Humor uit het Buitenland
TE EDEL WILD.
Mijmeringen.
Geen spijt.
üildebrand schreef aan het begin van
zijn „Camera, Obscura" een Latijnscho
spreuk van een der oude Romoinsclie dich
ters: Ilc schaam mij niot gespeeld te heb
ben, maai het zou mij spijten, als k er
niet mee opgehouden was", Hier toont
d.us de veel geprezen dichter geen spijt
over datgene, wat achter ligt, over wat hii
gedaan heeft. Gelukkig, want hij kon het
niet meer overdoen.
Aan het begin van de Zoudvloeclgeschie-
denis lozen we, dat Go! verklaart berouw
te hebben over het feit, dat hij de mensci'j.en
gemaakt heeft, omdat hot dichten van uen
mensch boos is van zijn jeugd afaan. Hier
'V inden we dus uo betuiging van spijt over
datgene, wat gedaan werd. Spijt en
geen spijt, lusschen deze twee worden
we ,.i». vaak geslingerd, wanneer het ver
leden van ons leven in hot heden weer
opdaagt en onwillekeurig ons geweten als
rechter gaat optreden om het oordeel uit
to spreken; een oordeel, dat steeds een
van de twee doet: óf spijt in ons wakker
roepen óf ons de rust geven vati geen
spijt te hebben.
Een lijn is een aaneenschakeling van
punten. Do één z.il vast aan de ander. De
ander vloeit over in de één. Zoo is het
leven een aaneenschakeling van woorden
en va.n daden. Ze zitten aan elkaar vast;
ze vloeien in elkaar over. Zoowel het
woord als do daad is vrucht van een ge
dachte. Het woord is een uitgesproken
gedachte. De daad een tot handeling ge
worden gedachte. Noch vv oorden, noch da
den gaan buiten ans om; 230 komen uit
cms binnenste voort. Vandaar de waar
schuwing van aud-Joodsche wijsheid: Be
waar urw hart boven alles wat te bewaren
is, want daaruit zijn de uitgangen des
levens.
Dit bewaren houdt onze verantwoorde
lijkheid in. Want die te bewaren heeft is
verantwoordelijk voor ons „hart", ons bin
nenste; voor onze overleggingen, omdat
woord en daad daaruit voortvlooienom
dat ons leven daar gevormd wordt.
De wijze waarop deze verantwoordelijk-
heidseisch door ons wordt vervuld, bepaalt
of we later al dan niet spijt behoeven te
hebben over onze woorden en daden.
We lazen eens, dat iemand', die den
verdrinkingsdood nabij is, als m een on
deelbaar oogenblik heel zijn leven aan ziob
ziet voorbijgaan. Het ware te wenschen
dat niet zulk een verschrikkelijk iets noo
dig was, om terug te leven. Om als in een
film heel het eigen leven te zien. Het
zon o zoo goed wezen, wanneer er veel
van die stille «ogenblikken waren, dat we
gesteld werden voor de verantwoordelijk
heidsvraag; voor het: hebt ge spijt van
nw woorden en daden of niet.
Niemand zal een absoluut antwoord kun
nen geven. Het zal beide wezen: én ja én
neen. Omdat we niet steeds zuiver leven.
We worden toch gedreven door zuivere en
onzuivere motieven. Ons inzicht is niet
steeds juist. Sympathie en antipathie, harts
tocht e: drift spelen hun rol. We zijn ten
slotte n enschen, die gevolgen en mogelijk
heden v ri kunnen overwegen, maar niet in
do hand hebben. W'e weten evenmin, boe
andere menschen op ons doen en laten
zullen reageeren. Allemaal oorzaken, waar
door we later rno-eten erkennen: het spijt
ons, dat we 7,00 gesproken, zoo gehandeld
hebben.
Hoe vaak kunnen we niet hooren: Als
ik weer op de wereld kom, danEn wat
dan volgt is vaak ganscih andere dan het
geweest is nu men op die wereld is. In
dat woord1 klinkt de spijt over het gansche
leven. Het. is niet opbeurendIntegendeel
het is verlammend.
Hoe zullen we komen tot het zoo min
mogelijk spijl:, want daar komt het ten
slotte op aan in ons leven?
Een groot man heeft eons in een beslis
send oogenblik van zijn leven uitgeroepen:
Het is niet geraden iets tegen het geweten
te doen Dat hielp hern door en over
de moeilijkheden heen, zooi at hij later
geen spijt behoefde te hebben.
Hot geweten werd ons gegeven als een
gids dioo-r het leven, dat zoo vaak stelt
Voor moeilijke keuze. Wie voor eigen ge
weten verantwoord is. behoeft nooit spijt
te hebben. Ook al valt het later verkeerd
nit. Want zijn innerirjke vrede blijft onge
schokt. W'at staat op het goede geweten
kan niet geschokt worden.
J. NAGEL'.
iS.'«
De schatHoe heet ze
Erika Alexandra
Wat allerliefst, en hoe noemen Jullie haai
Puk (Humorist)
Het ge vrouwtje. Er staat: klop de eiwitten stijf. Ik denk,
dat ik nu wel kan ophouden.
Manlief: Zoo, zijn ze stijf
VrouwNee, maar mijn arm is het. (London Opinion)
Werkzaamheden in den
voikstum.
Sproeien en gieten in den
bloementuin.
Het droge zonnige weer der laatste we
ken heeft tot gevolg dat we op de meeste
plaatsen moeten gieten en spuiten om den
tuin werkelijk groen te houden.
In do oerste plaats is daar het gazon,
dat ons zorg haart. Moeten we het gazon
blijven maaien, of is het beter om het
nu maar door te laten groeien? Ind'en wc
niet maaien, verbrand toch ten slotte het
lange gras ook. Om nu te voorkomen,
dat onze tuin een verwaarloosden indruk
gaat maken, maaien we geregeld. Alleen
stellen we het mes van de maaïrnadhtne
wat hooger, zocdat het gras vat langer
bluft Indien zeer kort wcurrlt gemaaid,
is de kans van verbranden vel het grootst.
We laten het gemaaide gras op het gazon
liggen; het geeft nog eenigo bescherming
aari den wortel tegen verbranden.
Soms vraagt men, of het ook nog noodig
is om in tijden van droogte het gazon
te sproeien. Gras gaat niet spoedig dood
door droogte; ook al ziet liet er dor uit,
na een regenbui zal het weer spoedig
opgroenen. Maar daar de gazons gewoon
lijk het centrum van onzen siertuin vot-
ir.en en veelal als voorgrond van heester-
vakken en hl oom stroken zijn aangebracht,
willen we het graag steeds frfccb en groen
zien. Om d.t te bereiken, is sproeien in
tijden van droogte bepaald noochg.
Sproeien en gieten doen we bij voor
keur tegen den avond'. Daar dc verdam-
21e (e nou a ei eserendtna, tk hel Je altijd wel gezeld,
dat het *t veiligste was om maar op Je plaats te blijven
staan.
(Humorist)
s me ook wat moois, Kees
en me kuchie Is nog an boord1
Daar gaat hij al
(Humorist)
Trotsche Duuenbewoner: Een pracht, van een eik, wat?
Bezoeker uit de stad; En of. En hebt TJ die uit een
zaadje opgekweekt (Passing Show)
„Hallo, hallo Iemand moet ons verbroken hébben."
(London Opinion).
ping dan minder sterk is, dringt het meer
in de aarde en tot de -wortels door. Be
ginnen we eenmaal met sproeien, dan moe
ten we het ook volhouden, en zoolang
het noodig is, eiken avond herhalen. Ook
moeten we bij het sproeien niet te veel
plassen, daardoor wordt de grond te veel
dicht geslagen.
Het water moet als een zachte regen op
de aarde komen en toch moet deae goed
vochtig worden. Om dit te bereiken, is
herhaald sproeien noodig. Dit geldt niet
alleen voor het sproeien van gazons, maar
ook voor bloemplanten en houtgewassen.
Bij het verzorgen van pas aangeplante
bloemplanten en andere gewassen, hebben
we niet alleen te gieten en te sproeien,
maar brengen we ook eenige bescherming
aan tegen de felle zon. Wal fijn erwten-
rijs of eenige bebladerde takjes kunnen
daar voor goed dienen. Zrjn de planten,
b.v. na een week, goed aangegroeid, dan
kan dit schermmateriaal weer worden weg
genomen. Tusschen dit voorjaar aange
plante houtgewassen kunnen we den bodem
bedekken met wat ruigte; daaronder blijft
de aarde meer vochtig en het water door
gieten of sproeien aangebracht, verdampt
dan ook niet zoo spoedig.
A. G.
De oorlog was ten einde en spoedig
daarna was Aubrey Carlyle in Ztiid-Ame-
rika, aan één der zij-stroomen van do
Amazone-rivier, in een gebied, dat nog
door weinigen was geëxploreerd.
Toen hij op z.ekeren avond naar Malma-
nor terugkeerde, ontdekte hij, dat Gloria
weg was.
In het groote sous-terrein van het huis,
waar de menschen zijn bagage en zijn
jaclittrophceën naar binnen hadden ge
dragen, reikte de knecht hem, zonder c'n
wootü te zeggen, een dunnen brief, Aubrey
Carlyle keek naar het handsclirift van
den brief en daarna naar den zwijgenden
dienaar.
„Hoe laat kwam mijn telegram?"
„Om zes uur gisteravond, meneer."
Opeens wist Aubrey, dat de brief in zijn
band voor hem de zwaarste slag beteeken-
de, dien het leven hem toebrengen kon.
Maar hij was geen mensch voor tragiek.
IJij stak den brief kalm in zijn zak'.
„En verder, Hunt?"
„Memer bedoelt?"
„Verder
„Mevrouw reisde vanochtend met den
vroegtrein weg, meneer, mot bagage."
„Ik wil nu eerst graag ten bad li ebben, ben betoond I .Vijftien jaar..
Heel warm, zeg dit aan Vesev. Eten op
gewonen tijd, alsjeblieft, Ilunt."
Vijf-en-twintig jaren was Hunt reeds hij
zijn heer, tien jaar langer dain Gloria.
Aubrey nam een gloeiend baddaarna
trok hij de keurige, plezierig-zittende zwarte
avondkleedïng aan, die een man zoo bui
tengewoon goed sfcaat; hij droeg er altijd
een slap overhemd bij, want Aubrey zou,
liever don meest imponeerenden gaslho»r
van het land naar de maan hebben gezon
den dan zichzelf onbehagelijk voelen in
een mal, stijf-gesleven overhemd. Gemi-
men tijd zat hij in de vensterbank van
zijn kleedkamer en keek naar de laan van
hooge boomen, die zijn park met de bocge
boomkruinen van het Caïmionbosch tot
één groofsche schoonheid maakte, speciaal
in het milde avondlicht.
Dan haa'de hij den brief te voorschijn
en las. Het was maar een kort woordje.
Het was reeds over tien uur toen hij
nit de eetkamer de zitkamer binnenstapte.
Hunt kwam achter hem aan om de gor
dijnen voor de ramen toe te rekten, maar
hem werd beduid', dit achterwege te laten;
vervolgens ging Hunt het licht opknippen,
doch hem werd oveneens gezegd, dit weer
uit te draaien.
Voor den verdere nvond had men hem
niet meer noodig. Opnieuw las Aubrey don
brief. Deze kon al niet korter zijn
„Je weet waarom, dear. Vaarwel, Gloria."
Het was ergelijk, omdat bij niet wist
waarom. Ergernis is ocliter geen geschikt
wapen om de eenzaamheid to bevechlea
en op dit oogenbük was het eenzaamste
in Aubrey's leven, in hot loven van dezen
man, die in do meest verlaten oorden van
Noord- en Zuid-Amerika tegen wilde dieren
gejaagd had.
Hij wierp do drie ramen wijd open en
liep? het groote schemerige vertrek n-mt
groote stappen op en neer.,,„Te weet waar
om". ITemohflie goedheid, waarover liadi
zij het tochl Hoe kon hij weten, waarom?
en wat viel er te weten. Ilij bleef ijsbeeren,
al maar door...
Zij waren goeie kameraden geweest, bui
tengewoon goeie kameradon. Hij had er
zich op verlaten, dat zij hem wel begreep.
Hemel, alles wat hij voor haar gedaan of
niet gedaan had, was in vriendschap ge
beurd. Stellig, dat bal zij begrepen... Zoo
leek het tenminste... Veertien, vijftien jaar
lang... Zij had toch niet van hem kunnen
verwachten, dat hij zich al dien tijd door
als een hartstochtelijk minnaar zou heb-
Er warén
oogenblikken... Als hij weer van eein zij
ner reizen terugkwam en haar zag, was
bij dol van liefde, liet was of zijn hart
barsten zou, als hij bij zijn terugkomst
haar zag, die bekoorlijke olijDdeuriga
Gloria, met het grappig-sebeefgelrokkeu
mondje, als zo lachte. O, kind, kind, wat-
heb je gedaan? Ilij had haar als een
vriendin behandeld... En wat had het voor
zin een goede vriendin te bezitten, als men
die ook nog brieven moest schrijven? Hij
schreef nooit brieven, als hij op reis was;
bij had het land aan schrijven. Natuurlijk,
dat zo dit wel begrepen had. Zoo pie
kerde hij.
En onderwijl ijsbeerde hij als een dwaas
door de groote, schemer donkere kamer,
door de onbarmhartig zich opdringende
stilte, die door do maan met haar scheef
profiel bijna grotesk werd. Hij begreep er
niets van. Eindelijk liet hij zich in oen
diepen fauteuil bij den haard neervallen en,
moals bij daar nu zat, dacht hij, hoe
dikwijls liij, bij zijn terugkeer, in dezen
stoel gezeten bad en Gloria op zijn knia
bad gehouden en haar had geliefkoosd...
Aubrey Carlyle schreide voor de eerste
maal van zijn leven...
Ilij voelde zich nameloos eenzaam en
zijn Wik dwaalde rusteloos door de open
vensters naar de betooverdo omgeving, naai
de tuinen, naar zijn park, zijn widen en
zijn bosschen, die alle in heldere sche
mering verscholen lagen, ateof God bij'
het licht van een kaam op al dit eigen
dom omlaag tuurde. De maan klom den
hemel hooge» op. Aubrey ontwaarde myste
rieuze vormen van bloemen op hoogan
stengel, die bij' niet kenuo, in zijn park.
Dan zag hij, tnssclven de hooge schadu
wen der bloemen, eon heel bizOndere en
deze was do allerhoogste van allo en zij
bewoog zich. Maar hij zat heel stil en plech
tig in zijn stool en tuurde naar de gestalte
der bloem, die zich tusschen hem en de
maan voortbewoog. Zij hoog even en bleef
staan; langen tijd bleef zij stilstaan, een
schaduw in het bleeko landschap. Mis
schien voelde ze vrees zoo alleen tus
schen de bloemen. Ilij liet zijn blik niet
van haar af; nu omlijstte haar het open
venster een tecre, slanke schaduw was ze.
Maar hij verroerde zich niet.
„Wat voor een spel is dat?" hoorde
hij zijn stem vragen, „waarin eon vrouw
als een lafaard wegloopt en als een spook
terugkeert?"
Zij kwam de kamer in en met eei zucht
nam zij in een stoel bij liet raam pla'ats.
„Ach", zur.it,e -, u ,vl M
Zijn hnit ging bijna van vreugde kapot,'
zoodat hij geruimen tijd zich niet vermocht
te bewegen; hij kon geen woord uitbren
gen. Vervolgens liep bij de kamer door
en hoog zich over haar stoel. Zij hief
even haar hoofdje onder het lijgergelo haar
omhoog «n lachte haar ze'dmmo lachje
„Anno Aubrey!" fluislerle zij. „Anne
Gloria...!
Maar hij raakte haar niet min.
„Luister, Gloria", fluisterde hij", „toon
ik ontdekte, dat je was weggegaan, brak'
mijn leven als een aaiden kruik..." Eni
meteen zweeg hij, verwonderd over bet-
geen hij gezegd had, want hij had' vroe
ger nooit zoo iets dergelijks gezegd. 1
„En nn zei hij, „heb je dien weer
samengevoegd".
„Dood ik dat.- riep zo uit met een zeli-
zamon klank in de stem en de uidrukkinn
barer oo-gen dwong hem te knielen, naasl
haar stoel.
Hij had haar sedert acht maanden niet
gezien, maar nog steeds raakte hij haar
niet aan.
„En mijn leven. Aubrey?"
„Maar jouw teven 's het mijne, Gloria,!
Wij belmoren hij elkaar!"
En Gloria, die zachte, lieve Gloria, glim
lachte tegen hem.
„Natuurlijk", zei ze. „Natuurlijk! Een
jager en zijn vrouw..."
Maar hij luisterde hier niet naar.
„En wist je waarom, Aubrey?" vroeg
ze.
Hij schudde liet hoofd'. Hij had haar
acht maanden niet gezien.
„Ik heb alleen maar kannen denken, dat
je je verstand verloren had, Gloria. Zeg
mij, bon je je versland kwijl?"
„Neen, lieve; ik ben volkomen bij mijn
verstand. En zeer moe".
Zij zei dat met eon stem, die als nit
den bodem van een zeer diepe schaal
scheen te komen; met de teerste slem,
die ooit een man vernomen heeft en daar
mee brak zij het evenwicht in zijn hou
ding.
Acht maanden lang had hij haar met
gezien... Hij was een zeer krachtige man,
onderging fel haar bekoring. Met edn forsch,
tegelijk teer gebaar hield hij haar in zijn
armen omkneld. Zij zei geen woord. In het
volgend oogenblik stonden ze weer hij de
geopende vensters, maar een wolk met zij
den rand hield' do maa,n gevangen en het
was zoo donker, dat de glans van haab
oogen alles was, wat men van haar ge
zicht kon zien.
„Je begreep dus niet waarom ik dezen'
brief schreef", vroeg zo bedroefd.
„Neen, waarom dan?"
„Jij maakt jaebt op wilde dieren, is hef
niet, Aubrey?"
„En jou breng ik luin prachtige vellen,
dat je er over heen zult schrijden, Gloriail"1
„En als jij van je jacht terugkomt, bon
ik het wilde dier waarop je jacht maakt..."
Hij slaakte een kreet, maar zij vervolgde:
„En dan ga je opnieuw heön. En dan,
kom jo terug om dan opnieuw mij als buit
te jagen..."
„Gloria, jo lijkt wel gek
„Neen, ik ben volkomen bij mijn ver
stand... En zeer moe... Ik ba-l jo lief,
Aubrey. Ik zal nooit een arwler meer lief
hebben. Ik snakte naar liefde, maar jij
doet met mij, alsof ik voor jou een wild
dier ben. Toe, begrijp mij nu>..„ begrijp mij
nu een beetje! Dien liieelein vorigen nacht
dacH ik er over na-, wat ik zoui doen. Ik
zag je terugkomen, den jager naar zijn
haardvuur en zijn bezit, zijn rusttijd;
o ja, ik ben je rusttijd, Aubrey, en dato'
zag ik je weer weggaan en mij alléén la
ten... O, Aubrey, hoe heb je tegen do
liefde gezondigd! En daarom ging ik hee'n,
tuit innerlijke ellando. En ik ben terugge
keerd, Uit ellende om jouw eenzaamheid',
kwam ik terug. Ik, die gewend ben aam
eenzaamheid! Ik kwam ook terug om to
zien of jij mogelijk anders geworden
waart..."
„Als wij", fluisterde zij, „in vroegere
tijden geleefd hadden, zou ik in eon kloos
ter gmn, opdat mrj absolutie mocht
den geschonken. Doch zooals da dingen
nu slaan, ga ïk wog, ver weg...
„Laat mij mei je gaan", smeekte bij
deemoedig.
„Neen, Aubrey, Ik begeer alléén te gaan,
daarheen, ver, ver weg".
Do maan had zich nohtcr een wolk
met zijden rand verborgen.
If ij tuurde haar na, hoe ze oor het
park' schreed, in de donkerheid verdween
Hij wachtte heel lang, maar hij wist, dat
'zij niet terngkeeren zou. Dit wild was to
edel voor hem. Hij had het vroeger -nooit
|>0<"fTfvplBvl ^N*'1 WIS liet tO IfUlt-
Gemengd Miewws
Rekenen is niet moeilijk meer.
Een geweldige reken machine, die ook
de moeilijkste opgaven in korten lijd u»
oplossen, en daarom terecht als mecha
nisch verstand wordt betiteld, worul op
do universiteit van Pennsylvania ven aar-
De drie ton zware machine bestaat uit
75 000 doelen en heeft slechts een kwartier
noodig voor hot uitrekenen van ballisti
sche problemen, waaraan de beste mathe
matici van het Amerikaansolio leger kort
geleden vier maanden hadden gewerkt.
IIcl speciale terrein van de machine is
differentiaal-rekening. Wanneer zij gereed
is, wordt z!ij in dienst der astronomie ge
steld om de geleerden door het uitvoeren
van moeilijke astronomische berekeningen
tijd te besparen.
■mtÈk
KOH-v annce—