DE ARMENSCHOOL IN DE GORZEN V J JEUGDHERINNERINGEN AAN HET KNUSSE SCHIEDAM (V) Het ogenblik brak aan waarop ik het leven met zijn verantwoordelijkheid zou worden binnen geschoven, waartoe de school van meester Sander me had voorbereid. Maar met meester Sander kreeg ik nu te maken in een andere kwaliteit, die van directeur der normaallessen tot opleiding van onderwijzend personeel. In mijn terminologie maakte hij nu promotie tot „meneer" Sander. ant meneer Sander had een kleine strijd om mijn toekomst gewonnen en mij zijn wigwam binnengesleept. Dat kwam zo. Over beroepskeuze maakte in die oude tijd niemand zich druk. Een jongen, die de lagere school had doorlopen, ging naar een baas, onverschillig welk beroep deze baas er op na hield. Voor de jongens uit de kleine burgerstand stonden de kantoren open, en slechts de jongens uit de gegoede klasse, of ze hersens hadden of niet, konden via H.B.S. of Gymnasium de aula's binnen treden van het hoger onderwijs. Over meisjes spreek ik hier niet omdat daarover toen al evenmin werd gesproken. De tijd was nog verre dat de vrouw op enigszins ruime schaal terecht haar pretentie kon doen horen om als een gelijk berechtigde met de man te verschijnen op de arbeids markt en in het leven. Mijn vader had zich sinds lang vertrouwd gemaakt met de gedachte dat ik eenmaal als handelsreiziger zou op treden voor zijn zaak, waardoor hij betaalde krachten zou kunnen ontberen. Een dominee uit mijn jonge jaren, Ds. C. Veen vond mij geknipt voor een latere universitaire studie in de theologie. Maar meneer Sander was van mening dat een jongen met een heldere kop schoolmeester moest worden. De heren hebben per saldo het spel over mijn toekomst geen van drieën gewonnen, want ik ben mijn eigen weg gegaan. Maar anderhalf cursusjaar lang bleef mijn bestaan aan meneer Sander gekoppeld. Ik werd leerling van de normaallessen en kwekeling op de armen school van meneer W. Brouwer. Wat ik toen niet begreep versta ik thans terdege. De Schiedamse jenever-industrie, waarvan het bedrijf van mijn vader afhankelijk was, was in 1894 reeds sterk aan het verlopen en zou als lioofdbestaansbron voor de stad haar einde tegemoet gaan. Zo kon mijn vader een verdere opleiding aan een middelbare school en later aan een universiteit niet betalen zijn gezin telde toen zeven kinderen en ongeweten werd ik aldus een der slacht offers van de kwijnende jenever-industrie. De kosteloze openbare school van meneer Brouwer, zoals haar naam officieel luidde, ofschoon ieder van een armenschool sprak, was gelegen in de Gorzen, de arbeiders wijk van Schiedam. Bij deze omgeving had meneer Sander zich min of meer aangepast, want hij liep gewoonlijk op zwarte houten klompen, die klotsten door de klinkergangen van de school. Ook hij had een baard, maar deze was vies, vergeleken bij de lange zijïge baard van zijn collega Kruyer. Wij mochten elkaar niet. En het zou zelfs tot een breuk tussen ons komen, die mij zou bevrijden van het milieu, dat ik rondom meneer Sander groepeer, en die rechtstreeks de aanleiding zou worden voor mijn loopbaan in de ge meente-administratie. Als kwekeling had ik drie functies te vervullen. Ten eerste moest ik 's winters de helft van de kachels in de schoollokalen aanmaken. Dit streed met mijn eigenwaarde en in deze functie muntte ik dan ook allesbehalve uit. Ten tweede moest ik voor de baas boodschappen doen, werd soms naar de stad gestuurd om een pak lucifers te kopen, dat daar een halve cent goedkoper was dan in de Gorzen. Met deze functie vlotte het beter want ze kwam meer overeen met mijn natuurlijk gevoel voor vrijheid. En ten derde moest ik op maandag- en dinsdagmiddag voor de klasse staan en optreden als „meester". Als een ander mij zou vertellen dat hem op 14-jarige leef tijd een klasse schoolkinderen werd toevertrouwd, dan zou ik deze mededeling slechts met een korreltje zout aanvaarden. Maar ik heb het zelf beleefd, dus de lezer mag voor het korreltje zout zorgen. Op de genoemde twee middagen werden de meisjes uit de twee parallel-klassen van het tweede leerjaar bijeen gevoegd voor het onderwijs in de nuttige handwerken. De jongens van deze twee klassen kwamen dan onder de hoede van een kweke ling. En zo trad ik dan, zonder te worden gecontroleerd, als „meester" op terwijl ik nauwelijks boven de banken uitstak. Maar dit euvel viel te verhelpen door óp een dei- voorste banken te paraderen, gewapend met een lange kaartenstok. Ik vrees een slechte meester te zijn geweest, want zonder mij aan een lesrooster te storen hield ik mijn kleinen bezig met het vertellen van verhaaltjes, die ik regulier uit mijn duim zoog, en voerde de jonge gemoederen aldus een romantische wereld binnen, die wel heel ver moet hebben gestaan van het toenmalige arbeidersleven in de Gorzen.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamse Gemeenschap (tijdschrift) | 1956 | | pagina 14