De ster van Bethlehem. vroeg een antiek zilveren voorsnijmes, een over grootvader, ernstig. „Is dat zoo'n eer?" vroig een klein zilveren ijslepeltje, dat iop liet buffet lag en gaarne aan het gesprok wilde deelnemen. „Waarom eigenlijk?" „Wel, omdat men jullie daar goed genoeg voor vindt", antwoordde het voorsnijmes. „Goed genoeg? Goed genoeg, opa?" klonk het nu van^alle kanten. „Wat bedoelt u daarmee?" „Dat 'jullie echt zijn en geen namaak. Ik ben zooveel als opper-ceremoniemeester en zou geen onecht voorwerp in mijn omgeving en die van mijn meesters kunnen dulden. Alles wat hier toegang heeft, is echt, teelemaal echt; vanaf hot kleinste zou tlep eitje tot den groeten soeplepel, die al heel wat dienstjaren achter den steel heeft". ,,,Ma.ar als alles echt is, is er ook heelemaal geen kunst aan njet onecht te zijn", merkte een zuurvorkje scherp op. „Zoo-, zoo", verwaardigde het voorsnijmes zich nu te zeggen. „Dacht jij, klein ding, dat, omdal al'es in deze deflige omgeving echt i? er daar buiten geen onechte dingen bestonden?" „Maar tccb zeker geen onecht zilver?" riep een oude degelijke groentekpel verontwaardigd uit „Het spijt mij, dat ik u moet tegenspreken", ze: het antieke voorsnijmes nu. „Maar ik zal u en allen, die miar mij willen luisteren, eens wat ver tellen". „Is öiet echt gebeurd?" vroeg een visclivork, „Ja, het is echt gebeurd", luidde het antwoord en het voorsnijmes begon te verhalen j,Jullie weet allen, dat vlij voor elk feest van top tot teen opgeknapt worden. „Poetsen" noe men de menschen dat. Prettig is die behandeling niet, maar wie mooi wit Zijn, moet nu eenmaal pijn lijden en wie blinken wil, moet gepoetst wor den Ku dan, ik lag met oenige lotgenooten allen jonger dan ik cap een groot, wit papier met zwarte -letters. Ik geloof, dat de menschen zpo'n lakentje een krant noemen. Eigenlijk lag ik mij wat t© vervielen en moest ik veel te lang naar mijn zin wachten, voor die on beschaamde zilverpcetser het tijd vond, mij1 on derbanden te nemen. Niet gaarne breng ik mijn tijd echter in led glieid door. Wat kon ik dus beter doen dan eens te kijken, wat er in dia krant stond? Jullie meet n.l. weten, dat ik in mijn jonge jaren, toen ik nog bij den zïVersmid woonde, heb keren lezen Met nog meer eerbied ïeek alles wat zilver heette, n'u naar Opa op, terwijl hij voortging: „En daar las ik het volgende: Dames, u (h,oeft niet langer te poetsen. Wella-lepiefs en vorken vervangen zilver. Zij vlekken niet. Dio onechte voorwerpen Zulke indringers heeten dus wella. Wat een naam, Heelemaa! niet deftig. „Toch wel prettig, nooit gepoetst behoeven te werden", zei een zilveren mocca-lepeltje zaöht. „En geen vlekken te kunnen krijgen", voegde het zuurvoekje er aan toe, „Bah. Wat Zijn jullie nog jong en onervaren", viel „opa" uit. „Ik kan wel zien, dat jullie pro ducten uit den nieuwen tijd zijt. Maar ik wil dan toch eens even zeggen, dat ik er trotsch op' ben echt en geen namaak te zlijn". En het antieke voorsnijmes keek uitdagend om zich heen. Do zilveren lepels en vorken bogen a'leai het hoofd ten teeken van instemming. Da lepeltjes en. vorkjes durfden daar niet tegen op komen, al dacht de goedige gemberkpel modelijdend: „'lis maar goed, dat er ook menschen Zijn, die van wella houden. Zilver hoeft toch a,l zsoo veel op haai' voor". Op dit ©ogenblik werd Let kleine meisje wakker, Onrustig woelde ziij h'eon en weer en toen haar gouvernante haar wat had laten drinken, zei ze: „U hebt m/ij gisteren verteld wat „wella!" was', maar nu zal ik u eens mijn droom vertellen". Ernstig luisterde dé gouvernante toe en zliji was het geheel met het kleine meisje eens, toon dit aan het slot van haai- veihaal opmerkte: „Ik vind toch, dat do gemberlöpel gelijk heeft. Wat zouden die arme wella-lepels >en vorken on gelukkig zijn, als er niemand wasi, die van hen hield". En de gouvernante daclit: „De kleine Hermance heeft geen hartje van weikoTof zilver. Zij heeft een hartje van goud. (Nadruk verboden). „Zeg Mam", zei Lies, die voor do deur had staan ballen en rlr binnen kwam. ,,er stonden daarnet weer een paar dames naar vaders ster te kijken. „O, wat een mooie liangplant", zeiden ze". ,',Nu, vaders plant is mold prachtig. Ik heb in de |Stad nog geen enkele ster gezien, dia z<£oi mooi was", prees moeder. Lies' vader waS een echte plantenliefhebber; hij kweekte allerlei mooie plant©": in liet voor jaar hadden Ze het huis vol bloeiende bolge wassen, je zelfs met Sinterklaas begoa Let a', wanneer de witte trosnnrcissen, die alleen manv op grint en water stondai, al in bloei kwamen. Met Kerstmis volgden dan de roale tulpjes, dan kwa men de trompetnarcissen 'en de crocussen, en zoo ging bet 'theele jaar door. Vader's nieuwste cul tuur was de ster van Bethlehem, een hangplanf met stervormige helderwitte bloamen, die tot de familie ,der campanula's bdhloort. Het vorig jaar bad de plant prachtig gebloeid en na den bloei had vader van de plant verschillende stokjes ge maakt, die alle goed aangeslagen waren en forsche plantjes waren geworden. Ze waren natuurlijk in de verste verte niet zoo mooi alsi de moederplant, maa.r beloofden bij goede verzorging ook zeer fraaie exemplaren te zullen worden. Er waren heel wat liefhebbers voor de jonge planton geweest, en alle stekken waren uitgedeeld. L,ie3 Ix'id er oen van gekregen en één bad Za bij tante Liao ge- 1 raclit dio ook veel van planten 'liicld. Tante bad goed voor 'tjonge plantjo gezorgd, on als Lies pp bezoek kwam, keek zo altijd, of 't plantje er fri'seh uitzag. Maar met de zomervacanli© ging tante cp reis en toen was 't sterretje weer bij Lies thuis tè logeeren gekomen. En Lies had 't prettig gevonden er voor te zorgen, 't Stond naast haar eigen ster op haar kamertje voor het raam. En terwijl kante uit was, waxen do eerste bloemetjes opengekomen. Lies telde zie iedcren dag. Bij1 tante's plantje waren de meeste ,open. JMes telde er in baar'eigen pc/ije nog maar twee, doch liet zat vol knopies. De vamen tie was om en Lies ging weer naar school. Dat vond ze heelemaal niet vervelend, do t

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamsche Courant | 1931 | | pagina 6