GRUTTO-GRIJT-O-GRUTTO 71 „Over dat bruggetje daar!" De wijsvinger van een oude, gerimpelde hand strekt zich naar een stalen kippen- brugje, dat zich met een rond ruggetje welft over een stille poldervaart. Na dat brugje komen opeens de rust en de vrede. Rechts een lange vliet, met kleine golfjes die krijgertje spelen in het zonlicht. Links elzenbosjes met ergens in de wirwar van takjes en bladeren een klein vogeldier dat uit pure verliefdheid op het goede leven van de zonnedag niet weet hoè hard en hoè melodieus het zijn vreugde er over zal zingen. Een paadje er tussen, eerst een heel eind recht uit recht aan, dan een zwakke bocht en weer een stuk, zo kaarsrecht als alleen maar de dijken en vaarten in ons Hollands polderland vroeger werden getrokken. Op het water drijft een bezorgd-kwekkende eendenmoeder in haar simpel bruine huishoudschort tussen de vloot donzen- balletjes van haar dottergele jonkies. Pa woerd met het staalblauw van zijn veren glanzend in de zon en de krul in zijn ene staartveer parmantig in de lucht, houdt een eindje verder sociëteit met nog drie mannen, van wie de vrouwen ergens in het riet of in het dichte gras onder de bosjes op hun blauwe eieren zitten te broeden. Tot ver weg, waar wat boerderijtjes liggen en nog verder een dorp, is het een groen-gele vlakte van goed gras, dotters en paardebloemen, met er tussen de miljoenen madelieve- maagdjes met hun gouden hartjes. Uit de blauwe onpeil baarheid van de hemel komen de ijle trillertjes van een leeuwerik en ergens in de verte telt een koekoek een oneindig aantal jaren af. Op een plompeblad zit een dikke kikkerburgemeester in zijn groene statiejas zachtjes een beetje te oefenen voor het avondconcert en een slank visdiefje met zijn scherpgepunte vleugels en langgevorkte staart scheert voorbij. Ge loopt daar over dat paadje en overal rondom is de weelde van het rijke zomerland, de stille schoonheid van de bloeiende wereld en het juichend concert van het vogeldom. Er is een boerderijtje met een kalf aan een touwtje en onder de bloesemende overdaad van een late perelaar en paar wollige lammeren. In de verte slaat een molen met driftige halen zijn kruisen in de zondoorstoofde lucht en er hangt de eerlijke geur van echte mest, die een boer in brede zwaaien uitstrooit. Een reiger staat als een Japanse prent aan de kant van een sloot en waar de vliet zich verbreedt tot een moerassige plas, staat het riet te wuiven en zingt een karekiet zijn scherp-hoge staccato liedje. Fluwelig-paars schuilt in de berm tussen het gras het nederige hondsdraf en de dovenetel trekt zoveel bijen, dat ge de verleiding niet kunt weerstaan er een te plukken om uit de spitse tuitjes van de witte bloempjes de zoete lioningsmaak op uw tong te zuigen. Breeduit in het land ligt een majestueuze zeug en tien, tw aalf biggetjes hollen er rond op hoge, dunne pootjes, behalve één dat parmantig op zijn biggegatje zit en dat drukke gedoe afkeurend bekijkt. En overal is er de luide roep van de grutto, die langs u vliegt met het wit van buik en stuit fel opblinkend tegen het roestbruin van de rest: grutto- grut-o-grut-o-grutto. En de wulp wiens wijfje ergens in het hoge gras verscholen zit op vier peervormige geel- Vervolg op pag. 79)

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamse Gemeenschap (tijdschrift) | 1956 | | pagina 7