Piep verhuist ook
ïi
il
Wiei
Iff'
W
I
De GI
euige
trekt over de hei
lÉiit
Hoe de bot aan haar scheeve bekje komt
kan liet Fatleii?
if
F
l)
m
fe
il
I
»ag.
TWEEDE BLAD DER SCH1EDAMSCHE COURANT
Zaterdag 21 Juni 1941
kV *4
IV i
M
ff l
i
Hot was warm oip do hooi/ukler, heel
warm, on de zvure geur van het hooi
belette de jongens hel inslapen. Genoden
in de stal scharden de beesten onrustig met
de hoeven.
„Joop, kan jij slajxm?"
„fk nee, het is zo broeiend". Bob kwam
overeind zitten. „Zouden we die deur wat
openzetten'?"
„Goed".
Wat schannaaien jullie daar'" biorade
Sjerhe, dien zo op hun weg naar de deur
een stevige por m 'iju ribben ga\en.
„We gooien die deur upon", zei Bob, de
daad bij het woord voegend Een brede
stroom koele avondlucht go'flc de hooi
zotder binnen.
„Oef, dat frist op Ik biyf hier nog wat
zitten zeg. Het is hier heerlijk Kijk toch
eens naar de sterren. Vteernd, het is of ze
hier veel groter zijn dan in de stad".
heide is nu weer even donker en verlaten
alsof er niets gebeurd was.
„Ja, dat noemen ze hier de Gleuige",
gaat Sjot dromerig voort. „Dat is natuurlijk
ecu verdichtseltje, dat snapen jullie. Eigen,
lijk is het niets anders dan wat phosphori-
sciie dampen, die uit de vennen opstijgen.
Zo verklaren de meester en de pastoor
het, en iedereen die school gegaan heeft,
weet hot, en verklaart het ook zo, want
niemand wil graag voor ongeleeid aange
zien worden.
„Toch is me het oude verhaal liever, al
weet ik dan ook dat het een verschijnsel
is, dat al een natuurkundige verklaring
vond. Maar jullie zullen wel niet. op
„spieuhskens" gesteld zijn'
„Toch", zei Bob ernstig. ,1 n een stem
ming als deze, zou je er bijna in geloven
kunnen. Die vurige kegel met dat heldere
licht in de top het leek een lichtende
no eerovEcio emvtn e.j
V-tOFVR Oê LICHlEnOf KOCjei..
Jullie hebben me uit mijn slaap ge
b.aald" mopperde Sjefke nog wat, maar loen
kroop hij toch ook maar overeind en een
ogenblik later zaten ze gedneen uit te
kijken.
Beneden hen lag het erf met daarachter
de heide in het vreemde, helderwitte licht
van de klare sterrennacht. Zwijgend keken
zo uit. Er roerde geen biad. Nu en dan
verschoot een ster. Tot plotseling, ver weg
op de heide, een vreemd schijnsel op
doemde.
„Wat is dat?", verbaasden beide stads-
jongens zich tegelijkertijd, zodat de vraag
uit één mond scheen te komen. Maar Sjef
bleef peinzend uitzien, terwijl het schijnsel
helderder werd. Hoe kun je nu een paar
willekeurige kampeerders, die toevallig eens
een weck op de hoeve van je vader verblij
ven vertellen over dat schijnsel, dat zo
geheimzinnig voortschoof over de witte
zandweggetjes van de oude, hom zo ver.
trouwde J3rabanlse heide.
„Dat is de Gleuige", zegt hij afgetrokken.
Het blijft stil na die uitspraak. Voelen de
beide anderen, dat, als ze nu ruwweg door
vragen, die Brabantsche jongen mets meer
zal zeggen. Als betoverd blijven ze staren
naar de lichtende kogel, die langzaam voort
schuift over de donkere heide, en ze blij
ven zwijgen tot het licht verdwenen is. De
gestalte. „Ik denk, dat ik mij de stuipen
geschrokken had, als ik het op de heide
was tegengekomen", mompelde Joop.
„Fk hen Lhj dat jullie dat meevoelen kunt.
Kijk, zie je, dat ergert ons wel eens aan
de stedelingen.
Zaj Lachen de eenvoudige menschen hier
uit om liuu vreemde verhalen over dingen,
waarvan zij nu eenmaal de verklaring von
den in boeken, die anderen voor hen schre
ven. Maai- al die steedse grootschreeuwers
schrikken net zo goed als wij, als zij
zonder die verklaring plotseling voer zo'n
natuurverschijnsel staan".
„Ja, je hebt van die verwaande uilen",
gaf Joop toe. „Maar vertel nu eens het ver
haal van den Gleuige".
„Nu, dan, het moet al jaren geleden ge-
beurd zijn, in de tijd-, dat de menschen de
grenzen hier nog niet zo nauwkeurig ken.
den, dat men den scheper van Oirschot
haalde om de juiste grens tnsschen zijn ge
meente en de onze aan te geven. Nu wilde
de Oirschotter zijn gemeente graag zo groot
mogelijk maken, dus was hrj besloten de
grens in het voordeel van Oirschot een
stevig stukje te verleggen. Erg gemakkelijk
werd hem dat niet gemaakt, want hij moest
met een dure eed bezweren, cLat Mj de
waarheid sprak. Wat doet nu de leperd?
Voor hij van huis ging, stopte hij een lepel
Cr, o<" Htr Vf
Be visschen zwommen om het hardst
Van Amsterdam naar Muiden:
Be start was toen om middernacht
Die grote klokken luiden.
Be zeelt, de karner en. de bliek
Due gingen binnendoor:
Be snoek mei snelle vinnenslag
Bie was natuurlijk voor.
Maar de zoutwatervissen
Diezwommen recht door zee.
Het IJ af en de haven uit
Van d' een naax d' andere ree.
Hier was de haiing ver vooruit
Met achter hem dc aal,
D'e bot die hield hem niet meer bij
Due zag van boosheid vaal.
Juist zwom een aider haar voorhij
Warempel: de garnaal.
Die riep: „Garnnaal is ook een vis".
En maakte veel kabaal.
Dat vond de bot toch al te kras
Ze schaterde het uit:
En toen ze tot bedaren kwam
Had ze een scheve snuit.
Sindsdien heeft elke platte bot
Een gekke scheve snuit;
Nu weten jullie hoe dat komt
En is het rijmpje uit.
Ent ingewikkelde (ra.rn-
kruis'ng op de kruMitg
van de Rujsrhstraat en
de oormalige spoorbaan
bij de Weesperpoorl te
Amsterdam, llier zullen
van elke richting de
trams rechtdoor-, links-
of rechtsaf kunnen rij
den, waarvan dc voor
naamste vclu'nding li t
Afrikanerplein wordt,
welke dienst door lijn
3 wordt onderhonden.
(Polygoon).
in zijn pet en wat zand uit de hof in zijn
klompen. Bij de grensscheiding gekomen
wees lnj de grenslijn oen flink stuk in het
voordeel van Oirschot aan
„Is dat wezenlijk waar?" vroegen die
van ons dorp ontsteld".
Maar de gewetenlooze scheper bezwoer
hen, met een hand naar zijn pet en met de
andere op zijn klompen wijzend: „Bij den
Schepper hierboven, ik sta op Oirsehotsche
grond". -
De ergerlijke spotternij werd zwaar gestraft.
Zijn ziel vond geen rust meer Zuchtend
en klagend waart hij in de zomernachten
o\ er de hei, en meet met gloeiende ke
tenen het verkeerd genieten Land opnieuw
na Of hij graaft de grenssteen rond, Ma
gen vragend. „Waar moet ik hem leggen,
waar moet ik hem leggen?" „Misschien
komt er nu nog wel eens een moodig man,
die hem raadt de steen terug te zetten
w aar hij hem eens moedwillig verkeerd van
weg liet slepen. Ban zal de Gleuige ver
lost zijn, omdat hij het onrecht goedmaak
te. Maar die man is nog met gevonden,
want nog steeds dwaalt de Gleuige over
de heide. Tenminste" besloot Sjefke met
een fijn lachje, „dat zeggen die domme
lamlboerkens Wij* weten het beter. Liever
de wetenschap".
„He zou 'tiryna beklagen, dat wij het zo
goed weten. Zo'n verhaal dat pakt je jog,
zo dat je da verklaring van die phosphor-
dampen er graag voor geven zou".
„Adi", zuchtte Sjefke, „Brabant is een
schoon, romantisch land".
Ik ben altijd op reis
En nimmer vind ik rust;
Nu ben ik diep in 't land
En dan weer aan do kust.
Soms maak ik groot geweld
En schud aan alle hoornen;
Dian suis ik om het huis
Je hoort me in je dromen.
■pui.vi. op iSuissojdQ
Dril-Dral-Drij
Sprong op in de hei,
Sprong op in veld en wei;
Sprong op als een kikker
En zo wit wel als. was;
Kun je nu raden wie Dril-Dral-Drij was?
•pjjrcqioSeq op Surssuido
„Hè," moppeide Piep, „wat voor een
lawaai hoor ik toch zo vroeg in den
morgen, en hij wreef lui met zijn pootjes
over zijn oren, om de slaap te verdrij
ven Toen stak hij vooizichüg zijn kopje
door het spleetje in het behangsel en
gluurde de kamer in.
„Hè," droomde Piep nu nog Dat moest
wei, want wat hij nu zog Hij heel
zich eeus in het puntje van zijn lange,
rose staart maar dat deed zo'n pijn, dat
hij er hard van piepen moest, dus was
hij toch wel goed wakker.
Wat onze Piep gezien had, was dan
ook wel om van te schrikken. De kamer
was bijkans leeg. Geen kasten meer om
veilig onderdoor te rennen zonder dooT
Minet gezien te worden, geen zeil of ta
pijten meer om het geluid van je trïp-
pclpootjcs te dempen, geen schilderijen,
geen gordijnen O het was akelig.
Piep trok zich verschrikt in zijn hol
letje terug Het ging er vreemd uilzien
op de wereld. Daar moest hij eens diep
over nadenken En daarom ging Piep op
zijn achterpoten zitten, vleide zijn staalt
in een sierlijke krul om zijn lijfje, en
vouwde zijn voorpootjes nadenkend voor
zijn borst. Hij hield zijn kopje wat schuin
en was al gauw in diep gepeins verzon
ken.
Wat moes' er van die arme Piep wor
den, als de kamer helemaal leeg en kaal
werd en je nergens meer een plekje vin
den kon om je voor de kat te verschui
Jen? Piep wist het niet. Het best van al
leek hem nog eens verder in het huis
rond te zien, misschien was in een der
andere kamers nog wel een gezellig plekje
Daarom kroop hij maar voorzichtig uit
zijn donker, veilig hol, om op verken
ning uit te gaau.
Piep wandelde cr eens deflig omheen,
gluurde tussen de spijltjes naar binnen,
en lachte, latlite, dat zijn hekje er zeer
van deed
Daai zat de geviailijke nraf/ensdink
met een hoos, verongelijkt katlengc/icht
in het mandje gesloten, en hij, Piep, kon
vnj rondlopen zelfs tot viak onder haar
neus.
„Dag Poeske," plaagde Piep, „wal is ex-
met jou gebeurd?"
„Met mij gebeurd niets," bromde Minel
knorrig, „wrj gaan verhuizen naar een
ander huis Vraag liever wat cr met jou
gaat gebeuren."
„Wel, mij zal het erg goed gaan. Nu
kan ik overal rustig rondlopen, zonder
dat jij me op de hielen zit, of de men
sen van me schrikken en vallen voor
me neerzettenjubelde Piep.
„Juich rnaai niet te vroeg, vriendje,"
spotte de kat, „ga liever eens in de keu
ken en de provisiekast kijken. Wij nemen
al het eten mee, en voor jou zal wel
niet veel anders overblijven dan het be
hangsel en wat oude kranten.
„O jakkes, daar hou ik lieelemaal niel
van. Elke dag die kranten En behang lu.-t
ik. nog veel minder graag," jammerde de
urine Piep. Nu lachte Poeske. Verdrietig
trippelde ons muisje verder. En 'werkelijk,
Poes had gelijk, alles wat bruikbaar was,
werd ingepakt: de suiker, de boter, het
meel, het vet, niets bleef achter.
Piep keek bedrukt toe. Wat nu te doen.
Er bleef maar een oplossing over. Met
een grote sprong belandde Piep in do
mand met etenswaren en hield zich muis
stil verscholen, zelfs toen Betje er nog
wat boonen en erwten inpakte.
Het werd middag. De meubels, kisten
l-|ARCt notie £)RuTj£V DOT VIEL Mi£T UEE
Maar goeie gruljes, dat viel niet mee.
Ovcial, dcc heel het huis, was men aan
het inpakken Zo druk hadden de men
sen het daannee, dat ze niet eens za
gen dat er een muis op klaarlichte dag
om hen heen trippelde. Dat maakte Piep
ondeugend Vliegensvlug rende hij even
over Betjes pantoffel heen. Die gaf een
luide gil, want zrj was doodsbenauwd voor
inuizeti. Natuurlijk werd zij braaf uitge
lachen en Piep lachte mee.
„Dat komt er van, als de kat in het
reismandje zit, lopen de muizen op ta
fel,' plaagde vader.
„Minet in een mandje," dacht Piep, „dat
is grappig Dat moet ik zien." En voort
trippelde zij op zoek naar Minet. En wer
kelijk hoor, in de hal stond een mand,
en uit die mand klonk een klagelijk ge-
miauw op.
en koffers worden op een groote wagen
geladen en ai hoBond en botsend naar
bet nieuwe huis in de vreemde straat
gereden. Daar werd alles uitgepakt en op
zijn p'aals gezet, ook üe mand met le
vensmiddelen. blaar toen hiervan het dek
sel werd opgelicht, schoot Piep in volle
vaart langs het verschrikte Betje, naar
een gaatje in het plint van de nieuwe
huiskamer.
Betje gilde. „Mevrouw, mevrouw, de
muis is mee verhuisd", maar niemand wil
de haar gelooven, behalve dan Minet, maar
die kon het haar niet zeggen, omdat zij
nooit praten had geleerd. Piep echter,
lachte in zijn vuistje en keek zijn nieu
we hol eens rond. Waarom zou een muis
ook niet eens verhuizen, als hij niet van
behangsel en kranten houdt.
f i-i
iïïM
Jit L
U I
S'
f!r I
m,1