Se xij een deel van een servies. De rij' een bloem. löe rij! eon boom. 1 Lie lij! oen medeklinker. 2. Van welk land kan elk bewoner heel gevaar lijk zijn en waarom? 3. ik kan dik zijn, maar ook dlun, K,ort qf lang en recht of krom. Maar ik word een groote stroom, Als men mijt leest andersom. 4. Mijn eersle is een getal, mijn tweede en der de liggen in de provincie Utreeht en mijn geheel in Gelderland. VOOK KLEINEREN. 1. Verborgen rivieren m ons land. Wat een flauwe boeken zijn dat. Als ik er oen paar mag uitkiezen, neem jk die zeker niet. (3) Er stond een groote emmer met water voor de deer. 1 1 Zie je liever eggen dan ploegen? oi Je moet Alido zoo maar niet op bezoek vragen, zonder dat ik bet weet, Jenny. Je hebt do visch iets te gauw afgezet Coirie. 2. Hoe meer je mijl isilaat, hoe beter ik loop en toch ben ik geen menscih of dier. W'io kan mijn naam noemen 3. Welke druiven zijn altijd zuur? 4. Wien kun je wel liooren en voelen, maar niet zien? 1 Moeder is met al haar kind'ren 'tls precies een half dozijn, Naar den dierentuin getrokken. - Wat een pret voor groot en klein! Betsy, d' olifant, maalt koffie, Zwaait daarbij haar lange sturf, Zal ik er een cent in leggen? Denk je soms, dat ik niet durf? Vraagt een kleuter, moeder, kijk eens, Wat een mooie papegaai, Hoor hem roepen: - Kopje krauwen! Hè, wat maakt hij een lawaai I 1 O, wat zijn dat mooie vogels, Moeder, kijk, een pelikaan! Zou 't rhinoeorosje, moeder, Nu misschien ook zwemmen gaan? Kijk eens even, moes, marmotjes! Juicht weer één der kleuters blij. Moeder, als ik heel erg zoet ben, 1 Koopt u er dan een voor mijl? Maar hel allermeeste lachen Allen in de apenkooi, Al vindt geen 'van 'thai! dozijntje Het gegrijns' der aapjes mqoi! Moeder moedeir! roeper allen Dioor elkander, Zag u dat? Eén aap wil den ander foppen, Klimt naar boven als' een kat! Lachend antwoordt moeder eindlek: Aapjes zie ik êlken dag! Dacht je soms, dat 'k jullie streken Niet meer hoorde of niet zag? Kom, müjn aapjes, nu naar huis toe! Hier zijn aapjes hepsch genoeg Ofzou, jullie Soms graag willen, Dat 'keen plaatsje voor je vroeg. In de kooi? Zou, je dat lijkeu? 't Half dorijhlje schudt van neen, In den dierentuin te blijven, Dat bevalt er stellig geen! Liever gaan ze dus met moeder Saam naa huis en dan naar bed, Waar ze stellig nog eens droomen Van de dieren en de pret! 'oor

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamsche Courant | 1929 | | pagina 8