PPfjiie "fffp
ft AÜAAR.
2c. een siand. 1
3e. een toespraak.
4c een voorwerp, waarin men soms dieren
vangt.
VOOR KLEINEREN.
1. Op do z gzag-kruis j cslijn koto van boven
;>uar beneden gelezen cien cli.
Ie rijt een weekdier.
2e ryl een ancler woord voor
X, nadeel.
X 3e rij een getal.
.X. 4e rij' een lichaamsdeel.
.X 5o rij een jomg viervoetig dier.
XGe rij iets, waarin gebraden, ge-
X bakken en gestpofd kan wor-
X. den.
X 7e rij een nuttige vloeistof.
jX- 8e rij een boom.
.X 9o rij iets, wat vrpolijk! klin
ken kan.
2. at maak je van:
jko ic wat bij verbrei-
'Ofverl jtft. rai>ding
3. Een bundeltje stekels,
Vier pootjes een kop!
En als cvaar dreigt,
Dan berg ik die ,op.
4. Voeg een jongensnaam en iets wat L
(Nadruk verboden).
Moeaer is ap zolder bezig
En zij baalt uit kist en kast,
Onze warme winterkleeren
Tranen, jekkers'tls een last
Hoc r ik Moeder daag'lijlks zucbten,
Dat de kleeren niet als zij
Groeien; o, dan was 'kin 'tnajaar
Van veel passen, naaien, vrij1.
Si ten blaast do herfstwind krachtig,
En hij schudt aan dak en raa,m;
'kVind. het najaar tcdh wel piottig,
Al heeft het geen goeden naam.
AVbidt in huis dan zoo gezell
roeg komt 't licht aan, in len 'haard
Knett'ren dennenappels, die wij
Hebben m het bosch vergaard.
In de vlammen zien getooverd
Vij dan menig leuk aoment
Van dien zomer bij de dennen,
In hel kamp, in onze tent.
UERMNNjL
(Nadruk verkolden).
D