KIKKERGROOTJE.
Uit liet stootje
Kikkergrootje
Cwsató getippeld
Hup-geïuppeM'
Bats in greppel
der peppel!
ikkergroetje viel, o wee
hppegiipt naar 't verst benee,
[ulp'loos zwoegend, kwijlend, hijgend
Zwaar op zwairane nedemjgettd,
Dof en duiz'ïig, poot-ontwricht,
Kneep oud' kikkeroogjes dicht
„Wat?'* biromd' zwamme, „tohbelpoot,
Mdj£ jij in je kwakteelstoot.
Zoo, - mijn zomerhoed gekreukt,
Scheef geduwd en stuk-gedeukt,
Mjj tot spot te Men staan,
'tGaat, het gaat, het gaat niet aan".
Kikkergrootje hapt naar lucht,
Met betraand gezichtje zucht'
„Ach, wat is de wereld! wreed
Zwam1, 'khet niet met opzet deed'
Schrikkelijk is zoo'r diepe val.. v
Rond te dttik'len als een bal....'.
Pijnlijk, bevend, mat en moe
Nog van jou een standje toe
Scheef je hoed?... 'tls waar. excuus
Nooit 'kkota weer hier, Zwam. Atjuus
'kWenseli j'als jou een ong'luk treft,
Iemand: toe, die 'tmeer beseft".
CLARA' WITTE.