Raadselhoekje, „We kunnen best eerst wat gaan slapen", zei Bob nu, „Ik heb een wekker en zal dien op half één zetten. Als ik 'm dan oip het nachttafeltje plaatst, kan ik m onmiddellijk grijpen en öin'der de dekens houden, als hij afloopt. Niemand kan 'm dan botoren en we kannen dadelijk op wee,' gaan, zooddi we allen tijd hebben om te zien, wat we zien willen". De meisjes zeiden nu gooien nacht en gingen naar haar kamer en de jongens, die moe waren van alles, wat zij dien dag gedaan hadden, lagen weldra half uitgekleed in bed. Rob zette den wekker op half één en wilde het voorbeeld der beide anderen, die spoedig in geslapen waren, volgen. Doch hij kon den slaap maar niet vatten en woelde nog onrustig heen en weer, toen de wekker afliep. Onmiddellijk greep bij hem en hield liem onder de dekens, ja, lij zat er bijna op tut angst, dat bet ratelend geluid door tante Lize gehoord zou worden. „Wat een vreeselijk leven maakt lij", mompelde Üe jongen. ,,'tZou me niets verwonderen, pis tante Lize aanstonds haar hoofd, om da deur stak, om te vragen, wat dat te beteekenen had". Maar gelukkig voor de jongens sliep tante Lize bijzonder vast en hoorde zij niet, dat de wekker in bun kamer op zoo'n buitengewoon nur afliep. Zotodra deze niet meer ratelde, stond Bob op, wekte Jim en ging naar Rudolf om ook hem Wakker te schudden. De laatste was echter in een diepe slaap en niet zoo gemakkelijk wakker te krijgen als Jim. Bob schudde en fluisterde om beurten en mocht ein delijk de vofliaoening smaken, dat riijn vriend zich oprichtte, geeuwde en zich de oogen uitwreef. „Hallo, wat is er?" mompelde hij slaperig en Bob schudde hem nn neg eens flink heen en weer. „Het is half één, dat was het eigenlijk een paar minuten geleden al", zei hij „Ik kan je maar niet wakker krijgen. Jim kleedt zich aam en we moeten vlug voortmaken". Rudolf was op dit oogenblik MaaT wakker. Hij herinnerde zich hun voorgenomen bezoek aan BiOschwijk, sprong onmiddelijk uit bed en begon zich haastig aan te kleeden. Bob maakte nu ook verder toilet en een paar minuten later slopen de drie jongens behoedzaam do trappen af Jini was liet eerst beneden geweest en had een. bezoek gebracht aan de provisiekast, waar hij allerlei „nuttige zaken" veroverd had. Zwijgend slapen zij het huis uit en haastten zicb in de richting: van Botsdhwïjk. Met behulp van den boom bij den" muur kwamen zij weldra op het verbaden terrein. De maan scheen zóó helder, dat zaoais Jim zei het bijna even licht was fals över dag. Zij hadden besloten het terrein ■grondig af te zoeken, maar vóór zij dit deden, wil den zij eerst naar den zilverberk gaan en van daaruit bepalen, wélk. gedeelte ieder voot zijn re kening zou nemen. 1 „En we moeten niet vergeten, dat er iemand zijn kan", zei Rudolf, terwijl zij tegen de helling op liepen en eindelijk den top van dan heuvel bereik'ten, waar de groote berk stond. „Het zou heelemaal niet vreemd zijn, als één van die maln- nen of misschien zelfs allo twee hier waren, om van den ouden baas zelf nog niet eens ie spreken". 1 „Ja, dan zijn we er natuurlijk bij", gaf Roib toe. „Maar laten we hier eerst eens even uitblazen, dan kunnen we onderwijl het terrein in drieun v erdeelen". 1 De anderen gingen op zija voorstel in en allen zetten zich op het mos neer. Zij hadden juist het een en ander afgesproken, toen Jim plotseling de beide anderen aanstootte en fluisterde: ..St. Kijk tiaar eens", Bob en Rudolf, keken nu in do richting, die Jim aangaf en zagen onmiddellijk Herr Scharf en een ander langs de hélling naar liem tote ko men. Zij waren blijkbaar in het minst niet bang gezien te worden -en hepen mets bijzonder zacht. Zij kwamen snel naderbij en do jongens zaten, als vastgenageld aan den grond. Zij konden zich eenvoudig niet bewegen, want alle drie wildon zien, waar de mannen 'ineen gingen era wat zij tiaar uitvoerden. Pas toen deZe vlak bij hen kwa men, waren zij in staat zioh to verroeren en Duisterde Rudolf: 1 „In het kreupelhout. Gauw". Haastig voegde hij de daad bij het woord en olgdcn de anderen hem in het dichte kreupel hout. Vanuit hun schuilplaats keken zij opnieuw vvat de assistent en zijn metgezel uitvoerden. Het tweetal liep bijna tot den zilverberk en begon nu van daaruit allerlei .Opmetingen in versahillckuLej richting te doen, nu, en dan, even ophoudend om een enkel vvoiord met elkaar te wisselen. Eindelijk kwamen zij met hu,n opmetingen vlak 1 fj het Kreupelhout, waar de jongens zich verstopt hadden, juist op het oogenbhk, toen Rob zei: „Ik zou wel eens willen weten, of zo begrijpen dat ze in liet andere basdh, waar ide meisjes hen zagen, verkeerd waren". Te laat zag Bob, dat de mmneoi nu vlak bijl ben1 waren en Rudolf en Jim konden niet vlug genoeg voor het naderend gevaar waarschuwen. De drie avonturiers zagen de mannen stilstaan en om zich heen kijken. 1 Bob's ondoordachte woord en hadden hun aan wezigheid verraden. i 1 (Wordt vervolgd). Oplossingen der Raadsels uit 't vorige nummer, VOOR GROOTEREN. 1. Khartoem. Tram, hart, rat, Emma, roek. 2. Het verstand vim oen schaaP REIkt niet heel ver. (prei) Bij" ongeluk braK NOL den grooton schotel. (knol). Ik zag BoB IETs haastig wegmoffelen (biet). Tante MoTA RAKt altijl flensjes, als wij ko men eten. (tabak). 3. Stavenisse. Opperdoes. Ilmdeloopen. Ondkarspel. t v Maartensdijk. 4. In Beieren (want daar stroomt de nvier de Regen).

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamsche Courant | 1929 | | pagina 9