KINDER-BLAD I SCHIEDAMSCHE COURANT Wat er voorviel in de tent van Kees Dappers No. 43 Bijvoegsel van de Schiedamsche Courant van 29 Oct. 1927 wis VAN DE JHÜliüllHlüüüll door TANTE JOH. .(Vervolg en Slot). Ja 't begon. Want toen Ivee-s met eiisi stokje drie keer op oen houten kist, ctiie midden in tie tent stond, had geklopt, kwam uit de kist, die zander deksel was, liet hoofd van een meisje, dat een langen zwarten haard had. „Hier ziel gio „fle vrouw met den haard", sprak Kees. „Maar kom er niet te dicht hij, want „do baardvrouw" is erg verlegen". Weer tikte hij! taan met het stokjó op de kist, waarop de „baardvrouw" [n do kist verdween. :- '„Nu komt „de slangenJjezweerster", riep Kees nog luider dan straks. Nauwelijks had hij dit ge roepen, of uit dezelfde kjst kwam Welar een meisjes hoofdje natuurlijk zonder haard, doch met een groene slang om iha'ar halsje, daarna nam zo het dier van haar hals en kronkelde het om haar arm „Wat een gekko slang, 'fluisterde totem weer do jongens van Groen. „Wat kronkelt die raar, en wat een staart", zei Joh au. „'fis missoliiien een stuk tuinslang, die in een groenen. lap zit Lang kondol zij' er zich niet meer iri verdiepen; of do slang echt of niet echt was, want op (eens was weer het slangeruneisje in. die! k-ist' verdwenen, en toen kwant, van achter de kist, „hét gétaioöBCh- de Indianen.kjind'". DSC was een klein meisjö, ge kleed in een wlit jurkje, waarop, huisjes, popiptetjeis en allerlei vreemd-gevormdb dieren waren gétéé- kend, in xoode en blauwe kleuren. Doch' tfrt alleen het jurkje was zoo beschilderd, ïilöaa, ook het gezichtje, de armpjes m des handjes waven' vol getatoucerd.' 'tis Mjeaitje Kiel", riepen efein paar kinderen. „Welneen, 'tis een echt ïndianlem^kiiid" schrcow de Kees. „Mijn oom heeft haar pas uit Ind'ië nteié- gebracht ,',lla, hoor hem eens", riep Wjm Burk, die in Indio geboren was. „In Jndpë wonen; heelemaal geen Indianen. Wel Javanen;". „Toe kibbelen jullie tóch niet'-, zei goialig een meisje. „Want nu komt misschien het wildé bosiSh- d;ier wel''. „Ja, dat komt oak'\ riep Kees ent hij liep ach ter de kist om, «dar een groot konijnenhok, dat iü.ieu mand hüd gezien, omdat het door een'rap zéi'ltloek was bedekt. Toen trok hij het liofc naar voren, zoodat allen het ledtijke bosclidier, dat ineenge doken achter dc tralies zal, konden zien. Nu, een vreemd dier was het. 'tLeek wteL oen kloitió héér, zóó wollig cn zwakt zag het er uit. En 'l sliet zulk een ■akelig gegrom uit, dat, oen paar kleine kinderen bang werden en riepen,,'k Wil' tiaar huis. O,' 'k hen hang voor dat leelijke beest''- Teel wijzer waren echter de groofen, vooral Jam Dol!., llartje Hitol en de jongens van Groen'. Die begrepen allen, dat het gaan gevaarlijk dier kon aijiu, omdat (fees flappers lang niet dapper wa,s. Met z'n allen liepen ziij op eens naar het hok, sleept ten dit buiten d(o tent, en toen zagen, zij' pas, achter de houten tralies, het hieielemaal 'zwartge maakte snuitje van paapje Ros, d'ie tot aan zijn Jialsjo toe, in een groot, zwart beestenvel was genaaid, 't Ventje had het daa.i'iu heel terg be nauwd zoodat liet kermde: „Toe, maak jullie dat nare vel Loeii los. Ik kan me heelemaal niet be wegen. En straks moet ik oo.k nug „dwerg'' zijn 'Allen lachten, toen Jaapje dit met een angstig stemmetje verklapte. Vlug haalden zte hem uit het nauwe hok, tornden het berenvel los en hamen hem mee, om z'ijn gezichtje te wassdien. „Kees 'heeft me een 'dubbeltje beloofd'', zuchtte toca Jaapje, „maar nu zal ik het wol niet krijgen. "Want ik moest ook dwerg zlijn, zei hij'". Toen ze hij: de sloot kwamen stond daar Mientje Hiel luid te snikken, terwijl een ander meisje bezig was met de roodc en blauwe inkt-figuren van haar gezichtje te wassohen. „O, en wat zal moeder hoos zljir', riep ze. „0, Rjie't, en als die inkt dan niet heelemaal weggaat, wat dan?" vroeg ze. „O, dan blijf je altijd zoo'n loeljj.k fndianein- kind'", troostte haar liet vrftcndinncljo, waarop Miemjo nog Qia*rtl& begon te Imjilcn. „Non, cn ik hen maar walt blij1", ging het vrien dinnetje voort, „dat ik alleen maar dat paarden haar om mijn kin kreeg, cn toen dien mouten, groenen hand met dien slangenkop „Nu weten we alles", fluisterde de jongen, d'je Jaapje stond te wasschen zijn vriendjes toe. „Zoo'n hedriogeii.jlt och". Tóen Jaapje weer toonbaar was, holden de jon. geus met hem naar do tent terug. Dinar wterd 'het*' een gekibbel van behing. „We willen ons geld terug. Je heb.t ons bedrogen", schreeuwden zij. „En je hebt Tiapje Itos een dubbeltje beloofd. Kom geel hem dan dadelijk liet dubbeltje". „Neen, dat krijgt li'ij! niet", schreeuwde Kees terug. Dioor licm is de heel# voorstelling mislukt. Blijf heeft alles in do war gestuurd. Als hij ifets had verteld, hadden jullie gedacht, dat hel. een eélft bóscb.dier was „Hij hoéft juist gemaakt, dal wij je bedriegerij ontdekten", riep Bop Groen. „Alles was valscli, dc baardvrouw, hel slangen-

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamsche Courant | 1927 | | pagina 8