K I" i*' X Uit de jeugd van Hans Andersen, den aroottfn Duitschen sprookjesschrijver. IA «V M w if f>ï, if 2/ u A St. Kr fgr f -X is in den vuurtoren, Opdat anderen or niet het slachtoffer van zouden worden". Terwijl hij nauwelijks luisterde naar do laatst© "voorden van den kapitein, snelde Ilorrick naar de deur, daarbij bijna een stoeien zoeman, dia bui ten stond te wachten, omver loopond. .jMyn paard", riep liij uit. En tot den grijzen officier zei hij: „Ik ga onmiddellijk zelf 'kijken". „En zien wie het licht weer ontstoken hooft", voegde deze er aan toe. „Als dit niet gebeurd was, zonden wij met man en muis zijn vergaan". Hij sprak ernstig, terwijl hij zijn stem" een weinig verhief. De matroos zei nu tegen kapitein Derrick: „Neemt u mij niet kwalijk, kapitein, maar mag ik met u meegaan?" Mijn familie woont er''. „Zeker, zeker", antwoordde de officer dor kust wacht. „Kapitein Herrïck, ik moet weer terug naar mijn schip', maar ik zou gaarne het resultaat van uwe expeditie willen vernemen". „Gij zult het hooren", antwoordde Derrick eer biedig en tot den matroos ging hg voort: „Wil j© met mij meerijden? Er is hier wel oan paard voor je". De matroos nam het aanbod dankbaar aan en reed weldra met kapitein Derrick m den vroegen denkeren ochtend naar den vuurtoren. Bleiden wa ren van een lantaarn voorzien. Het was stil in de lucht, maar do zee gromde boos, nog niet heelemaal tot rust gekomen en de donkere strepen zeewier, neergeworpen op plaat sen, waar slechts zelden zeewier aangetroffen werd, verkondigden, dat de nacht voorbij was. Terwijl de heide ruiters een scherpe bocht der kustlijn volgden, zagen zij plotseling den vuur toren zijn helder licht in de duisternis uit stralen. „Iemand is er nu op post, dat is duidelijk", zei kapitein Herrick en de matroos, doe dit het eerste gezien had slaakte een zucht van ver lichting. Zij reden nu door de steile straat van het kleine visscheisdorp, waar de huisjes na den storm achtiger nacht nog achter de stevig gesloten lui ken sliepen. Hst was de matroos, die den weg aangaf over de hangende* brug. met een zekerheid en zelfver trouwen er over loopend, welke den kapitein dor kustwacht verbaasden. „Je kent den weg, man", zei hij, terwijl hij hem op de hielen volgde. „Mijn familie woont er", zei de matroos op nieuw. Dij scheen een man van weinig woorden te zijn. Zij hadden nu den toren bereikt. Op den grond lag een verbrijzelde lantaarn De matroos raapte haar op, bekeek haar zwij gend en liep de half vergane ladders op. Steeds hooger en hooger stegen de beide man nen. D«o lantaarns hielden zij tusschen de tanden geklemd, teneinde hun handen vr.j le hebben en zich vast je kunnen houden. Zoo legden zij denzelf- den weg 'af, die een klein meisje vóór hen ge gaan was. Zij kwamen aan de verdieping vlak •onder die der lantaarn en bleven een oogemblik staan om op adem te komen, vóór zij de laatste ladderopklauterden. Op de bovenste verdieping van den vuurtoren -lag neg steeds do bewusteloos© wachter te midden der overblijfselen, welke eens den lantaarn-stan- daajxi gevormd hadden. Onder de opening in den muur voor de lantaarn bestemd, bevond zich een ruw houten bank, waarop een meisje stond, een meisje, dat de ar men boven het hoofd strekte en zóó de lantaarn in evenwicht hield, dio op een ijzeren staaf steun de, ldo lantaarn, welker licht het schip gered had. Het lange, donkere haar hing verwilderd om haar hoofd; haar gezichtje, dat ziolil bij de na derende voetstappen omgewend had, was angst aanjagend bleek, haar donkere oogen verrieden pijn en bezorgdheid. Zij bewoog zich noch sprak, terwijl kapitein Hprridk en de matroos bijna ge lijktijdig door de ladder-opening sprongen. De kapitein der kustwacht bleef ontsteld staan bij het aanschouwen van het toonceltjo vóór hem; doch do matroos slaakte plotseliug coa kieet. „Mijn kleine meisje", riep hij uit. Judith staarde naar hem zander da betoekems van zijn woorden te begrijpen, maai" een stem Van den grond zei plotseling. „Hij is er, mijn jongen". In dit ©ogenblik scheen de werkelijkheid ook tot Juchth door te dringen. Zij snikte het plotse ling uit. Kapitein Herrick greep de lantaarn, maakte baar vast, tilde voorzichtig het kleine, bijna ver stijfde figuurtje van haai" post, waarop zij zoo trouw en plichtmatig stand had gehouden, en legde het in de armen van haar vader. „Nu zullen zo wed voor de lamp ia den vuur toren zorgen, prevelde zij en sloot de oogen, ter wijl ze zich tegen don schouder van haar vader _nn vleide. (Slot volgt}. „Jij zult een melkmeisje zijn op- mijn landgoed, zoodra ik landeigenaar geworden ben", zei Dans Andersen, toen hij nog o©n kleine jongen was, togen een meisje uit zijn klas. En 'hij begon te vertellen, hoo alles dan wel zou weaorn. Evenals alle kinderen, die oen graota verbeel dingskracht bezitten, vond Ilans het soms moei lijk de grens te trekken tusschen waarheid en fantasie. Hij verzekerde het kleine meisje dan cjolk, dat luj eigenlijk de zoon was van zoor voorname lieden, doch een booze fee hem, toen hij nog in de wieg lag, in het zoontje van eon armen schoenmaker veranderd had. Het kleine meisje sloeg echter geen geloof aan de woorden van Dans, en zei, dat hij niot goed bij liet hoofd was. De jongen voelde zich zeer bdeedigd. Hans Anderson bracht zijn jeugd in Odensee in Denemarken door. Op zekeren dag kreeg hij op school oen tik van do juffrouw, hoewel deze zijn moedor beloofd had, Hans niet te zullen slaan. De jongen stond: onmiddelbjk van zijia plaats op, nam zijn boeken en zijln lei bij elkaar an liep naar huis, zich ernstig voornemend niet meer naar school te gaan. Hij deed dit ook mot, ten minste niot naar die school. Maar ook op de nieuwe school was hij geen gerog dd verschijnende leerling, en deed hij weinig zijn best. Hoewel zijn vader maar een eenvoudig schoen lapper was, had hij heel veel boeken geóo/en en was hot zijn gewoonte 's avonds na afloop van het werk zijn gezin voor te lezen Toon Ilans elf jaar was, trok zijn vader in den oorlog om in hoi Beensche leger voor Napoleon to strijden. Ilij U< 1 rtPil K S'ïJ "1 0£«<! *3.~ Sft? *JT |i\< y 3\r"x" tVï

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamsche Courant | 1929 | | pagina 9