aan toe: Voor jullie wordt hel bedtijd En nu zing ik: Oe-hoe.I Den heelerr dag heh jullie Mo al half dol gemaakt, 't Wordt tijd, dat j'eind'lijk dus eens Dat aak'lig leven staakt; Naar mij kun je rui luist'ren, Want zuiver klinkt mijn stem! De kikkers kwaken vroolijk: Nee, maar, zeg, hoor je hem? Wat heeft Uil een verbeelding, Hij denkt, dat zijn gekras Zoo lieflijk als het kweelen Der nachtegalen was? Vee! schooner dan die vogel Zing ik, dat is bekend Krast Uil, dat moet je weten, Als je geen domoor bont. Daar naad'ren plots twee menschea Ze blijven even staan, Eén zegt hoor rno dien uil nu Toch eens te keer weer gaan! Met zijn gekras verstoort hij Do heerlijke natuur! Kikvorschen, krekels lachen, Heer Uil kijkt leeiijk zuur! Bromt: 'kben ap.sjoe verkouden Ik zing vannacht niet meer! 'k Bewaar mijn schoone zangen Maar voor een aml'ren keer. Ze moeten 'tdan maar stellen Dns zonder mijn gekras! Ik wist niet, hoe ondankbaar Do Mensch toch oig'lijk was! 'Joon

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamsche Courant | 1927 | | pagina 7