Van alles wat.
manieren. Iets, wat hij al heel graag deed, was liöt
omverwerpen rvaa hooibergen.
(Als de lieden zich bij het opstapelen van hot
hooi moe gewerkt hadden en van hun wel ver
diende 'rust genoten, kondon zijl or zeker van zijn,
dat de boosaardige plaaggeest kwiam en de hooi
bergen onderstboven gooide.
Toen dit weer eens gebeurd was) 'zei oen vin
dingrijke knecht:
„Wacht eens, Wij zullen het hooi opnieuw op-
stapelen, zo'odat het lijkt, also! er niets gebeurd is,
maar in iederen berg zullen we een hooivork
verstoppen''.
•Zcb gezegd, zoo gedaan.
•s Nachts kwam de plaaggeest terug en hij lachte
zoo hard, teren hij al die hooibergen zag, da|t
het tot ver in den omtrek gehoord werd.
Toen thjij echter den eersten, den bestan hooi
berg onderstboven wilde koeren, bemerkte hij de
list en riep hij, jammerend van pijn, zoodat het
iemand door merg en hoen drong:
1 'Nu ik ondervind wat plagen is,
Wil ik een ander niet meer kwellen,
Ik ga dus heen, koim nooit terug,
bat kun je iedereen vertellen.
•Wij willen hopen, dat hij: woord gehouden
heeft.
II.
De torenklok van 'Rodeneck.
Tegenover Rodeneck ligt Natz. Beide dorpep
worden door een klooi van elkander gescheiden en
door deze kloof stroomt de Rienz-beek. Een brug
voert or over en verbindt de beide gemeeniton,
die eens van torenklok wilden verwisselen.
De bewoners namen de klokken daartoe uit
do torens en wilden ze naar de plaats van 'hun
'nieuwe bestemming brengen.
Toen 'de lieden uit dlodeneck met hun klok bij
de brug kwamen, konden zij haar echter niet
verder krijgen. Men spande tien, twaalf paarden
vóór den wagen, doch het was alles te vergeefs'.
Intussehen weid liet nacht en keerden de meo-
scheri naar huis terug. Zij 'lieten de klok sihan,
waar dj etond. En toen zij den volgenden: mor
gen terugkwamen op de plaats, waar zij haar
achtergelaten hadden, ,w!as de heelo brug ver
dwenen en bleef hun niets anders over dan 'do
klok langs den smallen, stellen weg weer naar Ro
deneck terug te brengen.
Toen izij nog niet van hun verbazing beko
men op ih et punt waren den terugtocht te aan
vaarden, begon de klok te spreken. Zij zei:
l
Torenklok, zoo heet ik,
Alle weer dat weet ik,
Onweer steeds verdrijf ik,
In mijn toren blijf ik.
Men bracht de klok naar Rodeneck terug en daar
hangt zij altijd nog, hoog vereerd door de bevolking.
Zij verdrijft het onweer en stuit branden, zooals
er geen tweede in don omtrek doet.
III.
D e Pad. i p
Op zekeren dag, toen een meisje van het dorpje
Bach in b et Ledhdal naar Kuis ging, zag zij opTden
weg een geweldig dikke pad zitten. Lachend zei
zij 'tegen het dier:
„Ga alsjeblieft weg en als belooning zal ik je
gaarne verplegen, als je eens ziek mocht worden".
Drie weken later kwam er een man bij het
meisje. Hij vroeg haar, of zij met hem mede wilde
gaan en herinnerde liaar tevens aan haar 'belofte,
de pad gedaan. 1
Het meisje .volgde den man in het bosch naar
een eenzame h ut en vond daar werkelijk een. zieke
vrouw te bed liggen. Zij verpleegde Kaar voorbeel- a
dig 011 jtoon. de zieko hersteld was, ging zij weer,
•naar huis. Bij het afscheid gaf de man haar cëa
zak vol kolen met de mededeeling, dat zjtji dien
niet vóór haai' thuiskomst mocht openmaken.
Het meisje dacht echter, dat iedereen haar zou
uitlachen, wanneer izij als loon voor haar dien
sten een jzak kolen naar huis sleepte, maakt© den
zak daarom onderweg open en schudde' de kolen
er uit.
Toen zij, .{huis gekomen was, zag zij' jot hajar,
onuitsprekelijke verbazing aan den zak een paar
goudstukken hangen. Het waren kleine stukjes ko
len, die in den zak waren blijven zitten) <an in goud
veranderd waren.
Vlug snelde het meisje nu naar het boscli terug,
maar zij kon den weg, dien zij gegaan was niet,
meer (terugvinden en al haar zoeken naar haar
lichtvaardig weggeworpen kolen was te vergeefs.
IV.
Vrouw Hitt.
In overoude .tijden leefde or ©ons oen machtige j|
Reuzenkoningin, die vrouw Ililt heette. Zij Woonde
in de bergen boven Inrisbrück, welke du grauw en
kaal zijn, maar indertijd bedekt waren met dichte
bossehen, rijke akkers en groene weilanden.
:Op zekeren dag kwam baar zoontje al huilende
en jammerende thuis. Zijn handen en zijn gezicht 1
waren zoo zwart als van een kolenbrander. Hij
had een spar als stokpaard willen gebruiken en
geprobeerd den boom doormidden te breken. Daar
deze echter aan dein rand van een moeras stond,
was do grond onder den jongen plotseling weg-
geweken zoodat hij in de modder tuimelde. Maar
gelukkig hadfh'ij'zi-dh 'daair weer ujf weten ito werken
"Vrouw Hitt troostte haar zoontje, beloofde hem
oen mooi nieuw pakje en riep een knecht, dian
zij beval haar zoontje met stukken brood schoon
te maken. •-
'Nauwelijks was de knecht echter begonnen zoo
verkwistend met het kostelijke brood om te gaan, I
of er barstte een ontzettend onweer los.
Toen de luciht eindelijk weer opklaarde, waren
de rijke graanakkers, de groene weilanden en bos
sehen en de woning van vrouw Hitt verdwenen.
Niets .anders zag men dan een woestenij met hier
ön daar groote steonen. Hot was er zóó onvrucht
baar ,<Lat er nog geen grashalmpje groeien wilde en
in het midden dezer woestenij, stond vrouw Hitt,
do Reuzenkoningin. Zij was geheel versteend en
zal daar wel altijd Mijven staan.
In veel streken van Tirol, vooral in do nabijheid
van Innsbrück, vertelt men dezie sage nog als ©etn
waarschuwend voorbeeld aam kinderen, die brood
of andere levensmiddelen verkwisten.
EEN OUDi SPREEKWOORD.
Hoe steviger het touw gewonden is,
•Jhoo beter de tol diiamit
Dlat is waar, is hebniet, meisjes en jongens?
Nu is het ook zoo inet andere dingen. Hoe llinker
en heter jo ze aanpakt, des to heter gelukken zij.