VOOR DE KINDEREN
fe moet maar bóffen
•e ami lie Mot beleeft een aardbeving
en gaat verhuizen
Zaterdag 7 Juni 1941
TWEEDE BL.AD DER SCHIEDAMSCHE COURANT
Pag. 4
Op audiëntie
kan het kaden
Anecdote
De markt van Sichem
De Nachtwakers
(Scherf).
us
ersdiolett tmseu het smakelijke rcnle
pluche van oma's mooie kamer," lag de
woning van. de familie Mot. liet was een
prettig, gemakkelijk leventje, want zij wer
den dik en glanzend, zonder er ook maar
een vleugeltje voor te bewegen. De leun
stoel, waarin zij zich genesteld hadden,
leek wel een beetje op het Peperkoeken
huisje uit het sprookje van Hans en Grietje,
waarin de heks aan de kinderen vraagt:
„Knobbel knabbel-muisje,
Wie knabbelt aan mijn huisje?"
Want ze knabbelden doorlopend aan hun
huisje, dat uit het lekker zachte zijige
pluche van de oude leunstoel bestond.
Elke dag aten zij hetzelfde; Maandag
pluche, Dinsdag pluche, Woensdag plu
che, Donderdag pluche, enzovoort, enzo
voort, dagen, weken, maanden aan een
stuk door.
Daarom hoorde je de moltenkinöers ook
nooit aan moeder Mot vragen:„Wat eten we
vandaag, moe?", want ze wisten het al
vanaf de dag dat ze uit het ei gekropen
waren. Toch was er geen enkele kies-
kauwer ondeT de kleine motjes: zij had
den van nature een eetlust als tien Holle-
hollegijzen bij elkaar en aten grote, kale
plekken uit het bekleedsel vair de stoel.
Wat oma daar wel van zei? Natuurlijk
vond zij het niet goed, dat de motten in
in de stofzak als Jonas .in de walvis.
Goede raad was duur.
„Dat komt nu van dat malle gedans van
jullie", bromde Pa.
,.fk heb jullie altijd wel gewaarschuwd",
zei Ma berispend.
Tot op een dag tante Rel op bezoek
kwam, die motten dansen zag en met oma
en Ans de hoofden bijeen stak. De vol
gende dag gebeurde er iets, iets zo vreemds
dat de motten er helemaal door van streek
raakten, en besloten maar liever een huis
te zoeken in een rustiger buuit, waar je
niet zulke vreselijke avonturen beleefde.
Het begon al heel vroeg in de morgen.
Antje gooide de tuindeuren wagenwijd open,
de stem van tante Nel vertelde lieel beslist:
„Frissche lucht, niets waar de motten zo
het hekel aan hebben als aan zuivere en
frissche lucht en zon".
„Maar van zonlicht verschiet de bekle
ding; daarom hield ilc het altijd buiten de
kamer".
„0, maar zo'n ogenblikje doet geen scha
de", zei tante Nel. „Ans, waar blijft de
stofzuiger".
Een dof gebrom, als van een ver on
weer vervulde de luclit. Toen draaide de
wereld van de familie Mot plotseling on
dersteboven. De leunstoel werd namelijk
omgekeerd en het nest van familie Mot
haar mooie kamer huisden, maar de familie
zorgde er wel voor oma zo veel mo
gelijk uit de buurt te blijven.
Een enkele keer gebeurde het wel eens
dal oma haat ongenode gasten ontdekte:
als er 's avonds visite kwam en de lamp
werd aangestoken. Dan konden de motjes
het niet langer uithouden in hun donkere
schuilhoeken en zweefden zij lichtzinnig
de lokkende lampeschijn tegemoet om eens
hts tig rond te dansen.
Maar er kwam nooit veel van een
dansje, want de mensen gingen dan toch
zo vreemd doen, dat de motjes niet meer
recht konden vliegen van het lachen en
als del door de kamer fladderden.
Het was dan ook- wel een grappige
vertoning. De oude dames lieten hun hand
werkjes in de steek en de heren hun
sigaren, om luid in de handen klappend
en onhandig in de lucht grijpend, door de
kamer te lopen.
,.lk heb 'm, ik heb 'in," juichten ze dan
telken® en het ondeugende motje, dat zij
dachten te grijpen, keek olijk uit de pluche
gordijnen op hen neer en lachte: „Dat
dacht je maar". Want een motje laat zich
zo gemakkelijk niet verschalken en is veel
vlugger dan tien grijpende vingers. Op
zo'n avond hadden de motjes vee! pret,
doch de volgende dag was liet uit met
de pret want dan haaide oma er Anlje
bij-
„Antje," zei oma dan streng, „het we
melt weer van de motten in de mooie
kamer. M'jn arme stoelen."
„Ik zal weer eens spuiten, mevrouw,"
beloofde Anlje dan en keek krijgshaftig in
het rond of zich geen van de kleine boos
doeners zien tiet. En dan kwarn de spuit
met het motiverend goedje er aan te pas,
waai aan de molton zo'n vreselijke hekel
hebben. Zij (rokken do lelijkste gezich
ten als er m'n golf van fijne druppeltjes
in lam richting gehla/en werd en rilden
als nal'e poedels na elke douche.
's Ai funis had de hele familie er hoofd
pijn inn en nam zicii vast voor nooit meer
zo dom te zijn, om uit dansen le gaart,
maar telkens ai® de lamp in de mooie
kamer werd aangestoken, vergaten zij hun
goede* voornemens en dan deden ze het
toch weer.
stofzuiger slikte heel de verschrikte motten-
famiiie in. Daar zaten ze nu met hen allen
ontdekt; een brutale zonnestraal viel er
middenin. j
„Vlucht", riep mama Mot.
„Zo snel als je vleugels je dragen kun
nen", kreet papa Mot. Maar o jee, de
waarschuwing kwam net te laat, want de
,„Wat was dat voor een lawaai, pa",
vroegen de kleine motjes verschrikt.
„Ik weet liet ook niet precies", antwoord-i
de pa nadenkend, „maar ik geloof dat de
menschen dat een aardbeving noemen". Pa
had wel eens in de boekenkast gefladderd,
daardoor wist hij nog wel wat, ook al had
hij geen letters geslikt.
„Waar zitten we in pa?" Dat wist ook
pa niet. Maar het raadsel werd gauw op
gelost door de stem van Antje, die vrolijk
riep: „He, mevrouw, wat is de kamer lek
ker opgefrist, ik denk dat alle motten
nu wel verjaagd zullen zijn. Dat moesten
we eigenlijk iedere maand doen. pk ga ook
eens in de zak van de stofzuiger kijken of
we wat gevangen hebben", en meteen JicliG
te zij de slofzak uit de machine en schudde
hem hoven de vuilnisemmer leeg. Fiipper-
derflapper, kozen de motjes liet luizen
pad. „Hier ver vandaan", kreet pa.
„Hebben jullie gehoord, dat ze elke
maand opnieuw een aardbeving gaan hou
den?" „En of", steunde ma, „„iaten we
een ander huis zoeken". Dal deden ze en
de kleine motjes hielpen vlijiig mee zoeken.
Als je een gaalje in je badpak vindt,
dan hebben zij vast him intrek bij jou
genomen.
THeelt twee staarten en vier hoeken,
Binnenshuis moet je het zoeken.
•jaoips 1103 :3w%so[d0
Een zware, hoge, holle stam,
Met vier zeer brede takken er aan,
Daar ziet men bloem, het is heus waar,
Zomer en winter, 'thele jaar.
-mjouniojoii uojnod 1103 :SuissopjQ
De pad, de kikker en de slak
Die gingen saam op weg,
Raar het paleis van koning Rat,
Achter de derde heg.
In een verlaten paardenstal
Was d' ingang van 't paleis.
Glimwormpjes lichtten je daar bij
Op een onderaardsche reis.
1
Door gangen, nauw en kronkelig,
Tot diep onder de grond,
Je eensklaps voor de gouden troon
Van Rattenkoning stond.
De kikker had de meeste haast
die spron? heel ver vooraan.
De pad weerde zich ook gedacht,
de slak kwam achteraan.
De kikker was er ook het eerst
Tenminste bij de stal,
Maar jee, die stal, die was op slot,
Dat was een raar geval;
Ten laatste, kijk, wie kwam daar aan,
Waarachtig, "t was de slak;
Hij naderde de dichte deur
En kroop op zijn gemak,
Raar boven; daar vond hij een gat
En glipte in de stal:
De kikker, die zag groen van nijd,
De pad zo geel als gal.
Zo was de slak de eerste nog
Die het .paleis betrad,
Wat lachte, toen hij hem daar zag,
Die dikke koning Rat.
De inwoners van het kleine stadje Si
chem vroegen eens lang geleden aan de
Slaten van Brabant om wekelijks een markt
te mogen houden.
Ze vonden het niet prettig om iets te
moeten vragen, want ze waren erg trots
uitgevallen. Daarom kleedden zij hun ver
zoek aldus in:
Wij Edellieden, verzoeken aan Ulieden
Dat gij ons een markt zon doen geschieden.
Riet lang daarna kwam het antwoord van
de Staten. Dat luidde:
Als wij zijn lieden en gij zijt Edellieden,
Dan zal U nooit geen markt geschieden 1
En daarmee moesten de Sichemaars ge
noegen nemen.
Wat zou ik voor den nachtwacht vrezen.
0, die goede brave man,
ZoZrgt dat ik gerust kan wezen
En ook veilig slapen kanl
Veel vrees boezemde de nachtwacht niet
in, niet alleen aan de kinderen niet, maar
zelfs niet aan do dieven.
Stel je voor, in de Vlaamse steden
droegen ze een slaapmuts, liepen op klom
pen cn hadden togen de kou nog een
kapmantel omgeslagen, zoals overigens al
leen de vrouwen droegen: Hun wapen be-
stQnd uit een stok, waarop een oude bajo
net was bevestigd.
Elke avond moesten zij ter conlrole een
loden medal je lialen en 's morgens weer
inleveren. Het moet veel voorgekomen zijn,
als hec erg regende of hard vroor, dat zij
vonden dat 't geen weer was om 'n nacht
wacht mar huilen le sturen en met hun
rnedalje naar huis gingen om uit te slapen.
Toch Heten zij hij hun jaarlijkse be
rijmde nieuwjaarswens, die ze huis aan
huis afgaven cn waarvoor ze dan een
nieuwjaarsfooi kregen, nooit na er op te
wijzen, dat ze hel niet gemakkelijk hadden.
Gebuien allegaar, ik kom U samen wensen
Een zalig nieuwe jaar, ins'glijks aan alle
mensen
En heeft de hemel ons van grole vorst
gespaard,
Hij heeft ons van de wind en regen niet
bewaard.
„Eens heb ik' de rijzende zon gevraagd
te v. achien", citeert Gerrit.
Er wordt witjes gelachen. Je hebt van die
mensen, die blijven tot vlak! voor de terecht-,
stelling geestig. Hoe kan je in 's hemels
naam zin voor iets grappigs hebben, in
zicht van de folterkamer, dacht de derde-
vijf, die examen nroest doen.
Onder benauwende stilte komen de ge
committeerden binnen. Wie kent geen exa-
menkoorts, haast iedereen in de ogenblik
ken voor het spel gaat beginnen. Eenmaal
veilig aan het tafeltje met paperassen, de
•opgave voor je neus, verg jet je vel weer
waarom je hier bent, zie je alleen de op
gave en niets dan de opgave.
Met mondeling examen is dat bij een en
kele onevenn ichtige stakker wel eens an
ders. Die worden dan onsterfelijk door
hun vermelding in de H. B. S. kronieken,
die van geslacht op geslacht, van mond
tot mond verder gedragen vonten. Hoe
ouder een school, hoe langer en bloemrijker
de kroniek. Je leert er alle eigenaardighe
den uit, die kenmerkend voor de school en
de leraren zijn. Deze laatsten Ie vei en de
meeste slof voor de kroniek. Er beslaat
geen mens zonder kleine eigenaardigheden.
De kroniek is als een spiegeltje aan de
mand, dat je in de kortst mogelijk tijd
leert, niet wie de schoonste is, want daar
stelt geen levende ziel belang in, maar wel
alle hobbies en eigenaardigheden van de
gestelde overheden. En als je examen ge
daan hebt, clan ben je zelf geschiedenis
geworden en was je een originele geest of
een zeldzaam onhandige sukkel, dan maak
je een goede kans zelf deel uit te gaan ma
ken van de kroniek, zoals bijvoorbeeld
dat nerveuze meisje, dat bij het mondeling
vertalen plotseling de kokier kreeg.
„Vertaal pu eens deze passage van Das
Lied van der Glocke" had de opgave ge
luid. Maar het arme kind was volkomen
haar roer kwijt en begon met een over
slaande falsetstem te vertalen:
Von der Stime heisz
Rinnen rnusz der schweiz
in-.
Van de hoge hergen
Komt de Zwitser rennen.
Ja, zo'n wicht verdient haar plaats m
de kroniek, meer nog als de slimmerikken,
die hun literatuurlijstjes verrijkten met boe
ken die ze alleen in de Hollandse verta
ling gelezen hadden: Little Lord Fauntle-
roy, Uncle Tom's Cabin en Sans Familie.
Daardoor hadden ze naar de juiste titels
ia de oorspronkelijke taal met hun pet moe
ten gooien en er van gemaakt: The little
Lord, The cabin of Uncle Tom, en als sluit
stuk Seul sur Ie monde.
't slachtoffer trekt dan philosophise!» de
schouders op. „Pech geiiacï". Zo'n enkele
verkeerde titel breekt j"e de nek niet, en
had je het heter geraden, clan had het todh
fraai ges laan.
Een werkelijk moeilijk geval van exa-
menkoorls hadden wij in ons jaar. Bob was
de erkende kei van de klas. Die had nu
letterlijk nergens last mee, behalve dan
met zijn zelfvertrouwen, waar het de def
tige lieren van dc? commissie betrof. Hij
was altijd een kalme, wat schuchtere vent
geweest, die zich niet graag in het mid
delpunt der belangstelling wist, want dat
maakte zijn optreden ongemakkelijk en
stroef.
Dat hij niet in de paniek, die zich bij
liet mondeling examen plotseling van hem
meester maakte, verstrikte, was slechts te
danken aan de tact en'de zin voor humor
van onze scheikimdeleeraar. Rob verscheen
voor zijn tafel met een hoofd als een zeef
cn de vaste overtuiging, dat hij niets meer
wist, geen snars, geen syllabo.
„Vertel jij nu maar eens, Vermeer, wat
voor neerslag "oorzaakt de toevoeging
van deze stof aan die". De goedige oogen
achter de Lrilieglazen schenen te zeggen:
„Rou, dat weel toch een kind, dat heb
ben we de laatste keer nog met de klas
behandeld". Zwijgen, angstig zwijgen, toen
de poging van den leeraar om hem te
redden. Die neerslag "was zwart, daarom
frommelde hij verwoed en in het oogval
lend aan zijn zwarte das, waaronder hij
echter helaas een wit overhemd droeg. De
verdwaasd rondkijkende Bob viel ten leste
ook die opvallende demonstratie op, even
als trouwens de gecommitteerde. En zie,
plotseling verheldert zich Bobbie's gezicht.
Wit, meneer", klonk het haastig. Toen
de rustige stem van den leeraar: „Juist,
Vermeer, wit tot lichtgrijs, tot donkergrijs
tot zwart". „Heel goed". Een verholen
glimlach om de mond van den gecom
mitteerde en het ijs was gebroken.
Van dat oogen blik af wist Bob alles weer
en deed een examen, een kei waardig.
Zomer in het land! De zonnige hellingen
vrije natuur.
nnoden wee f tot rusten, en genieten in k