Francois Haverschmidt JEUGDHERINNERINGEN AAN HET KNUSSE SCHIEDAM IX (SLOT) dan maar op los improviseerde. Hij is in deze jaren mijn feitelijke geestelijke leider geweest. Het was de smakelijke wijze waarop hij de oude Israëlitische geschiedenis voor mij deed open gaan, waardoor hij mij trof in mijn voor liefde voor al wat geschiedenis was. Misschien heb ik wel aan hem te danken gehad dat ik later een aantal histori sche romans zou schrijven met de joodse geschiedenis als achtergrond. Hij richtte een knapenvereniging op in de Nieuwstraat en van deze vereniging werd ik de bibliothecaris. Het was mijn eerste functie in een organisatie, en ik ben altijd een verenigingsman gebleven. Ouder geworden ging ik over naar de christelijke jongelingsvereniging, die haar lokaal had op de hoek van de Hoogstraat en de Appelmarkt. Daardoor ontstond ook meer contact met Ds. Schrijver, de redacteur van de Zondagsbode. Ook dit contact is echter vrij vluchtig gebleven want Ds. Schrijver was nogal met zichzelf ingenomen en vermoedelijk had ik ook in deze zin een slag van de molen te pakken, en zo werkten onze naturen min of meer afstotend op elkaar. Maar met Ds. Halfmann, bij wie ik ook wel aan huis verkeerde, bleef de verhouding steeds uitstekend. Heel veel later, toen hij reeds een oude man was geworden en ik na mijn pensio nering in Den Haag was komen wonen, placht hij mijn vrouw en mij jaarlijks te komen bezoeken en dan konden wij meer op voet van gelijkheid keuvelen over die oude tijd in het knusse Schiedam. De Schiedamse jongelingsvereniging voerde de nogal orthodox klinkende naam „De Here zal 't voorzien", en ze was ook in haar leiding onder een zekere heer Degeling terdege orthodox. Als een van nature afkerige van dogma 's, die met mijn gevoel voor redelijkheid in botsing kwamen, werd ik bij de bijbelbesprekingen een opposant, en zo heb ik daar feitelijk het debatteren geleerd, dat mij later zo te stade is gekomen. Maar de grote trekpleister voor mij was de letterkundige onderafdeling, die op zaterdagavond vergaderde. Daarin werd ik enigszins vertrouwd met de letterkunde, waarvan ik meer dan een halve eeuw een beoefenaar zou worden. Deze letterkundige afdeling stond onder leiding van mijn oude bekende Herman Wilkeshuis, die een jong onderwijzer was geworden aan de christelijke school van de heer Dekker aan de Broersvest, en een getrouw Kuype- riaan. Maar zijn godsdienstige opvattingen, die van de mijne verschilden, waren voor onze bijeenkomsten niet van betekenis. Ook zonder deze verschillen konden we goe de vrienden zijn. Hij placht meer in het bizonder om te gaan met zijn vriend Jan van Riet, tot wie ik ook thans nog in een vriendschappelijke verhouding sta. Zelf was ik speciaal bevriend met Marius Möhring, die ik later in Indië weer terug vond. Gevieren maakten wij veelal de zondagse parade mee tussen het Hoofd en het station. Deze parade behoorde bij het knusse Schiedam. En men zal begrijpen wat ik met parade bedoel als ik haar een zo genaamde pantoffelparade noem. In de vroege middag uren, na kerktijd en middagmaal, voegde een groot deel van de bevolking zich in de onafgebroken rij, die langs de Plantage zich bewoog van het Hoofd naar het station en vice versa. Als deel van de jeunesse dorée waren wij altijd present in onze jacquets en met onze wandelstokken, naar alle kanten hoofs buigend en onze hoeden met een zwier afnemend als we kennissen ontmoetten. De avond te voren als we de letterkundige club verlieten, hadden we een schoon boordje van papier gekocht bij Dientje Montfoort op de Hoogstraat. Als achttienjarige was ik nu vrijwel mijn jeugd ont groeid. Ik was al een stadhuis-meneer geworden en werd sedert lang als een meneer begroet door het publiek, dat zich voor mijn loket vertoonde. Toch was ik ook nog een leerling van een avondcursus, die in een school aan de Baan werd gehouden, en daar werd mij Duits onderwezen door de leraar B. de Maar, en boekhouden door de leraar Karei Rovers. Als medeleerling herinner ik mij nog Gerrit Willem van Bergen Walraven, de latere bankdirecteur in Schiedam. Het wordt nu tijd dat ik mijn memorie op het punt van het knusse Schiedam weer tot rust breng. Met twee feiten van een meer algemeen belang werd het tijdperk afgesloten, waarover mijn herinneringen handelen. Dat was het ont staan van de Boerenoorlog in Zuid-Afrika en de brand in de kerktoren van Overschie. Gelukkig leef ik ook nog als een bijna zesenzeventigjarige met mijn aspiraties in de toekomst, en wie al te lang in het verleden verwijlt krijgt de neiging om zich oud te gevoelen. Maar voor het thans levende geslacht in het moderne Schiedam heb ik, zij het op een sobere wijze, die mij niet de armslag liet van een roman, de stad willen doen herleven zoals zij eenmaal was als een donkere vlek in het groen polderland rondom de Schie, toen haar wasem uit alle tooggaten stroomde en de honder den vuren brandden onder de eesten in de mouterijen en onder de branderijketels, waarin de Schiedamse moutwijn werd gestookt. DAAN VAN DER ZEE.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamse Gemeenschap (tijdschrift) | 1956 | | pagina 9