Jkljtebmu Jliiiia
56
Hel silhouet van Schiedam van de Maas af gezien, zoals De Gheyn hel in het begin van de zeventiende eeuw tekende.
Schiedam.
S'.Uu
Het wilde mij eerst w at moeilijk uit de pen,
dat „langs de Maas". Wanneer wij slechts
een snelle vergelijking maken met enige
grote en kleine steden, die in ons met rivie
ren doorsneden land langs breed water zijn
gelegen, denk aan Rotterdam of Dordrecht,
aan Deventer, Nijmegen of Arnhem, dan
lijkt het enigszins aanmatigend om te spre
ken van „Schiedam langs de Maas", waar
immers haar woongebied ternauwernood met
een smalle rij huizen aan Hoofd en Haven-
dijk de rivier raakt. Oude kaarten leren ons,
dat deze toestand het resultaat is van een
historische ontwikkeling. Langs de Schie
is onze stad ontstaan en haar oudste kern,
rond de Dam, ligt ongeveer twee kilometer
van de Maasoever verwijderd, 't Is waar,
zeven eeuwen geleden lag deze oever heel
wat noordelijker, als wij tenminste de altijd
vloeiende lijn van het gorzengebied in de
oude trechtervormige Schiemonding zo
mogen noemen. Maar de uitbreiding van
Schiedam kon geen gelijke tred houden met
het snelle proces van aanslibbing en inpol
dering in zuidelijke richting; en zo zien wij,
dat reeds Jacob van Deventer in 1560 ons
het stadje schetst als aan alle zijden door
groen land omringd, waarbij het Franken
land van de Westvest af tot aan de Maas
oin en nabij een kilometer breed is. Jacques
de Gheyn, die ons een halve eeuw later van
de rivierzijde af een kijkje op Schiedam
gunde, bevolkte het inmiddels weer aange
groeide Frankenland met paarden en koeien
en een enkele boerderij, maar op zijn platte
grond ligt liet stadje nog binnen dezelfde
oude muren besloten. De bevolking was in
middels wel toegenomen en bleef dat doen,
maar zij vond voorlopig binnen de omwal
ling nog open terrein genoeg om er huizen
op te bouwen. Pas bij Blaeu, die in 1649
tekende, verandert het beeld. Tussen de
Buitenhaven en de in 1612 aangelegde
Nieuwe Haven blijkt de stad buiten haar
vesten te zijn getreden; daar is in het begin
van de zeventiende eeuw het „Nieuwe
werek" ontstaan, terwijl, veel meer naar de
rivier toe, op de westelijke zijde van de
Buitenhaven een rij huizen is opgetrokken.
Daar voorbij steekt de haven met lange
dammen de Maas in, of de Merwc zoals
men toen veelal nog zei, want de benamin
gen wisselen in die tijd.
En hier, nu wij de haven noemen, begin
nen de woorden „Schiedam langs de Maas"
toch relief en betekenis te krijgen. Want
waarop duidt de zorg waarmee men deze
toegang tot de rivier tot stand bracht
anders, dan op het besef dat de welvaart
van de stad op het water was gelegen. Al
vroeg reeds ontwikkelde zich de binnen
vaart tot vaart op de Maas en over zee;
in de 14e eeuw vond men Schiedammers in
Engelse havensteden en op de Baltische
kusten, maar het is vooral in de geschiede
nis van de haringvisserij, dat de naam van
onze stad met grote letters geschreven mag
worden. Vooral toen de toepassing van het
haringkaken in 1384 de lange reizen moge
lijk ging maken, en het vissen met de vleet,
een Hoomsc vinding van 1416, grote vang
sten begon op te leveren, ontwikkelde het
bedrijf zich hier ter stede tot een welvaarts
element van de eerste orde; in de uitvoerige
ordonnantie die de vroede vaderen reeds in
1434 ten behoeve van de haringvisserij op
stelden, blijkt hun begrip voor de vitale
betekenis daarvan voor hun stad; en het
is dan ook niet verwonderlijk, dat de Schie
dammers ook steeds een belangrijk aandeel
hebben genomen in de convooidienst, die
visser en vrachtvaarder tegen vijandelijk
geweld moest beveiligen. Het moet een
levendig gezicht geweest zijn, wanneer bij
vele tientallen de haringschepen uitliepen
om hun geluk te gaan beproeven en na het
seizoen met rijke vangst beladen weer
binnenvielen en meerden ter weerszijden
van de Buitenhaven. En waar Schiedam in
zijn oudste tijden, stil weggedoken achter
zijn w allen, nog onopgemerkt bleef voor de
schipper die voorbijvoer over de Maas,
daar trok het thans, in de 15de en 16de
eeuw, zijn oog door het bedrijvig gewirwar
van masten en want rond het Hoofd.
Maar in het begin van de 17de eeuw be
gon de belangstelling van het eertijds
bloeiende bedrijf op de achtergrond te
raken, misschien omdat men de haring-
plaatsen en werven van de stad naar het
Hoofd had overgebracht, waardoor het de
steeds bezielende aanraking met het stede
lijke leven verloor. Langzamerhand trad
het verval in, zodat men in 1744 kon schrij
ven, dat de nering „merkelijk verlopen en
veel naar elders geweken was".
Inmiddels had een andere industrie zich
binnen de muren ontwikkeld: het bran-
dersbedrijf. Vooral de oorlogen met Frank
rijk op het eind van de 17de en het begin
van de 18de eeuw waren voor deze tak van
welvaart in letterlijke zin koren op de mo
len, want het verbod van invoer van Franse
wijnen deed het gebruik van jenever hand
over hand toenemen. Op het eind van de
18de eeuw telde men rond de tweehonderd
en-vijftig branderijen; en zoals ruim een
eeuw geleden nog de bedrijvigheid der
haringvisserij het beeld der stad aan de
rivierzijde markeerde, zo deden het thans
de wenkende wieken van een twintigtal
molens. Al wie uit oostelijke of westelijke
richting kwant aanvaren, zag al van verre