KINDER-BLAD SCHIEDAMSCHE COURANT Met z'n vieren op een eiland. No. 36. Bijvoegsel van de Schiedamsche Courant van to. Sept. 1927 VAN DE 1°) Naai* liet Engelsch van L. MEADE. Beknopt bewerkt door C. E. DE LILLE HOGEBWAARD. •Vlak bij haar flikkerden tweo vurige oogen. Zij begon luid te- gillen. Nog meer leven als van kopjes en schoteltijes, dio braken, en de oogeu vorthvenen. Door Elly's gegil werden niet alleen Tony en Joke wakker, maar ook Quick, dio luid blafte en als een dolleman in bet rond sprong. In liet volgend oogenblik stormde Ferdinand, die zichzelf 'de vree set ijk s te verwijten deed, de grot binnen. „Elly ,bou je eens stil. Leven jullie allemaal neg? Hou je toch stil, Elly. Ik kan geen woord verstaan". „Ja, we leven allemaal nog", antwoordde Joke, „maar we zijn vreeselijk geschrokken. Er is een wild beest in de grof'. „Geef mij de kaars eens. Joke, en de luoiefrs". Ferdinand maakte nu licht. De gebroken voor werpen, die op 'den grond verspreid lagen, bewe zen, dat Elly niet gedroomd haxl. „Ik zag op eens twee vurige oogeu", zei zij. „O Ferdinand, laten wo hier toch weggaan". „Nee, nee. 'Als jo in dezen hoek kruipt, ben je veilig. Koest Quick. Lk zie wel do scherven, maar nergens een dier, Stil. Hoor je dat geluid? liet lijkt wel, of het een wilde kat is". - „.Maar waar zit die dan? Wacht 't geluid komt van den kant 'der richel, waar we ons servies op gezet hebben. 0 Fer, kom er alsjeblieft niet zoo dicht hij". „Heb je geen spleten gezien, toen je vanmiddag de grot geïnspecteerd hebt, Joke?" vroeg Fer dinand rui. „Nee, we hebben niets gezien". Ferdinand hield zijn kaars wat hooger, zoo.lat deze de richel verlichtte. Terwijl hij er zich over heen boog, werd er plotseling een poot naar hem uitgestoken en kreeg hij een loelijike krab over do- hand, waarin hij de kaars hield. Onmiddellijk daarna begon Eiiy weer te gillen, Quick te blaffen en de ongeziene vijand te Wa zen en te spuwen. ;j Verschrikt trok Ferdinand nu zijn hand terug. Boven de richel was een harst, dien Joke en Elly niet opgemerkt hadden. Niet alleen flikkerden daar twee vurige oogen, maar bovendien neg verschei den kleine vurige oogjes. „Terug", riep Ferdinand tegen de anderen. Ilij hield zijn kaars in de hoogte en belichtte nu de spleet. „Onze vijandin", zei liij. „is een gToo-te wilde kat, dio op 't oogenblik hij haar jongen zit"'. „Jongen Zijn er dan kleine poesjes? riep Elly uit Het denkbeeld van jonge poesjes kalmeerde haar op eens en zij zou er misschien zelfs te dicht hij gekomen zijn, ais Ferdinand naar niet tegengehou den had. „Wilde katten zijn heel gevaarlijk, als je er te dicht bij komt", zei hij'. „We moeten poes met rust laten en ik betwijfel het, Joke, of jijen de kinderen nog veilig zijn in do grot. 0, ik vergeef liet mezelf nchit ,dat ik in slaap gevallen hen en poes daar door in do gelegenheid was de „slaapkamer" bin nen te dringen". „Het. is jammer van ons servies", zei Joke, ter wijl z ijide scherven opraapte. „Ik geloof ook, dat we hier niet veilig meer zijn. De nacht is warm en stil. Laten we dus dicht bij liet vuur gaan liggen". Ferdinand en zijn zusje munc-n wat vaitif het ge droogde gras mee en spreidden een bed op korten •afstand van het vuur. t Zij werden nu wel niet meer gestoord, maar slie- pen na de opgedane ondervinding toch njiet rustig meer, zoodat zij er den volgenden morgen alle vier moo en slaperig uitzagen. Na het ontbijt nam Ferdinand Zijn zusje apart en zei „Wo kunnen van viscli en schild padeieren wed le ven, maar we kunnen niet zoorder slaap. We moeten rustig kunnen slapen en dus naar een andere grot uitkijken". „Ja Ferdinand, maar als poes straks uitgaat om voedsel te zoeken, kunnen wij de kleintjes wegne men en do oude beletten, terug te komen". „Dat. zal zoo gemakkelijk nog niet gaan", ant woordde Ferdinand. „We moeten, wat anders zoe ken. Jij ziet er doodmoe uit. Blij® jij dus met EUy en Tony hier, dan ga ik er met Quick op uit. Er is hout genoeg voor vandaag en jo kunt het eten klaar hebben als ik terugkam". „Maar IkJii jij dan niet moe. Fer?" „Nee Joke. Bovendien heb ik toch geen rust, vóór we een goede „slaapkamer" gevonden hebben. Maar nu moet ik gaan, vóór de zon te hoog staal. Kom, Quick, ga maar mee"'. Ferdinand en de hond zetten er een goéden! stap in en bereikten weldra de kust. Spoedig waren zij uit het gezicht verdwenen. Joke slaak#o een zucht, toen zij haar broertje niet meer zag. „Wie had ooit kunnen denken, dat we hier zoo hulpeloos zouden landen?'" dacht zij, „Wo weten ten niet eens, hoe ons onbewoonde eiland heet.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamsche Courant | 1927 | | pagina 8