1 ■I ikf f> Humor uit hei Buitenland ,cf| f 1 ■;S :x f mm m'Mxm-'' vfófflW0&?, VEILIGE HAVENS. SI Oepa en zijn moeder. huisarts do volledige bevoegdheid bo as le strafroohtehjko vora^vo«rfe- liikhcid bohoudon om do genees, U i en verlost 1 toU%°T3c sd cin oefenen. Wettelijk is kXriJ° n dc list ook aan geen enkele beporicrag m uUocfening der geneeskunde gebonden Maar in den loop der jaren heeft in het atecmocn de afbakening tusschen hot ter rein van den huisarts en het gebiedt van den specialist zich op bevredigende wijze ontwikkeld. Sommige specialisten beperken zich tot bepaalde geieden van het menschelijk lichaam (b.v. de longarts, do huidaris,, de maagdarmarts, do zenuwarts), anderen hou den zich weer speciaal bezig met onder dooien van do geneeskunde, waarvom een aparte leehnischo vaardigheid noodig is (b.v. de heelkundige, de verloskundige, de Röntgenoloog); een derde groep is als een combinatie van deze twee mogelijkheden 1e beschouwen (b.v. de oogarts, do koel-, neus- en oorarts). Ten slotte neemt vol gens velen de kinderarts nog een aparte plaats in. Nanrt deze medische ontwakkeung beeft echter ook de maatschappelijke ontwikkeling haar stempel gezet op de wijze van uit oefening van de geneeskunde. Naast cn uit de bacteriologie ontwikkelde zich d'o hygiëne, ,d. i. de wetenscliap, welke den ztekle-oorzakcn als het ware de gelegenhe den wil ontnemen zich met sneoes op een individu te werpen. Het begrip „voor komen is beter dan genezen" won veld en leidde op een nieuwe basis tot een betere reeks van maatregelen en advie zen ter voorkoming van bepaalde ziek ten. Dit alles heeft o.a, tot een aantal wettelijke voorschriften geleid, waarvan het nut onbetwistbaar is. Dit bracht weer do aanstelling van een reeks_ medische en andere ambtenaren met zich mcd'e, die zeggingsmacht over de geneeskunde kregen Invoering van verschillende sociale wetten (Ongevallenwet, Invaliditeitswet, Ziekte wet' heeft ook weer haar consequenties met zich medegebracht Het aantal medi sche ambtenaren, geheel of ten deelo in dienst van het rijk, maar daarnaast ook in particulier dienstverband, is er sterk en snel door vermeerderd. Naast den be- haiulolenden geneesheer verschijnt de con troleerend geneeskundige ten toonede, om dat naast de vraag: „voor welke ziekte heeft een bepaald persoon een behande ling noodig"? zich de vraag gaat opwerpen: „Zijt gij ziek in den zin van de wet en al of niet arbeidsgeschikt?" Zoo zien wij in den tegenwoordigen tijd de geneeskun digen m steed's meer groepen uiteenval len. Slechts wanneer allen beseffen, dat voor allen het belang van den zieken monscli voorop behoort te staan, dat zij dus allen de lijdende mensehheid naar hun beste weten hebben te dienen; slechts dan zul len de schijnbare tegenstellingen, welke het publiek maar al te gemakkelijk en al te vaak meent te zien, tot een hoogere harmonische eenheid samenvoegbaar blij ven. Dit is r\ïet alleen een medischeihi- sebe noodzakelijkheid. Hel is tevens van onschatbare waarde voor onze patiënten. Een van de belangrijkste richtlijnen in ons geneeskundig handelen is do zorg om niet te schaden. Dit prirnum non nocere geldt onverzwakt ook in de sociale en 'maatschappelijke verhoudingen, waarin het medische beroep steeds weer wordt mee gesleurd en dit beginsel zou tot nadeel van de patiënten op grove wijze worden verwaarloosd, wanneer de boven in het kort geschetste ontwikkeling tot werkelijke tegenstellingen van blijvendon aard' zou voeren. Do liiar geschetste maatschappelijke ont wikkeling is ook in ander opzicht te be speuren. Onder invloed' wellicht van de invoering van de Leerplichtwet en natuur lijk ook tengevolge v'an andere factoren is de belangstelling van de massa ook voor het eigen lichaam gegroeid'. Bouw en ver lichting van den gezond'eo en den zieken mensch worden gaarne bestudeerd en bij na iedereen verrijkt tegenwoordig graag zijn kennis op dit gebied'. De zieke meent daarom ook meer te kunnen begrijpen en vraagt dus in het al gemeen ook meer dan vroeger. Al is dit in beginsel toe te juichen en ail dient men het dus te bevorderen, toch moet do arts dooi BASIL KJLNG. (Uit het Hngelsch). 84) Zij zat in een hoek, waar hot donkerder was De man draaide Tom een beetje in haar richting, zóó, dat het licht op hem viei. Dat de vrouw niet erg bcgeorig was maar hem te zien, bleek daaruit, dat zij haar gezicht ton deelo verborg achter oen grootan waaier van zwarte sfruisveeren, want een andere reden om dit te doen bestond er niet. Zij' zei geen woord. Maar zeilfs in het halfduister kon Tom eön paar koortsig gloeiende oogen zien. Hol was de mam, die begon te spreken „Wil je niet gaan zitten?" Ilij verschoof een stoel zóó, dat de vrouw' den gene, die er in zat, duidelijk kon zien, zonder zich editor in liet gesprek te be hoeven te mengen. Hij nam zelf ook een stoel, waarin hij in een gemakkelijke hou ding plaats nam, dioht bij Tom. Hij maakte een aangenamen indruk op Tom, die vond, dat hij een prettig gezicht, een prettige stem eu een aalngöname manier van doen liad; eir ging iets vriendelijks en sympa thieks van hem uit, dat hij zijn vroegere ontmoetingen herinnerde. Óf dit zijn va der was of niet, hij voelde, dat het hem geen moeite zou kosten ten allen tijde ver trouwelijk met hem om te gaan. iK A//?'///' H j¥'j JA- „Daar is die man van het afbetalingsmagazijn weer, lieve." „Goed; ik kom binnen een minuut beneden. Geef hem een stoel." „Dat heb ik al gedaan, maar hij zei, dat hij de piano moest hebben.' (Humorist). Landloopcr smaakt." Dienstbode „Dank je welhet heeit me „Nou, ik zal er wel voor op m'n kop krijgen." Ik"heb je bij vergissing het eten van Fifi ge geven én hij wil het jouwe niet hebben." (Passing Show) - H ff#'"* Loket-beambte, tot treuzelende dame „D zult nog maken, dat al die menschen hun trein missen." Dame „En dat zou net goed zijn. Het zou Je maat schappij een lesje geven!" (London Opinion), 'A* ,i* Jan Bruins, tot Marie Johanna Elizabeth Wiliemse „Het spijt me zoo, liefste, maar ik vrees dat er geen plaats genoeg voor je is in mijn hart." (Humorist.) de spijs moet worden opgediend. Ook inei 'v lijve aan liet devies: Primum non no com een ruime plaats ingeruimd'. P. N. N. Boer„"lei daar Wat moet je met mijn paard Erg bijziende nieuweling„Uw paard 1 Ik dacht dat het 't mijne was I" (London Opinion) Karei, met groote tegenwoordigheid van geest„Ja, juffrouw 'Vcrdraeyen, dat is de goede houding van de lippen. U zult nu in staat zijn om voortreffelijk te fluiten wat u maar wilt." (Humorist). er steeds een wakend' oog over laten gaan waar de grens is getogen van wat dte leek begrijpen kan. Vermeden moet wor den d'at halve kennis onrust zaait! Dit geldt in zeer bizondtere mate wanneer het gaat om do beantwoording van vragen welke rechtstreeks betrekking hebben op den aard' en de vermoedelijke gemezings- kans van een ziekteproces, dat bij den vrager aanwezig is. Hier gaat het niet zoo zeer om wat begrepen kan worden maar bovenal is het hier de vraag wat of zonder schade door don patiënt verwerkt kan worden. Slechts bij', d'ie zich in den „Mijln vrouw en ik wenscheen je gaarne te ontmoeten", begon hij heel gewoon, „0111 je te bedanken voor hetgeen je voor Tad hebt gedaan". Eenigszins verlegen antwoordde Tom„0 maat dat had' niets te boteekenen. Ik heb alleen maar „De rccorf-magnifieus beeft me alles ver teld, ©n zei me, dat Tad hem sindsdien geen last meer bad veroorzaakt; vóór dien tijd daarentegen een heelm boel. Ik wou, dat ik je kon zeggen boe dankbaar we je zijn, juist onder d'e huidige omstandig heden, nu e-ein oorlog ons hoven 't hoofd hangt". Tom vond hierin ocin geroete gelegen heid om kalm te zeggen„Dat was 't juist, waaraan ik heb gedacht. Het scheen 1110 zonde en jammer toe, dat iemand van 't hout, waarvan men goede soldaten maakt, door door den boel te vee! op stelten te zetten, ten gronde zou gnoiti", „Ja, dat zou gebeurd- zijn. Van Tad is een goed soldaat te maken". Do adem van de vrouw stokte. Tom her innerde zich haar slacoato-ach!';e zenuw achtigheid gedurende lmn korte eerste ont moeting in Gore Hall. Hij wou dat men hem maar niet hier had laten komen. Zij waren vreemden voor hom hrj was een vreemde voor hen. Welke schakel er ook in liet verleden tusschen hen had be slaan, thans bestand die niet meer. Het zou een fout zijn, te traohtea een nieuwe te smeden. geciacmengang en ae geestesgesteldheid van zijn pa'ient voldoende kan indenken en verplaatsen, kan op elke waag het juiste antwoord vinden en geven. Ieder genees- li «r heeft daarbij steodh te bedenken, dat niet een ziek orgaan behandeld' wordt, maar dat eeta ziel: menseh in z_ijia geheel tot ons komt en dat eik individu weer anders reageert. Ook hier is ten voLte van toepassing het devies: Priinum noin nocero en dan ditmaal te verstaan als: vooral niet schaden door verkeerde of overg-cdoseerd voorlichting. Tenslotte moet ook in de, medische jour- Maar de man onderbrak vriendelijk dezen loop van gedachten. „Zon je 't erg onaangenaam vinden, ons eens alles te vertellen wat je van je zelf weet? Ik onderstel dat je begrijpt, waarom ik dat vraag". „Zeker, mijnheer, ik begrijp 't. Maar ik geloof niet dat u er voel aan zult heb ben". De bevende, tragische slem van d'e vrouw' dood hem even schrikken. Het was alsof zij tot zich zelf sprak, alsof er iets uit haar opwelde, trots haar pogingen om liet togen te houden. „De gelijkenis is bui tengewoon!" Zonder hiervan notitie te 'nemen, begon de man hem te ondervragen. „Waar ben je geboren?" „In „the Broux".". Ilij schreef dit in ecu notitieboekje op. „En wanneer?" „In 1897". „Op welken datum?" Dat was do lastige vraag, maar aangezien hij van plan was alles ie vertellen, wat hij wist, had hij geen andere keus 'dain dit zoo nauwkeurig mogelijk te doen. „Van dien datum ben ik niet heel zeker, omdat die door mijn moeder driemaal is veranderd'. Eerst gold de vijfde Maart als mijn geboortedatum, maar later zei ze, dat dat de geboortedag was van een halfzusje van me, dat, voordat ik werd geboren, was gestorven". „Hoe heette dat zusje?" nalistiek bij voortduring en fe». Volle met dit beginsel rekening worden gehouden. Ik beschouw het als een voorrecht aan hot verbreiden van medische konnis mede te werken. Het popidariscerctn van de ge neeskunde op zichzelf is zonder twijfel een nutlig iets en het kan zegenrijk wer ken in velerlei opzichten. Maar het kan oen tweesnijdend zwaard worden, do on rust onder de menschen verhoeden en dus van onberekenbaar nadeel worden wan neer de onderwerpen niet met zorg wor den uitgekozen m wanneer niet nauwlet tend' wordt overwogen in welkom vorm Ecu verhaal vau Indisch bijgeloof. Si-Oepa was een klein aardig v-enlje van zeven jaren oud. Hij was niet blank ge- tin!, wamt zijn moeder was uit Cenlraal Celebes afkomstig, waar do Toratljn's wo nen. Si 'Oepa koude dal land niet. Ilij' woon de in Ti na nil) oeng aan de westkust van Celebes, dicht bij Mndjene, waar do zetel was van den bestuursambtenaar. Hij wis een vroolijk manneke en kende nog geen zorgen. Ook kon hij nog niet opinmken bet stille verdriet, dat or zoo vaak was in do oogen zijner moeder. Als Si Oepa ouder was geweest, had' lüj wel kunnen! begrijpen waarom Sila, zijn moeder, zoo treurig was. Jaren geledon, toen de „Com- ponie" er nog niet was, on Sita nog een! jonge vrouw, had ook zij' gewacht op het eenvoudige geluk, dat over haal" komen, zouals een man haar vroeg zijn levens gezellin te worden. Zij woonde (oen daar ver weg naar het Oosten toe, in de prach tige blauwe bergen, do streek waar ook1 haar ouders en voorouders had ten go- woond. En toen was het groote ongeluk gekomen. De Manda reezen, het volk van de' westkust van Celebes, hadden een stroop» toclil ondernomen naar de Torndjn-lan Ion en Sita was met vele anderen als slavin weggevoerd. Op de markt in Tinamboeiig was zij verkocht aan een landbouwer. Sita had het als slavin niet slecht hij haar hoor, Geslagen werd zij nooit en hot verfc dat zij moest verrichten, was niet al Ie zwaar. Zij zou met haar eenvoudige hart het geluk wel weder gevonden hebben als niet het groote heimwee gekomen was, dat knaag te aan haar ziel; het heimwee, dat haar trok naa'r de blauwe bergen, die zij, ver in het verschiet, nog kon zien! van haar kleine woning. Na eenige jaren' schonk Sila het leven aan oen kind cn er kwam weer eenige vrenydo in haar een tonig bestaan. Dit kind behoorde aan haar hceT, in dubbele betcekemis zelfs, want hij was er ook de vader van. Toen Si Oepa geboren was en neerlaj op zijn maljo en do wereld' in keek met zijn zwarte droomoogen, was er een groot geluk gekomen in het hart vim Sita: h'ct geluk van liet moeder-zijn. De jaren wairert toen snel voorbijgegaan en Si Oepa wa3 opgegroeid tol een fermen jongen. Hij was groot en lenig en vroolijk, want hij had! liet bloed der Torodja's in zijne aderen. Toen hij grooter werd dn leerde begrijpen) had moeder hem vaak verleid van het le ven daar ver weg in de Toradja landen. Van de horgen en bergs! roomen, van de sawah's langs de hell in gen. Van hot vroo lijk geroep der menschen en hel, gejodel, dat nel aan ieder bergvolk eigen schijnt te zijn. Als Si Oepa daar neerzat en hoor de van hetgeen zij'n moeder vertohle, vo-d- de hij, dat hij niet was van den stam dor Mandarcczen aan do kust, ma"ir dat zijn) broeders de Toradja's waren, In zijn klein' kinderhartje k'wam dan hel verlangen om.' weg te trekken 'naar dat verre land' en ie! leven, z'ooals zijn moedor on haar stom hadden geleefd. Arme Si Oepa. Ilij zou dat land nimmer zien en zijn mjoeder zon een niemand kunnen vertollen va,n haar jeugddmomen en van haar broeders. Het wreede noodlot zon nogmaals komen en Sita treffen in het ©enige, wat zij hadr overgehouden. In die dagen zwierf door Mandor een „hadji" en deze man, 'die als kind' eeö bedevaart had medegemaakt naaar Mekka en later tot armoede was gevallen, droom* de van rijkdom, dien God' hem schenken zou. Van een priester had hij, héél' vroe ger, wonderlijke dingen gehoord: van mid!- delen om rijk en machtig te worden. Zo- ker, er waren menschen, die er niet aan doofden en hem met medelijden bob'nn- elden, alsof hij een geestelijk minderwaar- „Grace Coburn", „En hoe walton de namen van liaar ouders?" „Thomas ©n Lucy Coburn". „En nadat je geboortedag op den vijfden Maart was gesteld „Werd die verplaatst naar September, maar niet lang, wamt later verteklo mijn moeder me, dat ik op den tienden Mei was geboren, en sindsdien hebben we ons daar aan gehouden". Do vrouw maakte een geluid, dat aan een half onderdrukten kreet deed denken, maar do man ging voort met notities ma ken. „Dus de tiende kZii 1897_ Heeft zij je ooit verteld waarom ze juist dien datum koos?" „Neen, mijnheer Whitelaw". „Heeft ze je nooit iets daarover gezegd wat voor soort dag 't was, of iets an dere, dat je je kunt herinneren Tom aarzelde. Maar de overweging, dat het 't verstandigst, zoui zijn alles ronduit to vertollen, bewoog hem er too ook die vraag te beantwoorden. „Ze heeft me alleen verteld, dat het een dag was, waarop alle kinderjuffrouwen cn kindermeisjes met de aan haar zorg toe vertrouwde kindertjes naar het Park gin gen, en dat de seringen Moeiden". Toen kwam do vraag, die hij het meest vreesde, en wel omdat hij die zich zelf meermalen had gesteld'. „Waarom zou' ze dat verteld hebben aan leen kind, dat in „the Bronx" is geboren? Het park toch, ligt er mijlen ver van ver wijderd". I „Dat weet ik niet, mijnheer Whitelaw", „Ze was dus getrouwd' met Tnomas Co burn, vóór haar huwelijk met Theodoob Whitelaw, je vader?" „Ja, mijnheer Whitelaw". „Waar zijn je oudere getrouwd?" „Dat zou' ik u niet kun'nen zeggen". „Wat herinner je je zelf van je vader?" „Heelemaal niets. Ik hoorde zijn naam, nooit ©order noemen, dan toen ::e dien op gaf op het politiebureau, den avond voor dat ze stierf". „Op 't politiebureau? Waarom juist daar?" Tom vertelde do heele geschiedenis, zon der iets te verzwijgen. Het ©enige, wat de man naar aanleiding daarvan vroeg, was „En je hebt den naam Whitelaw in. verband met je zelf nooit eer der li00ren noemen dan op dien avond?" 1 „Jawel, eerder ook wel". „Wanneer daln on in welk verband „Telkens als mijn moeder in een. toeslandf van zenuwoverspanning was. II moot niet vergeten, dat ze niet heelemaal goed bij haar verstand was. Dit dient als ver zachtende omslandiglreid te worden be schouwd bij hetgeen zrj zij in de winkels deed. Zoo zei zo wol eens, dat ik nooit moest donken, dat mijn naam Whitdawj was, af dat ze me had gestolen". fWordf vervolgd V', Jaiiui' Wf! TOv /- 1' XL* «tv- /hVz,

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamsche Courant | 1934 | | pagina 7