KAMPEREN I ■M NA HET O N WEER wm mm. lip t A 1 3 IÈÈÈlÊÊÈÊÊ0èM SBIsBSg S w m v^.j^P|l|É| «üSMsm W K Uè, dat sal smaken! Hoe de boer van mening verander- de. door VIOLET CARR. Met z'n zessen waren de vrienden een wandeltocht gaan maken door het land. De vacantie was pas be gonnen, zij hadden het hele jaar door hard ge blokt enwaren dan ook voor hun moeite beloond door naar de derde klas van de H.B.S. te zijn overge gaan, dus mochten zij nu wel eens flink van de vrye natuur genieten. Een gelukkig dachten hun ouders er net zo over. Maar ja, veel geld op zak hadden zij niet, want de tijden zijn er niet naai- om wekelijks een royaal zakgeld te krijgen en daar dan nog van over te houden om met de vacantie er nog iets van te kunnen doen. Toch waren zij met overleg te werk gegaan, de ouders - hadden er nog iets bijgelegd en zo trok ken de zes vrienden er dan welgemoed op uit. Zij droegen hetgeen zij nodig konden hebben met zich mee, waaronder twee ten ten, die voor hun nachtverblijf zorgden. :Zo hadden zij al dagen lang gewandeld en echt. genoten van de vele mooie plek jes, die ons land bezit, totdat zij bij de Ve- luwe kwamen. Nu is de heide prachtig, vooral als de bloempjes zacht paars begin nen te worden, maar er is hoegenaamd geen schaduw, slechts hier en daar een groepje bomen, waar zij eens even onder konden, uitrusten,, als de zon al te warm scheen. Uren en uren in de omtrek zagen zij geen levend wezen, zodat zij het er mee eenswaren, dat het prettiger was door de bossen en groene dreven te wan delen, waar men zijn dorst aan het helde- re water Jcan lessen, want. daar had den zij het meest van te lijden, van de dorst. -\r Eindelijk, na nog een lange tijd lopen, zagen zijergens een verdwaalde boerderij. Een van de jongens ging er dadeSjk op at om te vragen of zij op het land van don .boer die nacht hun tenten mochten op slaan, doch de boer, een norse, man, wilde er niets van weten. „Neen, dat gebeurt me niet meer", zei hij, „ik heb het verleden jaar ook eens góed gevonden en toen Heb ben ze mijn groenteplantjes vertrapt. Ik denk er niet. over." A.y:; Jan, de jongen, die met den boer was gaan praten, kwam weer bij zijn vrienden terug en vertelde, dat zij hier niet mochten kamperen. Terwijl zij er over stonden te beraadslagen, was zij nu moesten doen, kwam er een man voorbij, die hen vrien delijk „goedendag" wenste. Dadelijk wend de Jan zich tot hem en vroeg of hij in de buurt geen plekje wist, waar zij die nacht konden kamperen. De man zei: „Heeft de boór het jullie ge weigerd? Ach, hij meent het zo kwaad niet, maar hij heeft al heel veel narigheid in zijn leven ondervonden. Ik woon hier ta melijk dichtbij, zien jullie daar het beekje? Nu aan de overkant woon ik, ga daar maar je tenten opslaan." De jongens, die het beekje-nog in het ge heel niet hadden gezien, waren blij, toen 2e wisten, dat er zo dicht in de buurt wa ter was, Zij bedankten den man en waren al spoedig op de plaats van bestemming. Het eerste wat zij deden was de beide tenten opzetten, daarna namen zij een heerlijk fris bad in de beek. Zo, daar knap ten zij van op, na het lopen ir. die bran- dende 'zon. Na eten te hebben gekookt en alles weer netjes te hebben opgeruimd, bleven zij nog even rustig zitten, dóch waren van het. lo pen zó vermoeid, datuit beide tenten al spoedig, alleen de regelmatige ademhaling van de slapende jongens te horen was. De volgende morgen was het heerlijk weer en omdat de tenten onder een.'paar', bómen in de schaduw stonden, hadden de jongens niets geen last van de warmte en besloten die hóle dag daar té blijven uit rusten. Op het land aan de overkant van de beek was de onvriendelijke boer met enkele vrouwen druk bezig het hooi om te keren, wat een heerlijke geur verspreidde. Lui la gen de jongens naar het werk te kijken. Tegen de middag, toen de jongens juist hun brood hadden gegeten, zag Frans aan de lucht, nog heel in de verte een zwarte wolk aankomen, terwijl er tevens wat wind opstak. Dé boer, die naar de lucht keek, ging haastig weg, terwijl de vrouwen vlug al het hooi bij elkaar harkten. Het duurde niet.lang, óf de boer kwam met een grote, lege wagen teruge-n met man en macht werd er gewerkt, om, voordat de onweers bui los zou breken, al het hooi binnen te hebben gehaald, want het was reeds droog cn mocht niet meer nat worden, anders zou het bederven. De jongens, die zagen, dat de zwarte wolken al dichter en dichter bij kwamen en dat de boer nooit op .tijd het hooi weg zou kunnen brengen, besloten nu hem een handje te helpen. Zij liepen naar het land toe, vroegen aan de vrouwen of zij nog een paar hooivorken hadden en begonnen te helpen. De boer, die er vlak bij had ge staan, deed, alsof hij de jongens niet zag en werkte door. Maar zes jongens meer, die meehielpen, dat was goed te merken en juist toen de dreigende wolken bijna boven het veld waren, was al het hooi op de wa gen. De boer vuurde de paarden aan en bij het valien van de eerste druppels reed de wagen de schuur in. Zo, zij hadden dus tenminste eer van hun werk en hadden den boer voor veelschade bewaard. Zij moesten even omlopen om weer op hun eigen landje bij de tenten te komen, doch de regen viel zó stromend neer, dat zij drijfnat aankwamen. Gelukkig duurt zo'n hevig onweer nooit lang en ook deze hield even plotseling dp als hij begonnen was. De jongens gingen eens buiten de tent en zagen, dat de beek hier en daar buiten zijn oevers was getre den, doch dat water liep spoedig weg. Het was nu heerlijk fris in de natuur, vooral toen even later de grond weer droog was en de jongens, voordat zij droge kle ren aantrokken, eerst even in de beek on derdompelden. Toen zij weer met hun zessen voor hun tenten zaten, kwam de boer, die zij gehol pen hadden naar hun toe en zei: „Ik kom jullie bedanken voor het hel pen. Ik wist niet, dat er jongens waren, die wel bereid waren de handen uit de mouwen te steken, ik heb het meestal an ders ondervonden. De boerin laat vragen, of jullie straks een vorkje mee komen prikken.*!? Nu dat voorstel werd met een luid hoe ra begroet en zo loerden de jongens-den boor nog van een heel andere kant ken nen. DE SriN ALS ARCIHTECTE. EEN NATUURWONDER. De Franse schilder Meisonnier was een groot liefhebber van botanische zeldzaam heden cn zijn wetenschappelijke kennis op dit gebied was zeer groot. Hij had oen tuin man, die ook een knap botanicus was,.voor al had deze zich toegelegd op de studie van plantenzaden. Meisonnier vond toch, dat hijzelf knap per was en had reeds meerdere malen, ech ter zonder succes, getracht dit aan den an der duidelijk te maken. ,Nu moet hij er invliegen", zei de schil der/op zekere dag tegen enkele vrienden, die bij hem op bezoek waren. Triomfantelijk haalde hij een doosje te voorschijn, waarin kleine zaadjes zaten. Dit was gedroogde haringkuit. Nu riep hij den tuinman, liet hem de inhoud van het doosje zien en vroeg, o£ hij het soort plantenz'aad kende. Deze onderzocht hét zaad'heel nauwkeu rig èn zei tenslotte: „Volgens miin inzicht is hét zaad van een zeldzaam tropische plant, die Volpus Finsamoea heet." „Hoe lang denk je dat de zaden nodig hebben om te ontkiemen?" vroeg de schil der weer, terwijl er een ironisch'lachje op zijn gezicht kwam. „Ongeveer veertien dagen", antwoordde de tuinman, zonder een spier te vertrekken. Twee weken later was hetzelfde gezel schap weer bijeen. Na het eten trad - de tuinman binnen en kondigde met een fees telijke stem aan: „Meneer Meisonnier, het zaad, dat U mij veertien dagen geleden ge geven hebt, is zo juist ontkiemd." Meisonnier wist niet hoe hij het had, hij ging met zijn vrienden naar de tuin, om dit botanische wonder in ogenschouw te nemen. Toén de nieuwsgierigen in een halve cirkel om het broeikastje heenston- den, lichtte de tuinman voorzichtig het gla zen dak op. Voor tie verbaasde ogen der heren vertoonden zich drie rechte rijen met haringkoppen, die uit de aarde naar bo ven staken. De enige, die nijdig werd over deze grap, was Meisonnier, doch de volgende dag moest hij erkennen, dat hij zijn meester gevonden had. De wolf aan de ketting. Op het centraalstation in Kopenhagen nam een spoorwegbeambte een dier, dat klagelijk huilde, en dat hij voor een her dershond hield, uit de kooi en ging er mee wandelen. Pas later kwamen oppassers uit de dierentuin aangerend en maakten den man er op opmerkzaam, dat hij een wolf aan de ketting had. De verstandige inktvis. Een Amerikaanse zoöloog, J. Sinel, heeft door interessante proeven trachten aan te tonen, dat de inktvis niet tot de domme dieren gerekend kon worden, doch inte gendeel heel scherpzinnig blijjet te zijn. Wij hebben allemaal dikwijls bewonderend voor liet net van con spin gestaan, waar van de onwaarschijnlijk fijne arbeid en regelmatigheid op een kiein natuurwonder lijkt. Maar ook do aardbuis van do behan- gersspin, welke van binnen* met zijdespin sel gevoerd is, kan men gerust een klein meesterwerk .der bouwkunst noemen. De bruine Agrocaspin weeft een zakvor mig nestcocon, zoals: op de tekening rechts boven te zien is. Zij maakt deze aan de planten vast en brengt er dan, totgrotere stevigheid een kleine laag omheen, welke laag hard wordt. Daardoor ontstaat een klein huis met vaste wanden, waarin het dier een yriliae schuilplaats heeft. De Ripariumspin houwt zogenaamde aard- tenten. Ook dit trechtervormige huis hangt zij aan de "stengels der planten op. Het huis is van onderen open en de wanden zijn met' aarde, blaadjes en kleine takjes bekleed, waardoor het huisje een eigen aardig stekelig aanzien krijgt. Ook dit bouwwerk is, ondanks zijn lichtheid, zeer stevig. Ondanks de spin een luchtdier is, heeft de waterspin zich aan het leven onder de wa teroppervlakte aangepast. Tussen baar kop- haartjes neemt zij luchtblaasjes mee naar beneden, die ze onder een geweven klok opzamelt en die het haar mogelijk maken korte tijd adem te halen. Vanuit deze dui kerklok onderneemt zij haar rooftochten door het omgevende water. IN DE OASE. Een knipprent, die, als je alle stukken precies aan elkaar hebt gelegd, het leven in een oase te zien geeft.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamsche Courant | 1937 | | pagina 6