Als de kindertjes stil zijn.
Raadselhoekje.
Ja.ntj-o keek en zag1 eon. Spoortrein
0, wat was hij nu toch blij,
Weet je, wat bij tegen, moedor
Fluisterende daarop zei?
klleb zoo'n spijt, 'k"maar zoo weinig
Voor Sink's paaj.'jcf had bewaard.
Nooit meer v~ zelf opeten,
Wat 'kv 't paardje hel> gespaard.
Als je in je bedje sti'ligt
En de dag is omgegaan,
Ivosmt bij ieder van de bedjes
Eventjes je moeder staan.
En bij ieder kindje denkt ze
1 Aan iets liefs'voor dezen nacht,
Waar je lekker van kunt droomen,
Waar je in je vuistj' om lacht.
Jan, de snoeper, droomt van flensjes,
Die zijn moeder bakken kan
En Idj ziet ze bij dozijnen
Sissen in do kookepan.
Lies, de ijdeltuit, ziet jurken
Vair de allerduurste zij,
E(n zo koopt er mooie lintjes
F een schattig hoedje 'bij.
En dan Anneke de smeerpoets,
Droomt van morsen zonder end,
En van huilen en van jong'lon,
Want dat kind is zoo verwend.
Maar de moeders aan de bedjes
Donken aan dat alles niet,
Denken enkel: Kan ik waken
Tegen zorgen en verdriet?
Kan ik hen tot mensohen maken,
Opgeruimd en levensblij
Dat heb jullie nooit geweten,
Maar je wee' het nu van mij.
TRUL'3 VER DONER SALOMJNS.
Oploss ngen der Raadsels uit't
vorige nummer,
VOOR GROOTEREN.
1. Hoe dikwijls moet je nog hij den tandarts
terugkomen? Nog eonmaAL, VAder. (Alva).
Laat voeX ER Over schrijven, ik heb geen
tijd. (Nero).
Dat onUsk'klt jo kNAP, O LEO, Neem tooit
geen nieuw schrift voor je kladwerk.
(Napoleon).
Ik had het sprookjesboek vaN ELS ÖNge-
merkt van een mooien bladwijzer voor»
'en. (Nelson^
2. Bretagne. Peer, Taag, graten, neger, berg
3. Dienstweigeraar.
4. ZEPPELIN.
K a E a n
Breda
koper
p e p e r
breed
halma
g r 1 e p
1 i n d e
VOOR KLEINEREN. i
1. Een herfstdraad.
2. Hek, Bek, Lek, SPek, VRek.
3. Pluim, luim, muil, ui, uil.
4. Een muis.
Om op te lossen
VOOR GROOTEREN.
1. Ik noem een plaats in Groningen en word
„met 10 letters geschreven
Een 3, 1, 6, 7, is een edelknaap.
2, 4, 10, is een verkorte jongensnaam.
Een 10, 1, 9, 6, is een lichaamsdeel.
Een 3, 9, 8, is een dier, dat goed sprin
gen kan.
Een 2, 1, 5, wordt in de kouken gebfuikt.
2. Kraisraadsel,
Mijn geheel noemt een rijk, reeds uit de oud
heid bekend. t 1
X
.x.
.X.
-X.
XXXXXXXXXXX
-x.
.x.
-X*
'X*
le Rj oen medeklinker.
2e ïij een klein eiland.
3o ilj een keizerrijk in Azië.
4e ïij een stad in Gelderland.
5o rij een ander woord voor geestige zet.
Ge rij 't gevraagde woord.
7e rij oen plaats in de Betuwe.
8o rij een koninkrijk in Europa.
9e rij een Indisch vaartuig.
10e rij een gewicht.
11e rij een medeklinker.
3. Mijn eerste is een vloeibaar metaal, mijn
tweede een lichaamsdeel van oen dier en mijn
geheel een vogeltje.
4. De zeelieden zijn bang voor mij en ontwijken
mij. Onthoofdt men mij', dan heeft ieder
mij tweemaal.
TOOI! KLEINEREN.
1. .Maak eens iets, wat jo graag Op jo boterham
krijgt, van:
gas gal hel 1
2. Ik bon gewoon gelezen
En ook net andersom
Een nuttig ding. Je ziet vaak,
Dat ik c»p 'tafel kcan.
Je schrijft mij met vijf letters
En jo gebruikt nuj trouw,
'k Geloof, als j' oven nadacht,
Dat je mij noemen zou.
3. 1 rborgen plaatsen in ons land.
Ik ga met jo meo Rita, als moor meisjes
gevraagd word"-
Tante Hélène, lux ,t Jo u regenwater go-
geven om handschoenen te wassdhen.
Houdt u, eens even stil, burgemeester Jan (2)
Moeder heeft het woord.
V ij houden veel van sprookjes.
Neem liever een dikkeren stok; doze is te
dun voor het doel.
4. Welke hoed past op geen enkel hoofd?
-X. I