137 de hand en op dat gebied is er gelukkig heel wat veranderd. De buigbank voor hoekijzer had vroeger een enorm wiel van wel twee meter doorsnee en daar draaide je dan maar aan, tot je ijzer de goeie hoek had. Het tekenen gebeurde bij de patroon in de keuken of in een klein kamertje en dan moet u nu die moderne tekenkamer eens zien! Nee, moet u voor de aardigheid eens meekomen." En we worden meegetroond naar een lichte, ruime kamer, waar het hout en de verf nog geuren naar nieuwigheid. Vervolgens worden we meegetroond naar de spanten- vloer en horen ingewikkelde betogen over kimplaten en voorstevenplaten en bekijken hiërogliefachtige krabbels op de spantenvloer, die echter voor Kloosterman gesneden koek blijken te zijn. De krabbels doen hem het hele toe komstige schip duidelijk zien. „Dit is de vijfde werf waar ik werk," zegt Kloosterman. „Vroeger bleef je nooit lang bij dezelfde baas door de regelmatig terugkerende slapte in het bedrijf. Ik ben nog zes jaar bij Figee geweest en als er weer eens een slappe tijd was, dan ging ik op een haringlogger mee als motor drijver. Ik heb in 1920 eens gewerkt op een schip dat in twee stukken gebroken van Engeland kwam. Het was een Engelse tanker maar die „lime-juicers" zagen geen kans de boot zelf op te lappen." Kloosterman heeft de staking van 1920 bij Droogdok nog meegemaakt en weet er sappig van te vertellen. Het schijnt, dat de aanraking met schepen iets op de mensen overdraagt van de sfeer van verre landen en kusten, want van Kloostermans negen kinderen zijn twee zoons naar Nieuw-Zeeland getrokken. De een is bouwvakker en de andere carrosseriebouwer, vertelt hij. Ze hebben het er beter dan hun vader indertijd, die als 14-jarige jongen 63 uren per week moest „maken" tegen zes cent per uur. „Je begon als nageljongen," zegt Kloos terman, „en van lieverlee kwam je bij een ijzerwerker in de leer. Zo rond je achttiende was je dan zelfstandig ijzer werker." We moeten ook nog even de vervanging van de „zachte plank" zien, die je vroeger in de schafttijd maar moest opzoeken: een modern en fris schaftlokaal, keurig netjes in de verf. En we moeten nog even mee aan boord van de „Pur- fina 29", kruipen mee in de machinekamer (nog zonder machine) en kruipen mee naar dit en naar dat, dat we „ook nog beslist even moeten zien" en vinden onszelf op het laatst terug tussen de spanten van het nog kale schip. Als in een ander vak iemand plotseling met een drukhamer begint te werken, springen we een meter hoog van de schrik, zo gemeen als dat geluid resoneert tegen de wanden van het schip, maar Kloosterman hoort het niet eens. Wat ons later uitermate heeft verbaasd, want eerlijk, we hoorden het twee dagen later nog in onze oren suizen. Als we ons fototoestel inpakken ten afscheid, zit Kloos terman alweer gehurkt met een zware voorhamer in zijn knuisten. Een hardwerkend volk, die ijzerwerkers! Een volk, dat een belangrijk aandeel levert in de wel vaart van onze stad! JAN STÖPETIE. De tewaterlating van een schip op „De Hoopdoor middel, van een bok. Niet spectaculair, maar praktisch!

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamse Gemeenschap (tijdschrift) | 1956 | | pagina 29