De geschiedenis van den kok J onathan. Hoe Jan opgesloten werd in den mijn 4 A AA iy Z jn ml MOOIE MUZIEK öe weasels van den kok. Ia den kerker op gesloten. Waarom de koning hem -weer vrijliet, door ,Carly Vos. DE SPERWER. Er was eens een mach tig koning, die heersch- te over een uitgestrekt rijk; de koning hield veel van reizen en trok dikwijls de wereld in en verzuimde niet bij de koningen van de. rijken, waardoor hij reisde, zijn opwachting te maken en hen uit te noodigen ook in zijn rijk te komen. Zoo kwam het, dat 't aan het hof van den koning nooit aan gas ton ontbrak en dat de tafel van den koning altyd heelemaal bezet was. Wie eens bij den koning gegeten had, was vol lof over de lieer]ijke spijzen, want waar de gast ook vandaan kwam, zoo heerlijk als hier had hij nog nooit gegeten. Dag aan dag kwamen de meest uitgele zen spijzen op tafel en hoewel de koning nu reeds zeven jaar regeerde, had hij nog nooit hetzelfde menu gehad. Dagelijks weer verzon de kok nieuwe gerechten. Het was dus geen wonder, dat er weldra in de ge- Is eele wereld gesproken werd over den chef-kok aan het hof van den machtigen koning. De stroom van gasten uit vreemde landen groeide dan ook gestadig. De ko ning, die steeds in lichaamsgewicht toe nam, praalde niet weinig met zijn chef kok, en om Jonathan. zoo heette de kok voor zijn verdiensten te beloonen, liet hij op zekeren dag, op een audiëntie, den kok bij zich komen. Jonathan verscheen, zijn prachtig ge streken muts op het hoofd, maakte een die pe buiging en vroeg wat de koning wensch- te. „Bij voorbaat vervul ik je een wensch" sprak de koning. „Spreek, wat voor beloo ning wensch je?" Jonathan maakte voor den tweeden maal een diepe buiging. „Uw dochtertje, edele koning." i\"» vi,,\ De hofraad, die rond den koning zat, verstarde van schrik, toen deze woorden geuit werden en de koning werd zoo rood als een kreeft van boosheid. „Ik heb je zeker niet goed verstaan!" riep hij uit. „Spreek, wat wensch je?" „Uw dochtertje Elisabeth, edele koning; zij is het, die ik tot vrouw zou willen heb ben." „Onbeschaamde rekel!" brulde de koning. „Ik wilde je huldigen. Maar je zult voor je brutaliteit boeten. Hédaar! riep hij naar de wacht, „weg met dezen man! Leg hem in de boeien!" Zoo ging Jonathan, in plaats van naar de keuken terug naar een onderaardschen kerker, die zich onder het paleis bevond. Hier woonden ratten en de steenen wan den dropen van het vocht. Daarheen bracht men den kok, die merkwaardig lachte en geen oogenblik angst toonde. Zooals de ko ning bevolen had, sloot men hem in de boeien, welke aan lange ijzeren kettingen vastzaten, die aan den muur waren geklon ken. Toen het dochtertje van den koning hoorde, wat er gebeurd was, haastte zij zich naar haar vader en smeekte hem Jo- i'athan te bevrijden. Verwonderd keek de koning zijn dochter aan. „Waarom kom je voor hem smeeken? vroeg hij. Toen vertelde Elisabeth, dat zij van den kok hield. „Jij, de dochter van den koning, wil jij de vrouw van een kok worden? O, jeu, onbezonnen kind! Weg., onder mijn oogen vandaan! En hij beval een van de hofdames met het snikkende meisje naar een ver afgelegen slot te vertrekken, zoo dat zij daar den kok wel zou vergeten. Toen men dien middag aan tafel ging, vertrok ieder zijn gezicht. Op het gelaat van den koning zwollen de aderen op van boosheid, „Wie heeft dit eten klaargemaakt?" schreeuwde hij tegen zijn dienaar. „Weg met dit ongenietbare eten!" De tafel werd afgeruimd. Maar toen een uur later nieuwe gerechten werden opge dragen, bleven de gezichten precies zoo teleurgesteld. Tot nu toe had men het eten bij den koning zoo buitengewoon gevon den; wat nu op tafel stond, was heelemaal niet slecht, maar niet die uitgelezen heer lijkheden, waarmede Jonathan de gasten van den koning steeds verwende. Van dag tot dag werd het aantal gasten van den koning kleiner en het gezicht van den koning somberder. Hij, die boven alles van lekker eten hield, zat snoedig moeder ziel alleen aan de groote tafel. Ach, die arme dienaren! Zij naderden met gouden en zilveren schotels, maar wat er op lag vond geen genade in de oogen van den vorst. Hij werd zeer mager en was nauwelijks meer te herkennen. „Breng Jonathan voor mij!" beval hij een maand later. Jonathan %verd naar de zaal gebracht. Hij lachte, zooals hu ook vroeger gelachen had. „Hebt U een besluit genomen, o, edele koning?" begon Jonathan, terwijl hij een eerbiedige buiging maakte. „Ik houd van Uw dochter en Weer ontstak de koning in woede. .Breng hem weg, waar hij vandaan geko men is!" riep hij tegen de wacht. En zoo sleepte men Jonathan weer naar zijn ker ker terug. Morrend bracht de koning zijn dagen door. Er kwamen heelemaal geen vreemde gasten meer in het paleis. In de keuken loste de eene kok den andere af, er was er niet een onder zoo knap als Jonathan. Nog steeds werd de koning magerder en hij kon soms slechts enkele happen door den keel krijgen Tenslotte hield hij het niet langer uit en liet den kok voor den derden maal bij zich komen. „Jonathan", begon hij, toen de kok voor zijn troon stond, „ik zal je genade schen ken. Hoeveel goud wensch je uit mijn schatkamer?" „Ik wil Uw goud heelemaal niet, edele koning. Ik wensch alleen Uw dochter te mogen trouwen." „Jouw brutalerd", brulde de koning en sprong op. Maar daarbij voelde hij zich zoo zwak en krachteloos, dat hij zuchtend weer op zijn stoel terugviel. „Is een kok dan niet evenveel waard als een prins?" Jonathans stond rechtop voor den koning. „Een prins regeert over zijn land en een kok over zijn keuken. Is dat onderscheid dan zoo groot?" De koning steunde en jammerde. - „U zult nog van gebrek sterven", ging Jonathan dapper voort. „Geef mij Uw Een roofvogel met een alziend oog, Hij lijkt wel een gespannen boog. Ziet hij zijn prooi ergens in draf, Schiet hij er als een pijl op af. ,,v -• -A'* v*Vï door Carly Vos. Wat het resultaat was. De meeste werklieden, die in de mijn streek wonen, zijn ook in de mijnen werk zaam. Op de verschillende winkeliers na, die hun zaken juist met de mijnwerkers drijven, -zijn er in die streken niet veel menschen," die op den beganen grond hun boterham kunnen verdienen. Zoo was het ook met het huisgezin van Klaas Jansen. Zijn vrouw en dochter zorgde voor het huishouden, terwijl Klaas en zijn twee DE VIER VERBORGEN KINDEREN. Kleine Annie moest naar school en ging altijd langs de weilanden en. door het osch omdat dit de kortste weg was. Meestal kwam zij dan vier andere kinderen tegen, die ook naar school moesten en zij liepen dan met hun vijven Vandaag ech ter kon zij hen niet vinden, hoewel zij van verschillende kanten haar naam hoorde roepen. De dieren, die in het bosch waren, keken haar eens aan, want zij begrepen niets van Annie, die anders altijd zoo shm was. Probeeren jullie eens de vier kinde ren m de teekening te vinden. Draai hem raaar naar alle kanten, misschien ontdek je hen dan wel. (Oplossing de volgende week). dochter tot vrouw en U zult zien, hoe heerlijk U weer zult eten., heerlijker dan ooit tevorenEn toen vertelde Jona than, wat hij allemaal zou klaar maken. Dat was te veel voor den koning. „Goed, ik schenk je de hand van mijn dochter", klaagde hij. „Ik ga overal mee accoord." Even later was het 'n drukte in de keuken van belang. Er werd gekookt, ge bakken en gebraden, dat het een lieve lust was, de prinses werd uit het ver verwijderde paleis weer thuis ge haald en 's avonds was er een groot feest. De koning at en at, alsof hij niet meer wilde op houden, zoo heerlijk smaakte het hem. Links van hem zat zijn doch tertje en rechts Jona than en toen het volk hoorde wat er gebeurd was, begonnen er groo te feesten. Dat is de geschiedenis van den kok Jonathan, die zijn koning bewees, wat een man waard is, die zijn vak verstaat. Ik zeg het vrij en onomwonden, Ook als de mensch ter ruste gaat, Muziek wordt dikwijls een plaag gevonden Klinkt soms hét orgel op de straat. De nieuwe jazzband van de buurt, Soms wel wat erg lang dan duurt. De radio van het. huis er naast Maakt and're mènschen soms verdwaasd. Leer daarom uit deez' kleine bêe Spelen en aanhoorep, dat is twee. reeds volwassen jongens in de kolenmijn werkzaam waren. Er was nog één zoon, dia juist vijftien was geworden. Jan, zoo heet te lnj, haatte den mijn en was vast besloten daar niet in af te dalen. Toen hij van school kwam, had hij bij den kruidenier ge vraagd of hij misschien als loopjonger, bij hem m dienst kon komen en werkelijk was hij aangenomen. Opgetogen kwam hij thuis en vertelde dat hij werk had gevonden 111 het dorp en dus gelukkig niet in de mijnen behoefde af te dalen. Klaas had er niet veel lust in om zijn zoon den heelen dag op straat te laten slenteren, want dat hij daar veel goeds zou leeren, betwijfelde de vader van Jan sterk. Maar Jan was niet sterk en het leven in den mijn was zwaar. Daarom besloot Klaas het eens aan te zien cn Jan, kwam bij den kruidenier. Nu wa ren de verdiensten niet erg schitterend en toen Jan dan ook na een jaar veel in de buitenlucht geweest te zijn, er flink en bruingebrand uitzag, vond zijn vader, dat het toch tijd werd, dat Jan evenals zijn twee andere zoons, mijnwerker werd en. daardoor meer geld kon verdienen. Jan smeekte en redeneerde, zei dat hij onder den grond zou stikken, bad of hij bij den kruidenier mocht blijven, maar zijn vader was onvermurwbaar en den volgenden Maandag daalde Klaas met zijn drie zoons in den mijn af De volwassen mijnwerkers hakten de stukken steenkool los, een an dere man gooide de brokken in wagens, die dan door jongere arbeiders, waaronder ook Jan, naar de liftkokers werden gereden waar de wagens naar boven werden ge- beschen en geledigd. De eerste dag was vieeselijk voor Jan en toen hij eindelijk weer in het daglicht stond, had hij zoo'n zware hoofdpijn, dat hij dadelijk naar bed moest. Maar den volgenden morgen daal den zij weer met hun vieren in de mijn af cm het zware werk begon opnieuw Toen om twaalf uur de etensbel luidde, ging de arbeider, die met Jan in de alleronderste gang werkte, naar boven en zei tegen Jan, dat hij den wagen eerst, moest vullen en naar de lift brengen, waarna hij ook kon gaan eten. Jan was dus alleen in den don keren gang, die flauw door een mijnlamp werd verlicht en vulde zijn wagen. Plotse ling begon vlak achter hem de muur te kraken en voordat hij zich bewust was wat er gebeurde, stortte een groot bro'c steenkool naar beneden. Jan had zich niet in veiligheid kunnen brengen met het ge volg, dat hij in liet achterste gedeelte van de gang opgesloten zat, terwijl de heele doortocht werd belemmerd, Radeloos van angst gilde Jan zoo hard hij maar kon, maar de arbeiders boven hadden niets van het ongeval bemerkt en konden het gillen niet hooren. Toen het schaftuur was afge- loopen. kwam de arbeider weer naar be neden eh zag wat er gebeurd was. Hij riep Jan, omdat hij niet wist of misschien de heele gang was ingestort, maar Jan, blij, dat er eindelijk iemand kwam. schreeuw de om hulp. De arbeider zei, dat hij rustig moest blijven en dat hij dadelijk menschen zou gaan halen Dat gebeurde ook, maar hoe ze ook hun best deden en Jan's vader werkte voor twee, duurde het toch ander halve dag voor Jan kon worden bevrijd. Behalve dat hij dorstig en hongerig was, had de angst hem zoo te pakken, dat hij zware koorts kreeg en eenige" "weken lus- schen dood en leven zweefde, Maar geluk kig kreeg zijn gezond gestel de overhand en hoewel langzaam genas hij toch. Eén ding had hij echter toch bereikt: hij mocht nu een vak leeren en behoefde niet meer mee naar beneden in den mijn. WISTEN JULLIE DAT AL? Een klok tikt in een uur 17160 maal, jaar lijks 150 429560 maal. Het menschenhart daarentegen klopt in een uur 500 maal. Als een mensch honderd jaar oud wordt, heeft zijn hart 4</2 milliard maal geklopt. De verschillende kleuren van haar wor den veroorzaakt door pigment, dat zich in de opperhuid van het haar .bevindt. Heeft men geen pigment, dan is het haar geel wit. - Gehoorzaam. Mijnheer Dikzak was op visite en de kleine zoon des huizes was ongewoon zoet en zat als een modeljongetje op zijn stoel. Wel, Dickie", zei mijnheer Dikzak, zich eindelijk eens tot het ventje wendend: „Ben jij altijd zoo zoet en zoo stil?" „Neen, mijnheer," bekende Dickie, „maar moeder heeft mü een dubbeltje beloofd als ik niets zou zeggen over uw dikte. Meester tegen Jan: En waarom heb jij Kees met den nijptang op zijn hoofd'ge slagen? Jan: Ik kon de hamer zoo gauw niet vin den, meneer, -

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamsche Courant | 1937 | | pagina 8