KINDER-BLAD
SCHIEDAMSCHE COURANT
DE SCHAATSEN.
Hooge schoenen,
No. 5 Bijvoegsel van de Schiedamsche Courant van 1 Februari 1930
VAN DE
(Vervolg en slot).
Wat was liet druk op* do gracht. En wat toeten
er een, kennisjes. Truus kroeg op ooas waar ergen
zin in tijden. Zou zo toch maar haar schaatsen
gaan halen? Aatjo kon or immers naar kijken on
wat ghjidon op het ijs. Zou zo? Plotseling zag zo
oen eindje verder oen jotngetjo eenzaam aan den
kant staan. Ihj stond daar zoo zielig. Zoo zou
straks Aafje oolc staan. Of ze zou naar huis gaan
„Heen, ik doe het niet", besloot Truus. Ze gaf
Aafje een arm en samen liepen zo verder. Hier
en daar stond een volder of moeder aan den, kant
hm hot rijden van hun kinderen te bowomdereiru
Kijk, daal- stond meneer Kies oolc, hun buurman.
„Dag meneer", riep Truus.
„Dag Truus", zei hij', ,,moet je niet rijden?
./Heen meneer, vandaag niet", aintwojOTdde
Truus vroolijk.
„Hal kind, 'tis nu juist zoo heerlijk".
Truus en A af liepen d.oior. Maar meneer Knies
riep Truus terug. i I
'lYuus ging. „Wat blieft u?" vroeg ze.
„Waarom rijd je niet?" vroeg bijl ernstig.
„Och", daclit Truus, „ik kan het meneer Kres
wel zeggen". En nu Aafje toch even doorgelooopu
was, zei ze zachtjes: „Aafje heeft geep schaatsen,
en anders is ze zoo alleen".
„Geen schaatsen?" zei hij meteen. „O, ik heb
juist een paar, dat Jan te klein is. Die kan'ze
genist krijgen", 1 I
Truus kroeg een kleur van plezier.
„Aafl" riep ze, ,,kom eens gauw liier. Jo krijgl
pok schaatsen". I I
Aaf wist niet wat ze hooide. En zo keek meneer
Krcs en Truus vragend aan.
Zou je 't graag lemen?" vroeg meneer,
„Niou", was alles wat Aaf zeggen kon.
,Ga^ dan maar mee", zei hij.
Lfxjl woonde vlak bij' en kwam weldra met de
scbaatsen terug. Hij bond Aaf zelf do schaatsen
onder, en wees het meisje, hoe ze doen moest.
Natuurlijk hielp hij haar een beetje, maar ze meest
hot zoo gauw mogelijk alleen probceien.
„Ga ook je schaatsen halen", stelde Aaf voor.
En dat deed Truus. Ze band zie vlug ander en
reed meest in de buurt van Aaf, die dien middag
al aardig op de ijlzei's thuis raakte.
Gelukkig bleef het nog een poos vriezen en do
kinderen kregen heel wat keertjes een middag vrij
om te rijden. En vóór het ija afgeloopen was, kon
Tiuus met haai' vriendinnetje al prettig oen baantje
samen rijden. J. IT. RRINKGREVE RNTROP.
„To, je moet jo lioogo schoenen naai' aandoen,
trant je andere moeten naar don schoonmaker",
zei moeder, terwijl zij do kapotte schoenen van
onderen bekeek. i
„Jakkes, lioiogo Schoenen, dat staat net zoo
gek. Ik kam die lage nog best; aan. 't Rogent toch
niet", mopperde To.
„Neen, kind, dal gaat niet. Vandaag komt trou
wens de schoenmaker. Trek je hooge maar aan.
„Bah1, die hongo en dan met lichte kou=,en.
't.Staat meer dan gek".
„Roe dan oen paar zwarte kousen aan", stolde
moeder goedig voor.
„O, zwarte kousen vind ik afschuwelijk", zeur
de To, terwijl zo een vies gezicht trok.
Nu werd moeder boos.
„Geen praatjes verder. Jij trekt de hooge schoe
nen aan".
En al zotte To ook nog zoo'n Icelijlk gezicht, ze
moest de hooge schoenen aan. Niet óén dag, maar
wel vier dagen. En ze was dolblij, toen de schoen
maker haar lage schoentjes weer thuis bracht.
O, die To was zoo graag netjes. En nu had ze
haai' zinnen gezet ,e(p teem paar bruine schoentjes
met spekzcilen. Zooveel meisjes op school hald-
den ze. Em zo liepen zoo lek-leer zacht. O, dolgraag
wou zo zulke schoenen hebben. Maar ze begreep
heel best, dat zo er niet em hoofde te vragen/
.zoolang ze twee paar schoenen had. Was ze maar
mot goed fatsoen van die vervelende hooge rijg
laarzen af. Maar verslijten deed zij zo niet. Want
ze had zo haast nooit aan. Zelfs als 't stortregende
deed zij zo nog niet aan, tenzij rn,aodar ze bij
haai' bracht.
To haid een zusje, dat ruim eeai jaar jonger was.
Zo heette Mies en was groot voor haar leeftijd1.
Nu wilde het geval, dat Ta er juist bij stond,
toen de schoenmaker beweerde, dat Miesje's schoe
nen niet meer gemaakt konden, worden.
„Dat valt me togen", zei moeder. „Die ze aan
hoeft, moeten ook gajuw mee".
„Dan zal ze nieuwe moeten hebben", opper
de de man. v
„Daar zal ik eerst nog eens over denken", 'ant
woordde moeder en ging naar binnen1.
„Mies kan best mijn hooge schoenen aan", stel
de To voor. „Die passen, haar vast".
„Raar zeg je zoo iets", zei Moe, „jo draagt ze
toch haast nooit. Zo staan daar maai' nutteloos".
Dus kreeg Mies tot To's grooto vreugde de htooge
schoenen. En Mies, die er niet over tobde, Jioe
zo er uitzag, reeg eiken morgen dap er de rijg-
I AWfji
V A'i
K-