Van alles wat.
Of moedor boos was, dat Tineke dat maar zoo
eigenmachtig gedaan bad? Noen, hoor. Ze trok
haat meisje ..laar zicli too en plakte haar eens
flink „Schat", zei ze zachtjes aan haat oor.
„Dus je blijft bij me?" vroeg Auko op eens
blij, .alsof ze 't nu pas begreep.
„Ja, boe vind je dat?"
I „Pijn natuurlijk. Maar vind jij 'tniet akelig?"
„Neen, hooiEn tnu ga ik je wat voorlezen".
Toen de doktea oorsten Pinstonlag kwam, was
bij erg tevreden, 't Was wat roiode bond en heele-
maal niet -gevaarlijk. En ornaat ze geen koorts had,
'ifolcht het patientje wol naar boneden op den
divan, als ze maar uit den tocht bleef.
Nu werd 't toch nog eeu foost, wajnt Anke kon
best aangekleed worden. En natuurlijk mochten ze
de feestjurken aan met de rose bloemetjes.
„Tiaar gaan de Pinksterbloemen", zei moodeij,
toen de meisjes vooruit de tap afgingen, terwijl
ze zelf Volgde mei do bloemen vaia AJnke.
Anke werd gauw cp> de rustbank geïnstalleerd
en de anderen gingen gezellig bij haar zitten,.
Tineke verzon allerlei leuke spelletjes en haalde
heel wat veTgeten dingen boven uit haar kastje,
waarmee ze nu weer bpnieuw plezier hadden.
Ze waren niet uit, maar hadden niettegenstaande
Ahke's roode hond, todh een gezellig Pinkster
feest
J. II. BRINKGREVEENTROP.
Anecdo te.
Op z ekeren avond reed de Prins van Wales (die
later Eduard VII zou worden) in oen karretje naar
een naburig -dorp, waar het juist markt was.
Een oud vrouwtje, dat den prins niot kende
en niet het geringste vermoeden had, wie hij zijn
kon zich daar ook niet druk overr maakte
vroeg hem, of hij wel zoo vriendelijk zou willen
zijn, een zware maud met garnalen voor haar
naar de markt mee te willen nemen. Hij reed
immers toch.
„Zeker wel, moedertje'), antwoordde de pTins,
„maar je zou de garnalen todh zeker nog liever
willen vetkoopen, denk ik. Wat moet je er voor
hebben
„Twee shilling".*)
,Bie heb ik met, maar als ik je het portret van
mijn moeder er eens voor gaf?"
Het vrouwtje haalde de schouders op en vroeg'
„Hef portret van uw moeder, mijnheer?" Maar
wat heb ik daaraan? En wat moet ik er mee
doen?"
„Bat moet jij. weten. Begin maar met liet aan
te nemen", antwoordde de prins lachend. En Mj
stapte het verbaasde vrouwtje een' goudstuk in de
hand, dat pngeveer twaalf en een Ivor gulden
waard was en de beeltenis Van koningin Victoria
vertoonde
Lachend reed de prins daarop Verder. Het oude
vrouwtje was niet alleen hoogst verbaasd, maar
ook zeer tevreden over zulk' zaken. doen. En
geen wonder.
Een shilling is zestig cent
M ij n h e e r R o n j ou r.
Een weinig bekend Frainsch schrijver met name
Casimir Bonjour, wilde gaarne bij iemand toege
laten worden.
Be knecht, die hem apen deed, vroeg:
„Uw naam, meneer?"
Be schrijver antwoordde met zijn beminnelijk
st en glimlach „Bonjour".
Be knecht, die den Injzookor zeer beleefd vond,
zei eveneens
„Bonjour mijnheer", en ging voort: „Wilt u mij
uw mam zeggen, opdat ik u kan aandienen?"
„Ik zog: Bonjour".
„En ik zeg ook: bonjour mijnheer. Maar wicn
moet ik nu aandienen?"
„Wel: Bonjour. Zoo heet ik".
De knecht begreep nu pas, dat hij inplaats
van boinjour mijnbeer", zeggen moest:' 'e,mijn
heer Bonjour".
Eigen hulp. 1
Liesje doet dikwijls boodschappen met moeder
eu is dan niet weinig verbaasd, dat moeder du
één winkel alles, wat je maar bedenken kunt, koe-
pen kan. Die winkel beet „Enigen Hulp" en Liesje
heeft den naam van dien merkwaardigon winkel
wat goed onthouden.
Op zekeren dag 'tis Mjoi en or Zijn pas
weer bladeren aan de baometn vraagt Liesje
heel ernsti.g, terwijl zSj met moeder door lief
plantsoen wandelt:
„Moeder, komen de blaadjes aan de boom en
ook van Eigen Hulp?"
V an een k ikvois cli, die den
moed niet opgaf.
Twee jonge, vroolijke kikvorschen, Groenrok en
Kwaak je, waren Op domnuggonjaebt zoo ver afgo
dwaakt, 'diat zij ,dp een boerderij terecht kwamen
eu tot overmaat van ramp bij vergissing in een
groeten emmer met melk sprongen.
Na eenige vruchteleaze pogingen te hebben aan
gewend K»n uit hun gedwongen veiblijfplaats, te
ontsnappen, kwaakte Groenrok droefgeestig:
„Waaitom zouden we te vergeefs strijden tcgan
iets, wat we lohmagehjlk overwinnen kunnen? Laten
wij ons maar neerleggen hij de vreeselkjke gedachte
luer te moeten sterven".
En de ongelukkige Groenrok liet zich zinken en
verdronk.
„Ik ben van oordeel", mompelde Kwaakje, „dat
men den moed nooit moet laten zakken. In der
gelijke gevallen is het maar al te dikwijls: moed
verloren, jal verloren".
Terwijl de dappere kikvorsch dit ziehzelvon voor.
hield, zwom hij en zwom hij maar steeds in het
rond. Zoo streed hij den geheelen. nacht om her
belrnud van zijn leven
En toen de Volgende morgen aangebroken was
en het arme Kwaakje na den vermoeienden nacht
geheel uitgeput was en we' eens even rusten
moest, bemerkte liij, dathij op een kluit
boter zat.
Door zijn voortdurende bewegmg had bij de melk
tot botter gekarnd en bet hieraan te danken, dat
hij het leven er afgebracht lliasd.
Nauwelijks drong liet echter tot hem door, dat
het gevaar geweken, was, of hij sprong terug aar
den vijver, waar hij thuis hoorde. De lieele kikker-