Ik weet hot heel zeker: Stoven stond bi) tie poort. 4. Mijn geheel wordt met 9 lettert geschreven en neemt ccn bloeiende plant. 4, 1, 5, 5, is een drank. Een 7, 4, 9, 9, 3, 4 ,,is oen lichaalmsdeol van een dier. 3, 2, 5, 7, 4, is :ets| dat sommige metalen leelijk bederven kan. 3, 8, 5, 4, groeit gewcionlijlk aan don kant van het water. 1, 9 6, 7, is een jongensnaam. VOOR KLEINEREN. 1. Mijn eerste vindt men in do keuken, - Mijn tweed' is een bekend metaal En mijn geheel gebruik jo steil g, Als jo op scheel gaat, allemaal. 2. Hoeder tractecrdc op iels, maar de banket - bakkersjongen liet het vallen. Op den graad lag mi die heerlijke traclatie en natuurlijk hcelemaal stuk. Wc zagen beter tak net 1 Vaarcp had moeder getiacteerd? 3. Als men een viervoet g dier onthoofdt krikt nien^oen veel groeier veivoetig der terug 4. Wat loop! steeds even hard als iezelf? (Nadruk verboden). (Verinaaltje f „Kom hier eens kind'ren. luister goed.' Ik heb een prachtig p'an", Zei moeder Hu sen znj' ging voort: SjWat dankt jelui daarvan? Kijk, wat ik hedenmorgen vond: Een bel en een stuk touw", „Wel", vroeg pa Muis heel erg verbaasd, „Wat wil je daarmee, vrouw?" „Dit", z'ei mama, ,','tis een jdee, Als 'k nooit nog heb gehad. 'kZcrg, dat veer aan niet éln van ons Nog last heeft van de kat. Die vijand n van jou en mij En van ons kindertal Zwerft immers dag en nacht door 'thuis En vindt ons overal. Dat zal, gelcef roe maar gerust. Voortaan niet langer ju, W'ant, weet je. wat ik deen ga man? Mijn plan is renze-fijn. „Ik ga", heel ztichtps sprak mama, W'ant peesje mcciit eens luist'ron En je begrijpt natuurlijk wel, Mama. meest daarom fluist'ren. „IIc ga, gewapend met die bel, Ja, kijk maar niet race mal. Straks zacht, heel zaof\t de kamer in. Waar peesje slapen zak lijm). En dandan bind ik lieel bedaard Die bel haar om den nek. Wol vadertje, wel kinderlef, Wel, lijkt mijn plan je gek? Redenk eens: wat het zeggen wil, Poes kan ons nooit meer storen. W e zullen voortaan overal Die hel heel du.d'lijk hooien". „Hiep hop' hoera", riep vader Muis, „Dat is een pracht-'dee", En knabbclgraag riep smcckend uit: „Tce mcerler, mag ik mee?" 1 Nu„ mceder Muis, dat snap je wel, Wou daarvan gansch n'et ween. Zij Irok er heel alleen ep uit, Direct na 'tmddageten. 'tW'as oen gevaarlijk werkje lf< r, Maar'tluk.e. 1 ieve deugd, W'at heerjchle er Sn 'Imuzennest Dien dag een grorte vreugd. Wie geen plezier had, dat was' pioes, Wat had ze een verdriet. W'ant muizen vangen mat een bek Dat luklo voer aan niet. v Ik WINKER. (Nadruk verboden). XWW bft

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamsche Courant | 1932 | | pagina 10