DE KLEINE VENTER.
VOOR KLEINEREN.
1. Reus, Neus.
2. Handschoen (aaln de han'd).
3 Vijver, ijver, Ver.
4 De strook wAS TE Ruim aan cle jurk.gezet.
I (aster).
Wij liepen een uur in den WilNU E,n den
xegcn. (winde).
Heb ]o je nichtjo vAN JE Roede vert mee
gegeven.? i (anjer)
Zijln Annio en TheRESE DAar al? (reseda).
Om op ie lossen.
VOOR CtROOTEREN.
1, Wie kan een plaats in Overijssel maken van.
me gein duim o
2. Kniisraudsel. t
Op de beide kmisjeslljlnen k,omt do naam van
een pla,ats in de provincie Groningen.
X
.X.
.x.
xxxxxxx
•X-
le nij een medeklinker.
2e rij een 'voorwerp1, dat oen geluid moet
kunnen maken.
3e rij een mooie bloem.
4e rij' 't gevraagde woord.
5 e rij een deel van een uurwerk.
öe rij liet tegenovergestelde van rum.
7 e rijf een medeklinker.
3. JM'jjn eerste is een klinker, miijln tweede een
roind, lang voorwerp' en nnjn geheel ee;n
•fout o£ vergissing. 1
4. Zoele een rijmwoord oipledk der/"onderstaande
woorden, maar doe dit zóó, dat do nieuwe
woorden, in dezelfde volgjoutdie genomen, een
'bekend spreekwoord vormen.
VOOR KLEINER ER.
1. Witl'en rose vlokken zweven,
Zweven vioohjk in het rond.
Stoeiend, Hadd'raiut nu oen poosje
Liggen z'allen op den grond.
Wie kan zeggen, hoe ze üoeten,
Deze vlokken, die de wind
Soms zoo vroolijk, blij laat dansen?
Zeg Iran naam nu eens gezwind!
2. 5Met R bon ik een lichaamsdeel ivan'een
dier, met II dien ik gewoonlijk om iets
'af tfe 'sluiten, met VHi bteini ik gierig en met
L een rivier in ons lajid.
3. Verborgen maten en gewichten.
1 Jan haalt me, terwijl hij weet, Gat ik huis
arrest heb. i
Het langdradige verhaal begon Stam» en
mij te vervelen. (2)
Tante, ik kom u dikwijls' opzoeken, nu, oom
op reis is.
Het werd ganw kil op hot /water, vonden wij.
4. Welk viervoetig dier wordt omgekeerd een
insect?
'Een kar vol sinialashppels
een jongetje er bij
was ik toch maar die jongen
dan waren ze v'an mij!
Een sinaaslappel, fijn, hoor!
en dan zoo'n overvloed
ze zijn zoo groot en moo!
ze smaken stellig zoet!
Wat bèn je toch een gansje!
die jongen krijgt er geen;
liij moet ze gaan verkoopen,
zie, daar rijdt hij ai hoen.
Hoor 't kereltje eens roepen,
bij prijst zijd koopwaar aan;
vindt jij da' -om? een pietje,
zoo over straat te gaan?
Wees jij maar heel tevreden
als j'er één krijgt per daig;
wat heb je aan een kar vol,
als je niet snoepen mag?
HERMAr NA.