^-rankelandó ^euwleeót
(ii)
LIDUINA NAUW VERBONDEN MET DE FRANKELANDSE KERK
322
Op de grens van de Hondsrug en het
slinkende veengebied ligt Emmer-
schans.
Tot voor kort kon men hier in een
grote schuur een bordpapieren kerkje
bewonderen. De wanden, het dak, de
zuilen, het altaar en wat er nog meer
in een R.K. kerk te vinden is, het was
alles van karton. En geen Madurodam-
formaat, maar op ware grootte, want
het was een echte kerk, waar de kleine
schare katholieken kwam tempelen.
Het stond onder de schutse van
Franciscus van Assisië, en waarschijn
lijk was er geen tweede kerk te vinden,
waar de Minnaar van de Armoede zo
treffend bij paste als bij dat kartonnen
kerkje in Drentes Zuid-Oost-hoek.
Van Maart 1948 tot November 1952,
dus ongeveer vier en een half jaar,
heeft het dienst gedaan; toen verrees
een nieuw, van steen, modern, en veel,
veel mooier dan zijn papieren voor
ganger achter de schuurwanden.
En tochtoen de parochianen
voor de laatste maal neerknielden in
hun ongeëvenaard armelijk en stijlloos
kerkje, waren er velen ontroerd. Tot
tranen toe.
Want zij namen afscheid van wat
hun dierbaar was geworden. De mooi
ste ogenblikken van hun leven waren
gebonden aan dat kerkje: men was er
getrouwd, had er de kinderen ten doop
gebracht, hen zien gaan in dé processie
der eerstcommunicanten, er geluisterd
naar wat uitstijgt boven de beslomme
ringen. Kommer en zorgen stonden
hier stil, of men leerde ze aanvaarden
als een zegen; het bezwaarde geweten
herkreeg zijn doopselreinheid; men had
er gezongen en gebeden, en de doden
uitgeleide gedaan, kortom: de troost
van de acht zaligsprekingen, die men
op de boog van de absis kon lezen en
bepeinzen, was in menig hart gedaald
en had het van een diepe en onuitwis
bare geestelijke vreugde vervuld.
Dit alles geldt natuurlijk niet alleen
voor het kartonnen kerkje van Emmer
schans. Van elke kerk kan men zeggen:
op zeker ogenblik raakt de min of meer
voortreffelijke bouwstijl op de achter
grond; door de liefde, die gegroeid is
voor wat ons zoveel goeds gegeven
heeft, zien we alles in een andere glans
die liefde vervaagt de feilen of her
schept ze.
Thym ten spijt zal de ingeburgerde
Frankelander van zijn kerk houden,
temeer.
Zo „woest en ledig was deze plaats".
Deze zin komt voor in een artikel
over het Prinsenhof in Delft, het huis,
waar Willem van Oranje op 10 Juni
1584 zijn leven moest offeren voor de
onafhankelijkheid van ons land.
De schrijver van genoemd artikel
wil, dat het prachtige Prinsenhof meer
dienstbaar gemaakt wordt als herinne
ring aan Willem de Zwijger.
„Als men ziet, wat andere landen
gemaakt hebben van de plaatsen, waar
hun nationale grootheden geboren zijn
of stierven, overvalt ons een gevoel
van diepe schaamte. Zelfs voor een stil
gedenken ontbreekt maar al te vaak
de waardige rust en stilte, en gonzen
er tijdens de grote tentoonstellingen
de stemmen der bezoekers, die aller
genoeglijkst keuvelend zonder de min
ste schroom de historische trap op- en
weer afgaan".
De voorhal, het portaal, het trappen
huis, met de werk- en woonkamer van
de Prins moet „onaantastbaar en per
manent aan de herdenking van zijn
persoon en zijn werk gewijd blijven,
en ingericht worden op een wijze, die,
elke Nederlander zo aantrekt, dat hij
minstens eenmaal in zijn leven deze
plaats bezoekt".
Wie deze roep om eerbied voor de
Vader des Vaderlands begrijpt en er
mee instemt, zal ook het nimmer ver
flauwende streven kunnen begrijpen
van de eerste pastoor van het Franke-
land om de herinnering weer levendig
te maken aan onze grote Schiedamse
stadgenote Lijdwij Pietersdochter uit
de Bogaertstraat, de tegenwoordige
Lange Achterweg, waar zij van 1380
tot 1433 gewoond heeft.
In grote trekken kent welhaast
iedere Schiedammer het volgende uit
haar levensgeschiedenis: bijna 16 jaar
oud, viel zij bij het schaatsenrijden,
brak een rib, en bleef haar verdere
leven dat nog 38 jaren duren zou
ten prooi aan onbeschrijfelijke ziekten,
kwalen en kwellingen.
Hoe verschrikkelijk dit op zichzelf
ook is, zij zou vergeten zijn, als zij niet
iets buitengewoons van haar lijdens
leven had gemaakt. Maar zij heeft de
zeldzame kunst verstaan om het pas
sieve lijden om te zetten in een actieve
taak, die zij volbrengen moest in de ge
meenschap. Ondanks haar machteloos
heid heeft zij een functie vervuld, de
maatschappij ten zegen.
Zij werd vermaard in stad en land,
en zelfs daarbuiten, zodat, toen zij op
14 April 1433, 's middags te vier uur
ongeveer, stierf, het gerucht van haar
dood zich onmiddellijk wijd en zijd
verspreidde. „De duizenden, die uit
Rotterdam, Delft, Leiden, Den Briel,
en omliggende plaatsen naar Schiedam
stroomden, waren niet te bepalen",
zo zegt één harer levensbeschrijvers.
Aan de zuidzijde van het Sint-Jans
kerkhof werd ze begraven. Een jaar na
haar dood werd boven haar graf een
kapel gebouwd, waarvan de platte
grond nu nog te zien is in de zuider-
beuk van de Grote Kerk, die toenter
tijd twee beuken telde.
Toen deze kerk door de Hervorm
den in gebruik genomen was, werd het
stil om haar graf. Maar haar naam en
haar faam raakten nimmer in vergetel
heid.
Haar naam. In de jaren 1637 tot
1698 treffen we in Schiedam, Delfsha-
ven, Kethel, Nootdorp, tot hoog in het
Noorden nl. in Oudorp bij Alkmaar
haar naam in een of andere vorm aan:
Lydwina Melissant, Lydwina Muys,
Lidewy Cornelis, Lijdewij Claes, Lijde-
wij Dircx, Lijdwijna Gerrits, Lydwyna
Cornelis, Lijdwijna Jaans, Leduwina
Pieters, Lidewy Hoffels. Zelfs in uitge
sproken Hervormingsgezinde plaatsen,
zoals Zwartewaal bij Den Briel, komt
de naam Liduina vaak voor.
Een lijst van Hollandse doopnamen,
te Antwerpen in 1658 gedrukt, ver
meldt o.a. Ledewijntjen en Lydwyd,
en in een lijst van Friese doopnamen
komen voori Linck, Ludu en Liddu,
allemaal varianten op de naam Lijdwijd.