LEG PLAATJE. Plotseling hoorde hij leven en dacht ha] een seconde, dat Bob of Jim er van den anderen kant aankwam. Maar in het volgend oogmblik was Mj toch overtuigd, dat zlij het geen van beiden waren, want zij zouden nooit zooveel geraas maken. „Het moet de man rijn, dien wijl den vorigan keer gezien hebben", dacht hij, terwijl hi] haastig ]Om zich lieen keek om een geschikte schuilplaats te vinden. Wel was hij in het kreupelhout en zon hij daar niet gemakkelijk gezien worden, maar zoodira de man het in zijn hoofd kreeg het pad te verlaten en een stuk door de struiken af te snijden, zon dit wel eens onaangename gevolgen voor hem Ru. dolf kunnen hebben. De hulst, die hen den eersten keer aan het iöög onttrokken had, was HAcht bijl Geruischloos baande hij zich een weg er heen en weldra kan hij er zich verstoppen. Tussclien do stekelige blar deren door glurend, zag Mj een man naderen, ZSjn veronderstelling bleek juist te zijin; het was dezelf de man, dien zaj reeds eenige malen gezien had den, ld en ViCxrigen avond zelfs in gezelschap van Herr Scharf. De vreemde man liep regelrecht op den zilver, berk af, verdween er achter en stopte blijkbaar weer den een oif anderen brief onder de schors. Spoedig verscheen hij weer en stak opnieuw de op'en plek voor Rudolf over, toen de jongen een geluid hoorde, dat hem bijna iets deed uitroepen, waardoor hij stellig zijn aanwezigheid verraden zou, lebben. Het geluid was niets meer of minder dan het blaffen van een hond. Het klonk ver weg en bovendien zwak, maar het was ontegenzeggelijk geblaf en het kwam niet uit het dorp. Hiervan was Rudolf overtuigd. De man bleef een oogenblik stilstaan, juist toan hij op het pad stond, dat naar het kasteel voer de. Ook hij had het blaffen gehoord en luisterde er naar. Hij keek om zich heen, maar zag niets. Juist was hij op het punt weer door te loopen, toen het blaffen zich herhaalde, iets luider dit. maal, maar toch nog in de Verte. De man bleef Opnieuw stilstaan en er kwam een angstige uitdruk king op zrjn gezicht dit meende Rudolf ton minste. Even later ging de man o: liter weer verder en na een paax minuten voegden Bob en Jim, die al dien tip reeds in de buurt waren geweest, zich bij Rudolf. „Hebben jullie 'tgehoord?" vroeg de laatste fluisterend. „En of", riep Jim uit. „Kou" zei Bob en hij ging verder: „Ik zou er wel ik weet niet wat om durven venvedden, dat liet de arme Quick is en als die vreemde sinjeur ons 'niet zou kunnen hooren, zou ik hem fluiten en alles doen om hem te roepen. Waai' kan Mj ergens zitten?" r „Het is een raadsel. Hij moet in de buurt zijn, maar ik snap- alleen niet: waar", zsei Jim. „Luis ter eens", ging lrij even later voort, „pk ga dat briefje halen en overschrijven". Hij kroop nu uit ziijb schuilpaats te voorschijn en mocht de voldoening smaken een stuk papier te halen uit de brievenbus, zqoals zij de opening in den zilverberk nciemden. Hij krabbelde de dij fers want die stonden er weer op op een stukje papier, dat hij met opzet in zijn zak gestoken had en voegde zich bij do heide anderen, die op het punt waren met behulp van den knctestigerr boom het terrein te verlaten. „Heb je het?" vroeg Boh, toen zaj het weitje overstaken. „Ja. En ik zal het, zotodra wij thuis kotaen, .ontcijferen. Maar e heb je een briefje voor vader achtergelaten?" „Ja", .antwoordde Bob. y,En als vader gehoord! heeft, wat wij hem te vertellen hebben, denk ik niet, dat Mj bops zal zijn, omdat wij toch naar Boschwijk gingen. Quick moest daa,r zijn' em ik vind het eigenlijk oliedom yan ons, dat we hem niet eerder ontdekt hebben. Maar we zullen er weer heen gaan en hem net zoolang zoeken, totdat we hem gevonden hebben". HOOFDSTUK X. De mlaln met de pet fcjomt in de ap otheek. „Hebben jullie berm gevonden?" i Met deze woorden Weiden de jongens door ïyoraj en Jenny begroet, die hen hadden zien aankomen en tegemoet gesneld waren. „We hebben Quick gehoord, maar niet gezienlj, antwoodde Rudolf en Bob ging voort met vertellen. „O, laten we er dadelijk na het ontbijt heen gaan", riep Jenny ongeduldig uit Dit legplaatje kun je gemakkelijk naleggen Van lucifers, waarvan de koppien verwijderd, zijn, of van leghoiutjes. Voor het oor van den kandelaar kun je een randen knoop' of een geldstukje go- bruiken. i Laat de vlindertjes niet te diaht bijl de vlam komen, want dan schroeien zij hun mooie vleu geltjes. 1

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamsche Courant | 1929 | | pagina 9