Het ondeugende, slimme haasje.
Msjn kastanjeboom
met do „jonge Uilen", zjqqailsi zij de buurkind eren
noemen. Het (plannetje is gelieel van hon uitge
gaan", vertelde mevrouw Van der Linde.
Znodra. mevrouw Brandt dit hoorde 'gaf zij zich
gewonnen.
liet was dien middag eon hartelijke begroeting
in „de Bijenkorf", ziqoals meneer en mevrouw
Vonk, do vader en moeder van mevrouw van dor
Undo, lmn zitkamer noerhden, toen de zeven
kinderen er waren.
En de jongste van liet. gez'elsaliap, B.ob, die zich
anders in tegenwoordigheid der buurkind e.en, van
eigen kleinheid bewust was, pak al wilde hij
dit aan niemand zelfs EJly niet verraden),
voelde ajch hier Wij opa en oma" gastheer moe!
Vol trots wees liij jcjpl den moeien hond, dien
opa niet lang geleden nog, uit een blolk hout ge
sneden liad. Bob had Hector zien wjcxrdon, al was
liet dan ook oen onoplosbaar raadsel voor hem, hoe
iemand zoo knap kjotn zijn. Maar het was opa,
die den hond uit het blok „gctaovc-rJ" had en
alleen van hem klon je zIqö ietó verwachten.
Liiesje en Bep waren een en al bewondering bij
het zien van een snoezig baby-truitje, dat me
vrouw Vonk voor haar jongste kloinkindje, een
neefje van Wiout, Eily en Bpb, breide.
Plotseling riep Jaap uit:
„Fijn, Wout, dat je grootouders beneden hun
zitkamer hebben en jij er dus ook karnen kimt".
Vriendelijk knikte' mevrouw Vonk haai' oud
sten buurjongen i(öe, die met deze wooraen haar
hart gestolen had. ZSj bewezen immers dat Jaap
zich in Voute toestand indacilit en ina'j hem moe
voelde. j
„Venen jullie hier al lang Jaalp", vroeg me
neer" Vonk.
,/V'e hebben ncoit ergens anders gewoond me
neer", luidde hel antwoord en natuurlijk kwam
het gesprek weer op den gap,aten tuin, waarin do
jeurrd langen tijd heer en meettor geweest wa">.
Meneer en mevrouw Vpnh' hadden sfchik ito de
vier buurkinderen, die verbelden Van dezen heer
lijken tiftl, maar todh zwegen over hun groote
teleurstelling, toen het huis met den tuin plotse
ling veriv'oc'ht was. Do oudjes begrepen echler, wat
do kinderen trachtten te verbergen en' sitelden 'het
jdp pdijs, dat zlij dit niet aanroerden. Nu zijl Vloiul
-eenmaal kenden, gundöni zjij Item jüjn 'heerlijken
tuin immers best.
(Wordt vervolgd)
(Nadruk verboden).
door
C. E. DE DILLE HOGERWAARD'.
Ik houd van den kasten iebqam,
Die voor mijln venster slaat,
Waarin mijn blik' weer eiken keer
Tiet wonder gadeslaat.
Vanl, in den winter, fier en Jdaal,
Breidt hij z'ijh lakken uit,
Hoe inojffi stedkt tegen held're lu'cht
Ilij af, daar voor mijn nut.
En als vorst winter ju éón mla'cht
Met ijztol trekt dpor tland,
Dan komt mijn bqarn, uit 'tspraokjesboshh
Zijn kleed is witte kiani
Ir 't voorjaar weer zwelt knxjp na knop
Tot blad, zoa wonderschoon,
Il'ij Spreidt die blijl dat.'tlente is,
Veor ieders oog ten toon
Dan duin! 'tniot lang, of kaarsjes fijn
Version n nu mijn vrind.
Die kanrsj.s prijken in m'ijh b'ciam,
Want zomer toch beginl.
En in het najaar Zcekt do jeugd
'Kastanjes, die hjij strooit
Oplossing van den Rebus
uit 't vorige nummer.
De banketbakker braclit twintig taartjes voor
Ilerik'ö verjaardag.
(Nadruk verboden).
(Een dierenspi;oio|kje).
Eens had grootvader Olifant een kleinen haas
die in oen s'trik was gevangen, daaruit gered,
„Ik Wil u 'zlqo graag tooncn, hoe dankbaar ik
ben, grootvader", sprak het slimme haasje. „Ik
wil daarom volar u gaan werken ,op! hot graote,
gnoole veld. Ik zal bij dag hot weik daan en het
weijnigo, dat er dan nog te doen valt, maakt gij
af in. 'den nacht".
„Vel, dat is heel aardig van je bedachl, Jdoin-
tje", zei grootvader Olifant. „Vannacht begeef ik
mij naar het woud en maak daar" een dpjon plok.
Jij leunt dan morgen dadelijk beginnen mot «laat
den grond om te spitten".
„da, ja, dat IS eon prettig werkjc| grootvader",
viieip hot haasje. „Maar het maakt moe, en 'ld wil
daarom eerst flink uitslapen".
Na deze woorden, hu pip el do hij vi'cioüjlk het
boëch uit. Üpcfc hij -dacht er niet |aan ta gaan
slapen. Noen, hij' sprong lipperdelaip naar do broods
rivier, waarin do familie Nijlpaard woonde.
„Wat toom jij hiei* doen, kleine sipjrmgcr?" vroeg
vader Nppaard, d.io met zlijn kop boven water
lag to dutton. „Waarom s'Lopr jo m!ij jn mijn rast?"
„Wees niet ma boos, pompje", was hot ant
woord. „Ik kwam u alleen even vertellen, dat ik
heel graag vpor u wil wefken lOp het gropto veld
van mijn grootvader. Ik z'al in dén nacht het moei-
](Jt|Jbo werk do® en gij werkt, wat er dan nog te
doon valt, blij dag......"
„Wei, wel, ik' da'cht niet dat zloq'n klein dier
Zulk zwaar wuk kon doen", be$on nu wat vrien
delijker liot nijlpaard. „Maar 'tis best, hoiou* en als
jij nu reeds vannacht het werk jOlpj dfe plek begint,
zal ik m argon zo|odra hot dag is!, afipalklen, Wat er
nog to diOfcn „valt
Hot slimme haasjo was met dözfc belofte tevro-'-
den. Vrciollijlk huppelde hij naiar sjijn halleljo terug
Met ru.imo hand. üe zielf maar cons",
Iloe 'kwistig hij 'ruwe gq'oit.
Begrijp jo nu, dat hij en ito
Zajn vrienden van elkaar
En dat m'ijn oog apnieuw Steeds dwaalt
Nqar mijn kastanje daar?
(Nadruk verboden).
j
I