■u-at lereH op zijn gezicht en hij glimlachte tegen haar. „Ik geloot niet", zei hij', p,dat jo langs de heep kust èeR hetero huishoudster dan mijn. kleine meisje is, zou kunnen vinden", zei hijt „Als vee gegeten i ebben on je met opruimen klaar bent, moest je eens een oogenhlik op je krukje naast mij komen zitten, vóór ik naar den vuurtoren ga". „Moet u vanavo-nd dan nog uit. Grootvader?" Vroeg Judith en haar stem klonk bezorgd. „liet is zulk ruw en stormachtig weer". ..Des te meer komt het er dan op aan, dat de vuurtorenwachter op zijn post is, meisje', ant woordde de oude man glimlachend. „Kom, eet nn eerst zelf ook eens en we zullen dan nog een oogenhlik praten." Judith was spoedig gereed met eten en began vlug ai te wasschen en op te ruimen. Do oude Jozef sloeg haar vlugge, handige be wegingen gade zonder den glimlach op zijn wegingen gade zonderden glimlach op zijn gezicht die tiaar gewoonlijk op te zien was, wanneer hij naar zijn kleindochtertje keek. Hoe lang nog zou zijn kleine meisje een dak hoven haar hoofd en te eten hebben? -Maar hij wilde haar zonnige op gewektheid niet verstoren vóór het moest. Hij prees liaar hu is vrouwelijke talenten en streek haar lief. koozend over haar hoofd, terwijl zij1 naast hem zat te breien. ,,Je bent een flinke meid, Judith".zei hij, ,zoo als het hij iemand, die jouw naam draagt, past". „Judith was de naam vati Vaders grootmoeder, is het niet, Grootvader?" vroeg zij nu. „Ja, lieve kind", antwoordde de oude Jozeff, ,,en van mijn moeder dus. Ik herinner mij haar nog heel goed, al stierf zij, toen ik maar weinig ouder was dan jij nu hent. Ik denk nog dikwijls aan haar". ..Zij was heel goed en moedig, is het niet,,, Groot vader?" vroeg Judith weer. „Ja, kina". Ce oude Jozef vroeg zich onder liet spreken af, hoe lang het nog duren zou. vóór een ander die dien naam droog, geroe,pon zou worden, moe dig en flink tegenover een groote moeilijkheid te staan. Even later ging hjij! voort „Zij was een dappere vrouw, mijn moeder. ou de menschen in deze streek hebbdn nog van haar gehoord, al is zij meer dan zzestig jaar geleden ge stori en. Zij verdient het dan ook, dat haar naam in eere gehouden wordt. Hoe goed herinner ik mij' nog, alsof het gis teren gebeurd is, dat het zeewater in de ntijhi gedrongen was en haar man, mijn vader, met de anderen er in neergedaald was. Een kindje van idrie weken hield zij' in de armen, maar zij stond kalm op, toen zij het nieuws hoorde, gaf mij het kleine'ding en vroeg: „Wie gaat er met mij' de mijn in om onze jongens te redden?" Zij scheen niet te liooren, hoe men haai van idle kanten trachtte af te houden van haar plan; men zei, dat het haar toch niet gelukken zou, de mannen te redden en het aantal slachtoffers er slechts door vergroot zou worden. „Wie gaat er met mij de mijn in ooi onze jon gens te redden?" vroeg zijl opnieuw en rustig, docli vastberaden stevende zij op. haai' doel af. Sommige der mijhwerkers, die in een ander ge deelte gewerkt hadden, waten reeds hij den uit gang. „Er vallen stukken rots naar beneden", zeiden zli) tegen de vrouwen, die zich verdrongen oni eenig nieuws te hooren'; „en do mijh zal heole- maal onderloopen. Er is 'geen redden aan". 3laar mijn moeder sloeg geen acht op hun woorden. „Wie gaat er met mij de mijn in om onze jon gens te redden?" riep zij voor den dorden keier en het was tegen de vrouwen, niet tegen do man nen dat zij sprak. Het waren dan ook do vron- pven, die in de mijn afdaalden en daar een wissen dood zouden linden zooals algemeen ge dacht werd. I Twaalf Van de „jongens" bevonden zich in een zijgang dor mijn, die door vallende steenen afgesloten werd Do zee overrompelde hen daar en zij' ouden er jammerlijk verdrinken. Toen de lift gedaad was, stonden de vrouwen tot de enkels in liet water, en het kwam reeds tot hun knieën, toen zijl de ongelukkigon bereik ten. Zij hadden gereedschap'pen meegebracht en werkten met leeuwenmoed aan de benijding der mannen, terwijl het water steeds hooger en* hoo- ger steeg. „Ga naar boven" terug, vrouw", zei mijn vactaij, zoodra hij de stem van mijh moedor hoorde. „Je z-Jt met ons verdrinken. Wat is het nut daarvan?" Doch het waren vrouwen en moeders, die daar vochten voor het leven van hun mannen en zoons in do duisternis en zij wil hen niet in dan steek laten. Reeds steeg het water de vrouwen lot het middel en hooger, maar nog atp werkten zij Verder om een opening lusschen de steenon to maken. Toen konden eon stuk of zes mannon, die hoven stonden, het echter niet langer werke loos aanzien en kwamen zij de vrouwen te hulp. grootvader van Michel Polwarlh was degene, die er het sein toe gaf. „Wij willen niet onderdoen voor de vrouwen en zullen met hen verdrinken", zei hij! "En hij daalde in de mijn af. Het water stond de kleinste vrouwen roods tot den hals, vóór do „jongens" gelukkig nog net bijtijds door de opening, welke zij' gemaakt baiduen, konden kruipen en de lift bereiken. Zij' waren gereu. Niet "allen konden echter tegelijk naar boven en dus bleef mijh moeder beneden. Zij1 hield zien krampachtig vast aan een steenon rand die baron liet water uitstak en liet een man, 'die door het Vallen van een stuk Tots een been gebroken had, voorgaan. Ik stond hij CS a schacht der mijn, toen de lift Voor de tweede maal naai' boven 'kwam en al is liet dan ook nog zoo lang' geleden ik hoor nog liet gejuich der „jongens" in mijn ooren, to,an liet hoofd v;uï mijn moeder eindelijk zichtbaar word. Twaalf levens had zij dien dag gered, zlij en de vrouwen, dio met haar in de mijin waren afgedaald. Ons dorp had werkelijk alle reden trotsch op zijn vrouwen te zftjh. Maar mijn moeder wilde niets hooren van een „moedige daad" en dergelijke dingen. „Iemand moest de jongens toch' redden", zei zijl. terwijl zijl het kleintje weer van mij overnam en naar huis ging. Dit nam echter niet weg, dat de „jongens" do klokken voor haar luidden en, wel zoo hard, als ze maar konden. „Jullie zijn eigenlijk dwaze jongens", zei zij, maar ik zag toch, dat de tranen over haar ge zicht liepen. (Wordt vervolgd).

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamsche Courant | 1929 | | pagina 9