VOOR DE KINDEREN
De Meerra n
V we
1
v
v\
W1
1.
TWEEDS &m? DER &CH1BDAMSCN# COURANT
fl
If
fr»
Hoe de spoor ijn tussen het bloeiende
Braambos en Bosbessenstad
er gekomen is
De Ruitertjes
(LM
ie ksin het raden?
Ot 9
V\
"V
iterdag 23 Augustus 1941
Pag. 4
A
st-
t-
a
e!
4
4'
fr
ft"
ft< t
4""
V,
lis»
Tim en Tofen 'woonden met hun ouders
in. een houten huisje op die Vel uwe. Niet
altijd hoor, alleen maar in de vacantie, als
valder niet naar kantoor ging en zij vrij
van school hadden.
Hef was wel frjn zo midden in het bos
te wonen, 250 verscholen achter dikke bo
men, dat je het huisje bijna voorbij zou
lopen als je niet precies wist waar het
ïag. Zij woonden wel een uur gaans van
het dorlp af en de naaste buren waien de
vogels en eekhoorntjes, tenminste dut had
den de jongens altijd gedacht, totdat
maar iaat ik niet'op het verhaal vooruit
lopen.
Erg mooi weer wtas het niet deze keer,
helemaal geen vacantia weer. Het regende
en regende steeds maar door, zo erg, dat de
luid achter de heuvel; geen twijfel mogelijk,
daar rijdt hun trein. Maar nu rijdt hij niet
meer in een kringetje om de heuvel, maar
dieper het hosch in tusschen varens en
struiken door naar een ander heuveltje.
Met open monden van verbazing kijken
de jongens toe.
Op de locomotief staat een kereltje, zo
groot als een vuist. Uit zijn grijze baard
lekt de regen bij straaltjes neer, maar zijn
ogen schitteren van plezier en hij wuift
met zijn rode muts naar zijn vriendjes
langs de spoorweg. Ook in de wagons zit
ten passagiers van hetzelfde formaat ais
de machinist. Ze gieren het uit van de
pret.
„Hé daar", roept Tom plotseling, „wat
voeren jullie uit met onze trein", en met
eekhoorns er hun staart van lieten hangen
en de vogeltjes er het zingen bij verleerden.
Af en toe stak een bleek' zonnetje haar
behhilde gezicht door de vochtige wolken,
en djam leek hét of een oud'e tante met
hoofdpijndoeken om haar hoofd zuurzoet
op de aapie neerkeek, om dan even later
Weer zuchtend in haar wolk'enbed te krui
pen en voor de rest van de dag niet thuis
te geven.
Zo kwam het dat Tim en Tom veel
ganzebonlen en bellen bliezen, kampioenen
in het vloeien spel weiden, maar het meest
van al moeder voor d!e voeten iiepen.
De schaarse ogenblikken dat de zon naar
de natte wereld keek joeg men hen het
bos in. „Kijk eens, het is droog. Gauw
naar buiten". En dan gingen ze gauw voor
de regen weer neerplensde. Soms namen
ze hun voetbal ol him slaghout mee, maar
eens tam trein met d(e hele doos mat rails.
Niet ver van huis was een Hein heu
veltje. Er waren ronde holletjes in en
Tim dacht altijd dat er een konijnenfa
milie in woonde, terwijl Tom het voor het
h'ol van een wezel hield. Ze vergisten
zich allebei, maar dat merkten ze pas toen
hét tö Iaat was. Het heuveltje was wèl
bewoond, mtar niet door konijnen of
wezels.
Zij Vonden het echt een plekje om hun
trein te laten lopen en daarom bouwden
ze hun rails in een cirkel om de heuVel
heen.
Dit ging prachtig. Hun wagentjes liepen
gesmeerd zonder zelfs een keer te ont
sporen.
7o speelden ze een poosje door tot
Tim plotseling tegen Tom zei: „Gek, ik
heb net het gevoel of er iemand naar ons
kijkt".
„$k ook", zei Tom, „maar ik zie toch
niemand".
„Dan zal het wel verbeelding zijn", brom
de zijn broer en toen werd er met verder
over gesproken.
Juist hadden zij een dubbele cirkelhaan
gebouwd, toen plotseling weer een stort
bui neerkletterde
Moeder nep hen gauw binnen „Tim,
Tom, waar zitten jullie? Kom gauw bin
nen, jullie worden doornat. „Dus draai-
'den de jongens gauw naar hnis om te
schuilen.
Na een uurtje zegt Tim: „Jamdoppe,
onze trem zeg". -
„Die hebben we vergeten", schrikt Tom",
„als hij nou maar met stuk regent".
„Laten We hem halen".
„Tnurlrjk".
In regenjassen, de kraag om hun oren
en de pet diep in hun ogen, gaan ze door
de pftnsregen op pad.
Maar bij de heuvel geen trein meer te
bekennen.
„Snap ik niet", moppert Tim.
„Hoe kan dat nou", zegt Tom.
Ze kijken elkaar verbaasd aan. Hier moet
het toch zijn, dat weten ze allebei heel
zeker.
i'oren ze een vreemd ge-
Die ruiters komen, een voor oen,
Te voorschijn uit het donker;
Hun uniformen schitteren
In 't helle zongeflonber.
Zij rijden langzaam aan voorbjj
Om dan weeer te verdwijnen
In 't duistere, half-ronde hok,
Waar nooit de zm kan sotajhem
Eerst als het liedje is voltooid,
De klok ophoudt met slaan,
Dan blijven al die ruitertjes,
Op Alkmaars toren staan.
Wie steekt h'et eerst zijn neus in huis,
als jullie van de vacantie terugkomen?
•[ajneisstmj pfl •3utssofd()
een handige beweging vangt hij de trein
met zijn beide handen op en til haar met
passagiers en al omhoog.
Nu zwijgen de mamtetes en kijken ang
stig in de diepte onder hem Ze trekken
verlegen aan hun baarden en weten niet
goed wat te zeggen.
„Stop ze maar in de doos", lacht Tim,
„dan heebben we meteen passagiers beie
onze spullen."
Maar nu beginnen de mannekes te pie
pen en te jammeren, van schrik. „Niet in
de doos, niet in de doos! O, alsjeblieft
niet in de doos!"
'„Wat voerden jullie eigenlijk uit met
onze trein?" vraagt Tim nu streng.
En dan komt het verhaal er uit. Het ge
beurt wel meer dat kinderen hun speel
goed in het bosch vergeten. Die gaan dan
na de vacantie weer naar hun huizen in de J
stad terug en niemand zou er iets aan heb
ben ais de kabouters het niet vonden en
gebruikten. En toen ze daar al die rails
en die prachtige locomotief met wagens
vonden, toen dachten ze niet anders of
die zou ook al weer vergeten zijn, zon
der dat iemand er zich om zou bekomme
ren.
Toen hadden ze besloten om zelf een-
spoorlijn aan te leggen, met zo'n spoorlijn
als de mensclien bauwen, van de eene
stad naar de andere. En dadehjk waren er
honderden en honderden kabouters aan
het wette gegaan en binnen een uur was
de lijn gereed en snelde de trein van
station ,,'t Bloeiend Braambos" naair
„Bosbessenstad". Het was net echt en de
kabouters vierden al feest, nu zij ook eau
spoorlijn rrjk waren, toen de beide reuzen
verschenen en een eind aan de pret maak
ten. Jeminee, wat keken die kabouters sip.
„Ach, als jullie er zo trots op zijn, dan
zouden we jullie die trein wel willen laten
houden, maar, weet je, als een andere
jongen hem ziet, neemt hij hem jullie toch
weer af."
„0 nee, daar weten we al wat op", rie
pen de kaboutertjes monter. '„Dan toveren
we hem tol een onzichtbare trein, dat is
niet zo moeilijk".
„Als dat kan, dan mogen jullie hem
houden", riepen de broers, „maar dat wil
len we zien."
Toen. zWaaioe de oudste kabouter zijn
toverstafje (dat zo groot als een stop
naald was) in bet rond, en trein, rails en
kabouters waren verdwenen en onzicht
baar geworden.
Alleen hun piepstemmen klonken nog
vroobjk dooor het bosch.
„Zie je wel, nn zijn we onzichtbaar.
Dank je wel, Tim en Tom, voor jullie
prachtig geschenk. Uit dankbaarheid zullen
we onze spoorlijn de „Tim-Tom lijn" noe
men.
En zo heet hij nog. Als jullie ooit in
de Veluwsche bosschen een treintje hoort
lopen zonder het te zien, dan weet je dat
het de Tim-Tcm-lijn is, die loopt van 't J
Bloeiend Braambos naar Bosbessenstad.
Waarom drogen de ménsen vroeger zulke
hoge nauw» boorden -
'S[uq unq uiq :SuiS3ö[UQ
Bij grootvader hangt een oude Friesdie
klok, die de dag ia gelijkmatige mootjes
uittikt. Elk heel en half uur, elk kwartier,
laat ze haar metalen stem hooren, streng,
secuur.
In grappige tegenstelling met de statige
plichtmatigheid van het oude, fraai-gesnede
uurwerk zijn de twee belangrijke, houten
viouwenfiguren, die de klok flankeren.
Zij hebben domme gezichtjes, een ouder
wets kapsel, een halssnoer... en een vis
sehenstaart.
„Hoe komt men er toe, zich een meer
min met opgestoken haar en een kralen
snoer voor te stellen en haar dan nog op
schildwacht naast een oude klok te zet
ten", peins ik hardop.
„Hoe stel -jij je dan een meermin voor?"
wil grootvader weten.
„Ken oh als de Lorelei" bijvoorbeeld,
een soort waterfee ,mr' lang golvend haar
als een mantel om haar schouders, en
met maanlicht en wat romantiek. In ieder
geval niet zol"
„Jé bent 'n romantische ziel", lacht groot
vader. „2eg, wist je dat er ook aan onze
Haar glanzende mantel van golvend baai
werd, in de verbeelding van den kroniek
schrijver, gekamd en gekapt, als dat van
de meermin op de Hok en misschien be.
dacht men haar ook wel met zo'n gitten
halssnoer.
Maar do meermin kon zich niet aan een
ordelik leven gewennen v Zij kwijnde van
Jieimwee naar de zee ën stierf'.
Niet alleen,de meermin had verdriet,
ook de meerman, wiens vrouw men, vol
gens de overlevering,^voor de kust van
Schouwen ving, kon er niet in berusten
dat men. zijn meermin had geroofd.
Taak kwam hij tot vlak voor Schouwen
aan de 'kust en smeekte de vissers hem
zijn vrouw terug te geven.
Het mocht niet baten! Toen hief hij
zich hoog uit de golven en prefeteerde
in grote toom:
Schouwen, Schouwen,
*t Zal je rouwen,
Dat je mijne vrouwe hbuwe;
't Trotse Schouwen zal vergaan
Alleen de toren blijven staan.
En de profetie werd gevolgd door een
Mgn eerste deel dat iseen blad.
Mijn tweede deel is weereen blad.
En mijn geheel is ook een blad.
Baad nu eens, wat is dat?
"ptiqqaoqj. nog iSuissafllQ
Cfc word als ziekte veel gevreesd, .door
groot en Hein,
Toch ben ik in geen land bekend: hoe
1 kan dat zijn?
'epjoizeag 'SutssoplQ
1. In welk huis je ook binnengaat, steeds
vind1 je aan je rechterhand...?
•uimp op :8urssoido
2. Altijd op wacht staan, f*
Zonder voeten voortgaan,
Geen handen en toch slaan,
Wie weet er mijn naam?
•qopj uag SoissoplQ
3. Rond als een ton staat het achter in
de tuin, het is van stro en er zijn meer
ogen in dan er blaren zijn aan de bomen?
•jiosjuo&q uoq -StusSQpïjy J
ku3ten sprake is geweest van meer
minnen, lang voor Heme zija Lorelei te-
zong.
„Neen", beken ik, „nooit verder van
gehoord."
1 'Het verhaal van de meermin, die zingend
om een schip zwemt, en door de schoon
heid vau haar stem de bemanning be
teert en doof en blind maakt voor de
gevaren van de zee is al eeuwen oud.
De romantiek van onze vissers en zee
lui is echter anders dan die van de dro
merige zuiderlingen. Zij is hard en sober
als hun leven op "de zee.
Diep in hun ziel vonden zij het niet
te pas komen, dal er iets zou rond
dartelen, zo luchtig en wuft dat het hun
aandacht van het gevaar zou afleiden en
hen ten onder zou brongen, ook al was
het dan een lieflijke nimf
En de sage laat haar dan ook niet on
bestraft. Wij zijn een degelijk volk en
dergelijke kunsten behoren zelfs een meer
min te worden afgeleerd.
Daarom vermelden dan ook oude kro
nieken van de vangst van zulk een „zee
wijf", en wel in de Purmer, waar lang
geleden een uitgestrekt meer was.
„De vangst", aldus de fanfasierhjke kro
niekschrijver, wordt naar Haarlem gebiraciht
en de poorters van die goede stad leerden
haar het spinrokken hanteren. Dat was
een kunst, die men beter kon waarderen
dan de betoverende zangen in de stormige
zee.
vredelijhe watervloed. Heel die stad ging
tenonderalleen de toren bleef staan
aldus de sage, hoewel de geschiedenis
het, als altijd, beter wil weten
„De haven van Westen-Schouwen^ eon
visscherdorp, verzandde in het begin dat
zestiende eeuw. De bewoners trokken ge
leidelijk weg, zoodat huizen en kerk tot
puinhopen werden, die men in de loop
der tijd sloopte. Niets bleef er over dan
de rmno van de toren, die tot baken
diende voor de schepen. De bliksem liadl
een stuk uit die toren geslagen, en het
een weinig lager, als het ware tegen de
toren aangeplakt.
„Ten slotte is de oude toren in 1846 af
gebroken, maar toen verplaatste de sage
zich naar den „Plompen Toren" van Kou-
dekerke", een verdronken dorp, die wel
een uur veruer, eenzaam aan de zeedijk!
stond."
„Hoe zou men toch op het denkbeeld!
zijn gekomen dat er meerminnen waren?"
„Ik weet het niet zeker", zegt groot
vader, „maar ik denk dat men de robben
er voor heeft aangezien." 1
„Heb je ooit gehoord hoe menschelijk en
Hagend1 geluiu zo'n rob kan laten haren?'*
En dan hun intelligente hazelbruine ogen,
de ronde kop en de aan de schedel ge
vlijde oren. 1
„Ik denk dat dit de oorsprong is van
de meermïnsagen, maar zeker weten, noen;
met zekerheid kdn je "zo iets natuurlijk!
nooit beweren."
Wé
De ïmiseh is een vijand van den boer. Alle middelen neemt mei; te
baal om dezen hinderlijken vogel te verdrijven van de graanvelden
De schooljeugd kan den boet daar bij goed helpen, nu zij tocl vacantié
heelt. De kinderen Irekkep door de velde® eis maken zooveel lawaai
als maar ©enigszins mogelijk is.
Oude pandeksels zijn voor dit doei uitermate-geschikt!
Een „openluehtconcert" in een tarweveld in Nibbixwoud (N.-H.)»
(Polygoon-Kuiper)
.5St
-.V -4
J
e
is
■n>>
t
i
I-V-
u*»
2fa
C-,
Cto-
f
Hi
•i
f*
V
-
.14
?-"l- 4"^
To«n twooula dfouditt kcJiOuHr t «**Jf
.iJÉi
Door dC itboo«K«.l4
t* L A Y- --V.